ECLI:NL:RBNHO:2023:4836

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
9979240 \ CV EXPL 22-3954
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden en redelijke maatregelen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier, vertegenwoordigd door Yource B.V., vorderde compensatie van € 400,00 wegens vertraging van haar vlucht van Larnaca naar Amsterdam op 8 juli 2021. De vlucht was vertraagd door een combinatie van factoren, waaronder een verplichte veiligheidsprocedure als gevolg van de coronamaatregelen, waardoor de passagier haar aansluitende vlucht miste en met meer dan drie uur vertraging op haar eindbestemming aankwam. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden die niet voorkomen hadden kunnen worden.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. Hoewel de vertraging van de voorafgaande vlucht werd toegeschreven aan buitengewone omstandigheden, was de vervoerder niet in staat aan te tonen dat hij voldoende maatregelen had genomen om de gevolgen van deze vertraging te beperken. De kantonrechter wees de vordering tot compensatie toe, inclusief wettelijke rente vanaf de datum waarop de vlucht had moeten aankomen. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, aangezien de vervoerder ongelijk kreeg in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9979240 \ CV EXPL 22-3954
Uitspraakdatum: 19 april 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: B.W. Floris (Yource B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 16 juni 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 8 juli 2021 diende te vervoeren van Larnaca Airport, Cyprus, via Frankfurt International Airport, Frankfurt (Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport.
2.2.
De vlucht van Cyprus naar Frankfurt, met vluchtnummer LH1293 (hierna: de vlucht), is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagier haar aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht en met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming te Amsterdam.
2.3.
Yource B.V. heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel € 72,00, althans een in redelijke justitie door deze rechtbank te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten;
- een certificaat zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging het gevolg was van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van méér dan drie uur is aangekomen op haar eindbestemming. Gelet hierop is de vervoerder compensatie aan de passagier verschuldigd, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging is ontstaan als gevolg van buitengewone omstandigheden, in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, en dat de vertraging ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen had kunnen worden. De kantonrechter stelt hierbij voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de Verordening een hoge mate van bescherming van de consument beoogd en dat de uitzonderingen restrictief moeten worden uitgelegd (Wallentin-Hermann C-549/07).
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen voorkomen.
5.4.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de onderhavige vlucht onderdeel was van de rotatievlucht Frankfurt – Larnaca – Frankfurt (vluchten LH1292 en LH1293). Deze vluchten zijn volgens de vervoerder met hetzelfde toestel (DAINP) uitgevoerd. De vervoerder voert verder aan dat vlucht LH1292 vertraagd is uitgevoerd door een verplichte, langere (vlieg)veiligheidsprocedure welke aan de vervoerder werd opgelegd wegens de Coronapandemie. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder het vluchtrapport en de “Movement Message” (hierna: MVT) van vlucht LH1292 overgelegd. De vervoerder betoogt dat uit het vluchtrapport van vlucht LH1292 volgt dat de vertraging is veroorzaakt door meerdere vertragingscodes. Zo is de vertraging voor de duur van 7 minuten ontstaan wegens vertragingscode 85B, hetgeen volgens de “Standard IATA Delay Codes” staat voor “
Security checkpoints excluding for passengers”. Dit houdt in dat het personeel werd gecontroleerd op een negatief testbewijs dan wel vaccinatiebewijs, waarna werd gecontroleerd of het personeel ook geen coronasymptomen vertoonde. Doordat het personeel deze uitvoeriger controle diende te doorlopen, is ook de controle van de passagiers bij het boarden later van start gegaan. Dit volgt uit vertragingscode 63F, hetgeen staat voor “
Holding / delaying pax boarding by crew”. De vervoerder voert in dat kader tevens aan dat deze (door de coronamaatregelen ontstane) uitvoeriger (vlieg)veiligheidsprocedure een algemene vertraging van 26 minuten tot gevolg had (vertragingscode 2B, 7 minuten, en vertragingscode 86X, 19 minuten). De (vlieg)veiligheidsprocedure was verplicht en de vervoerder had geen invloed op de inhoud van deze te doorlopen procedure, waardoor vlucht LH1292 niet eerder kon vertrekken. Vlucht LH1292 is als gevolg hiervan om 12:07 uur (lokale tijd) met een totale vertraging van 37 minuten vertrokken, aldus de vervoerder.
5.5.
De passagier betwist dat de vertraging van de voorafgaande vlucht door buitengewone omstandigheden is veroorzaakt. Voor zover de passagier stelt dat de (vlieg)veiligheidsprocedure niet als een buitengewone omstandigheid kan worden gezien, nu deze procedure gedurende lange tijd inherent was aan de normale uitoefening van het bedrijf van een luchtvaartmaatschappij, houdt deze stelling geen stand. De veiligheidsmaatregelen die overheden nemen om de COVID-19 pandemie in te perken zijn naar hun aard en oorsprong niet inherent aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen. De vervoerder is gehouden om te controleren of iedere passagier over een geldig testbewijs en een geldige gezondheidsverklaring beschikt. Hij kan hierop geen invloed uitoefenen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vertraging van vlucht LH1292 voor de duur van 37 minuten is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.6.
Uit het vluchtrapport van de onderhavige vlucht, welke als productie 1 bij de conclusie van antwoord is overgelegd, volgt dat de vertrekvertraging van 28 minuten van de vlucht is ontstaan wegens “
Aircraft Rotation, late Arrival of Aircraft From Another Flight or Previous Sector” (vertragingscode 93). Naar het oordeel van de kantonrechter is hiermee voldoende gebleken dat de vertraging van vlucht LH1292 direct effect heeft gehad op de uitvoering van de onderhavige vlucht. De buitengewone omstandigheden die zich hebben voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht LH1292 en hebben geresulteerd in een vertrekvertraging van 37 minuten, werken in dit geval dan ook voor de duur van 28 minuten door naar de onderhavige vlucht.
5.7.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De passagier stelt dat de vervoerder uitvoerig voorbereid c.q. ingespeeld had kunnen zijn op de (vlieg)veiligheidsprocedure als gevolg van de Coronapandemie. De covid-19 controle was dan ook voorzienbaar en de vervoerder had hiervoor tijd kunnen reserveren indien hij daarvan daadwerkelijk hinder ondervindt, aldus de passagier. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder de stellingen van de passagier onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Dat de inreisbeperkingen van Duitsland en Cyprus dagen voorafgaand aan vlucht LH1292 en de onderhavige vlucht nog zijn gewijzigd laat het voorgaande onverlet. Met de passagier is de kantonrechter van oordeel dat de vertraging van vlucht LH1292 vermeden had kunnen worden met de inzet van personele middelen. Dat de (vlieg)veiligheidsprocedure extra tijd in beslag nam was een omstandigheid waar rekening mee kon worden gehouden in het schema van de vervoerder. De kantonrechter concludeert dan ook dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de vluchten te voorkomen dan wel te beperken. De vordering tot compensatie zal dan ook worden toegewezen.
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar. Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente wordt het volgende overwogen. De passagier heeft de wettelijke rente gevorderd met ingang “vanaf de dag der incident”. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 8 juli 2021, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
5.9.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (met de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.
5.11.
De gevorderde afgifte van het certificaat ex artikel 53 Brussel I bis-Verordening wordt vooralsnog bij gebrek aan belang afgewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2021 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 86,00;
salaris gemachtigde € 160,00;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 40,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter