ECLI:NL:RBNHO:2023:4832

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
9613840 \ CV EXPL 22-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor annulering van vlucht door buitengewone omstandigheden tijdens de coronapandemie

In deze zaak heeft AirHelp Germany GmbH, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen British Airways Plc., vertegenwoordigd door mr. J.J.O. Zandt, wegens compensatie voor een geannuleerde vlucht. De annulering vond plaats op 8 maart 2021, en AirHelp vorderde een bedrag van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder, British Airways, betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de coronapandemie en de daaruit voortvloeiende overheidsmaatregelen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de annulering van de vlucht niet in geschil is. De vervoerder kon echter niet aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden zoals bedoeld in de Verordening. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende bewijs had geleverd dat er beperkende maatregelen golden die de vlucht zouden rechtvaardigen. De argumenten van de vervoerder over de lage bezettingsgraad en de veiligheid van het personeel werden ook niet als voldoende geacht om de annulering te rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van AirHelp toegewezen en British Airways veroordeeld tot betaling van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9613840 \ CV EXPL 22-13
Uitspraakdatum: 3 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
AirHelp Germany GmbH
gevestigd te Berlijn (Duitsland)
eiser
hierna te noemen: AirHelp
gemachtigde: mr. D.E. Lof (Lof Legal Services)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
British Airways Plc.
gevestigd te Harmondsworth (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.J.O. Zandt (Codex Mulder Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
AirHelp heeft bij dagvaarding van 20 december 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
AirHelp heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene] (hierna: de passagier) heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 8 maart 2021 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via London Heathrow Airport, Londen (Verenigd Koninkrijk) en Dallas/Fort Worth International Airport, Dallas (Verenigde Staten) naar Austin-Bergstrom International Airport, Austin (Verenigde Staten).
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar London Heathrow, met vluchtnummer BA431 (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft zijn vermeende vorderingsrecht middels cessie overgedragen aan AirHelp.
2.4.
AirHelp heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
AirHelp vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
AirHelp heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). AirHelp stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is de compensatie te voldoen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging van de vlucht het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening.
5.3.
Vast staat dat op het moment dat de vlucht had moeten worden uitgevoerd er sprake was van een wereldwijde corona uitbraak en dat dat ook grote gevolgen heeft gehad voor de luchtvaart. De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd vanwege deze coronapandemie en de daardoor geldende beperkende overheidsmaatregelen.
5.4.
De Europese commissie heeft in haar richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van COVID19 op 18 maart 2020 aangegeven:
“De Commissie is van mening dat als overheden maatregelen nemen om de COVID-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben.
Volgens artikel 5, lid 3, wordt van het recht op compensatie afgezien op voorwaarde dat de desbetreffende annulering “het gevolg is” van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.
Er wordt geacht aan die voorwaarde te zijn voldaan als overheden bepaalde vluchten regelrecht verbieden of het verkeer van personen op zodanige wijze verbieden dat de desbetreffende vlucht niet kan worden uitgevoerd.
Aan die voorwaarde kan ook worden voldaan als de vlucht wordt geannuleerd onder omstandigheden waarin de overeenkomstige verplaatsing van personen niet volledig verboden is, maar beperkt is tot personen die een afwijking genieten (bijvoorbeeld onderdanen of ingezetenen van de desbetreffende staat).
Als niemand van die personen een bepaalde vlucht zou nemen, zou die vlucht leeg blijven als hij niet zou worden geannuleerd. In dergelijke situaties kan het gerechtvaardigd zijn dat een luchtvaartmaatschappij de vlucht niet pas heel laat maar tijdig annuleert (zelfs zonder zeker te zijn van de rechten van de verschillende passagiers om te reizen), zodat er passende organisatorische maatregelen kunnen worden genomen, onder meer betreffende de door de luchtvaartmaatschappij verplichte verzorging van passagiers. In dergelijke gevallen en afhankelijk van de omstandigheden kan een annulering nog steeds worden beschouwd als “het gevolg” van de maatregel van de overheden. Afhankelijk van de omstandigheden kan dat ook het geval zijn voor vluchten in de omgekeerde richting van de vluchten die rechtstreeks onder het verbod op het verkeer van personen vallen.
Als de luchtvaartmaatschappij besluit een vlucht te annuleren en aantoont dat dit besluit gerechtvaardigd is om de gezondheid van de bemanning te beschermen, moet die annulering ook als “het gevolg” van buitengewone omstandigheden worden beschouwd.
Bovenstaande overwegingen zijn niet uitputtend en kunnen niet uitputtend zijn in die zin dat ook andere specifieke omstandigheden met betrekking tot COVID-19 onder de invloedssfeer van artikel 5, lid 3, kunnen vallen.”
5.5.
De kantonrechter stelt voorop dat hij niet gehouden is aan de richtsnoeren, nu dit geen geldend recht is. Wel kunnen de richtsnoeren richtinggevend zijn. De kantonrechter merkt op dat hij tevens niet gehouden is aan de overwegingen dan wel het beleid van de “UK Civil Aviation Authority”, waar de vervoerder naar verwijst.
5.6.
De kantonrechter neemt echter de uitleg van artikel 5 lid 3 van de Verordening van de Europese Commissie over en maakt deze tot de zijne. De Europese commissie heeft geoordeeld dat áls de overheden maatregelen nemen om de COVID-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben. De vraag die thans voorligt is of er op 8 maart 2021 met betrekking tot de onderhavige vlucht beperkende maatregelen door de overheid golden, of de grenzen van het Verenigd Koninkrijk gesloten waren dan wel of er inreis- en vluchtverboden van kracht waren.
5.7.
De vervoerder heeft aangevoerd dat er per 1 januari 2021 een inreisverbod in Nederland van kracht was. Op grond daarvan was het voor niet-ingezetenen van Schengenlanden niet toegestaan om Nederland in te reizen. In het onderhavige geval gaat het echter niet om een vlucht naar Nederland, maar om een vlucht vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk. Weliswaar heeft de vervoerder als productie 5 bij antwoord een advies van de Foreign, Commonwealth & Development Office” (hierna: FCDO) overgelegd waaruit blijkt welke regels omtrent internationale reizen golden op 8 maart 2021 en dat het Verenigd Koninkrijk op 8 maart 2021 in een volledige lockdown zou gaan, maar gesteld noch gebleken is dat deze omstandigheden (mede) een sluiting van de grenzen dan wel een inreisverbod inhield. De vervoerder heeft voor het eerst in conclusie van dupliek aangevoerd dat vanuit Nederland het vluchtverkeer werd beperkt tot strikt noodzakelijke vluchten en heeft ter onderbouwing daarvan een mededeling van 8 maart 2021 met betrekking tot de overheidsmaatregelen in Nederland overgelegd. De vervoerder laat echter na nader (eventueel door het overleggen van stukken) te onderbouwen wat moet worden verstaan onder “strikt noodzakelijke vluchten”. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook niet gebleken dat de verplaatsing van personen vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk verboden dan wel beperkt was tot personen die een afwijking genoten of die om bijzondere redenen genoodzaakt waren om te vliegen. Dat het, in verband met de veiligheid van het personeel, niet verantwoord was om deze specifieke vlucht uit te voeren is eveneens niet gebleken.
5.8.
De vervoerder heeft nog aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd vanwege de lage bezettingsgraad. Dit betekent echter niet dat de vlucht niet door kon gaan. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming het meest gunstig waren, maar dit ontslaat de vervoerder niet van de verplichting om gedupeerde passagiers te compenseren. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal worden toegewezen.
5.9.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan AirHelp van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2021, tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van AirHelp tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 119,21;
griffierecht € 332,00;
salaris gemachtigde € 264,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter