ECLI:NL:RBNHO:2023:4837

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
8253750 \ CV EXPL 20-191
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van San Francisco naar Amsterdam via Frankfurt, maar arriveerden met een vertraging van 5 uur en 24 minuten op hun eindbestemming. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk lange taxitijden door een gebrek aan beschikbare gates op de luchthaven van San Francisco.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. De kern van het geschil was of de vertraging van de voorafgaande vlucht als een buitengewone omstandigheid kon worden aangemerkt. De vervoerder stelde dat de lange taxitijd van 110 minuten niet onder zijn invloed viel en dat hij afhankelijk was van de luchtverkeersleiding en gateplanners. De passagiers betwistten dit en stelden dat de vervoerder had kunnen kiezen voor een andere gate.

Na beoordeling van de feiten concludeerde de kantonrechter dat de vertraging van de vlucht als een buitengewone omstandigheid moest worden aangemerkt. De rechter oordeelde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagiers tijdig op de eerstvolgende vlucht waren omgeboekt. De vordering van de passagiers werd afgewezen en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8253750 \ CV EXPL 20-191
Uitspraakdatum: 8 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1], wonende te [plaats 1]

2. [eiser 2], wonende te [plaats 2]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 8 oktober 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 25 juni 2018 diende te vervoeren van SFO International Airport, San Francisco (Verenigde Staten) via Frankfurt International Airport, Frankfurt (Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport.
2.2.
De vlucht van San Francisco naar Frankfurt, met vluchtnummer LH455 (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht en met een vertraging van 5 uur en 24 minuten aangekomen op de eindbestemming te Amsterdam.
2.3.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf dinsdag 26 juni 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging het gevolg is van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming te Amsterdam, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Wallentin-Hermann C-549/07).
5.3.
De kern van het geschil betreft de vraag of de vertraging van de aan de vlucht voorafgaande vlucht (vlucht LH454) kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat bij aankomst van vlucht LH454 op de luchthaven van San Francisco geen gate beschikbaar was, nu de betreffende gate bezet werd gehouden door een toestel van een andere luchtvaartmaatschappij dat kampte met een technisch mankement. Daarom heeft het toestel moeten taxiën totdat deze gate beschikbaar was. Daarbij was de vervoerder afhankelijk van het lokale luchtverkeersbeheer. Deze vertragingsoorzaak dient dan ook als buitengewone omstandigheid in de zin van de Verordening te worden beschouwd, aldus de vervoerder. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder onder meer het vluchtrapport van vlucht LH454 overgelegd. Daaruit volgt dat vlucht LH454 voor de duur van 119 minuten heeft moeten taxiën op de luchthaven van San Francisco. De gemiddelde taxitijd op de luchthaven van San Francisco bedraagt (afgerond) 9 minuten, zoals ook volgt uit de door de vervoerder overgelegde gegevens van Eurocontrol. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de kantonrechter de taxitijd van 110 minuten in beginsel worden aangemerkt als een omstandigheid die buiten de invloedssfeer van een luchtvaartmaatschappij ligt. De reden van de taxitijd is dan niet relevant, tenzij de taxitijd aan de vervoerder is te wijten dan wel wanneer de vervoerder deze taxitijd zelf heeft veroorzaakt. De passagiers hebben in dit verband gesteld dat de taxitijd is veroorzaakt door omstandigheden waar de vervoerder invloed op had. De passagiers stellen dat vlucht LH454 naar een andere gate in een andere terminal had kunnen uitwijken, zodat vlucht LH454 daar (tijdig) afgehandeld kon worden. De taxitijd van vlucht LH454 levert dan ook geen buitengewone omstandigheid op, aldus de passagiers. De vervoerder heeft deze stelling gemotiveerd weersproken. De vervoerder heeft daartoe aangevoerd dat vluchten vanaf het moment dat het toestel is geland (“touchdown”) tot het moment dat het toestel bij de gate is aangekomen (“onblock”) afhankelijk is van de luchtverkeersleiding alsook de luchtvaartfaciliteiten. De “groundcontroller” van de luchthaven managet de gelande vliegtuigen van de landingsbanen naar de gates, waarna de “gateplanners” ervoor zorgen dat deze vliegtuigen aan de juiste gate worden gekoppeld. Het was in het onderhavige geval aan deze “gateplanners” om te bepalen of vlucht LH454 moest wachten op het beschikbaar worden van de gate of dat vlucht LH454 naar een andere gate mocht worden verplaatst, aldus de vervoerder. De vervoerder voert aan dat hij tijdens het wachten op de gate in contact stond met de luchthavenautoriteiten in San Francisco en dat hij daarbij moest afgaan op de informatie van de “gateplanners”. Uit de overgelegde e-mail van de “Station Manager San Francisco” volgt volgens de vervoerder dat geen toestemming werd gegeven om bij een andere gate te parkeren.
5.5.
Voor zover de passagiers stellen dat in het onderhavige geval geen sprake is van lange taxitijd, maar van een “Termac Delay”, heeft de vervoerder deze stelling gemotiveerd weersproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de taxitijd van vlucht LH454 geen “Termac Delay” betreft, nu geen sprake was van een vertraging van vier uur of meer. Daarbij komt dat de vervoerder ook onderworpen is aan de instructies van de luchtverkeersleiding indien sprake zou zijn geweest van een “Termac Delay”, zodat hij ook in dat geval hij niet vrij had kunnen rondrijden over de luchthaven.
5.6.
De kantonrechter concludeert dat de vertraging van vlucht LH454 voor de duur van 110 minuten dient te worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.7.
Niet in geschil is voorts dat de buitengewone omstandigheden die zich hebben voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht LH454 kunnen doorwerken naar de onderhavige vlucht. De kantonrechter concludeert dan ook dat de vertraging voor de duur van 110 minuten doorwerkt naar de vlucht in kwestie. Nu de onderhavige vlucht met een aankomstvertraging van 96 minuten is aangekomen te Frankfurt, is de volledige aankomstvertraging het gevolg van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.8.
De vraag die vervolgens voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen dan wel beperken. De passagiers voeren aan dat de vervoerder niet heeft voorzien in voldoende omdraaitijd tussen vlucht LH454 en de onderhavige vlucht. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat een luchtvaartmaatschappij ingevolge het arrest van het Hof van 12 mei 2011 (Eglitis/Latvijas C-294/10) in een bepaalde reservetijd dient te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden, maar dat de voorgaande (rotatie)vluchten niet gerekend kunnen worden tot de (volledige) uitvoering van de vlucht zoals bedoeld in voormeld arrest. Voorts heeft de vervoerder toegelicht dat hij de passagiers zo spoedig mogelijk heeft omgeboekt naar de eerst beschikbare vlucht met plaats. De passagiers stellen dat zij met vlucht KL1768 eerder op de eindbestemming zouden zijn aangekomen, maar laten na om dit aan te tonen dan wel te onderbouwen zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. De kantonrechter is, in tegenstelling tot de passagiers, van oordeel dat van de vervoerder in beginsel niet kan worden gevergd dat hij voor het aanbieden van een alternatieve vlucht de passagiers de mogelijkheid geeft om te kiezen uit de vluchten die door andere luchtvaartmaatschappijen worden aangeboden. Het aanbieden van de eerst mogelijke vlucht van de vervoerder zelf, dan wel van een dochtermaatschappij, is in de meeste gevallen voldoende. Volgens het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) is dit slechts anders indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt. In het onderhavige geval zijn de passagiers echter dezelfde dag op de eindbestemming aangekomen. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de vervoerder door de passagiers om te boeken naar de eerstvolgende door hemzelf uitgevoerde vlucht, geen redelijk alternatief heeft geboden. De vordering van de passagiers tot betaling van compensatie wegens de vertraging van de vlucht zal dan ook worden afgewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 398,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis – voor wat betreft de proceskostenveroordeling – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter