In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van San Francisco naar Amsterdam via Frankfurt, maar arriveerden met een vertraging van 5 uur en 24 minuten op hun eindbestemming. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk lange taxitijden door een gebrek aan beschikbare gates op de luchthaven van San Francisco.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. De kern van het geschil was of de vertraging van de voorafgaande vlucht als een buitengewone omstandigheid kon worden aangemerkt. De vervoerder stelde dat de lange taxitijd van 110 minuten niet onder zijn invloed viel en dat hij afhankelijk was van de luchtverkeersleiding en gateplanners. De passagiers betwistten dit en stelden dat de vervoerder had kunnen kiezen voor een andere gate.
Na beoordeling van de feiten concludeerde de kantonrechter dat de vertraging van de vlucht als een buitengewone omstandigheid moest worden aangemerkt. De rechter oordeelde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagiers tijdig op de eerstvolgende vlucht waren omgeboekt. De vordering van de passagiers werd afgewezen en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.