ECLI:NL:RBNHO:2023:502

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
9593286
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak hebben de passagiers, bestaande uit twee volwassenen en drie minderjarige kinderen, een vordering ingesteld tegen de vervoerder United Airlines Inc. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht op 14 december 2019. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een vlucht van Amsterdam naar Cancun, met een tussenstop in Houston. Door een vertraging van de eerste vlucht misten zij hun aansluitende vlucht naar Cancun, waardoor zij meer dan drie uur later op hun eindbestemming arriveerden. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging van vluchten. De vervoerder erkende de vordering tot compensatie, maar betwistte de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de ingangsdatum van de wettelijke rente.

De kantonrechter oordeelde dat de passagiers niet-ontvankelijk werden verklaard voor zover zij namens hun minderjarige kinderen optraden, omdat zij niet beschikten over de vereiste machtiging van de kantonrechter. De vordering tot compensatie werd toegewezen, aangezien de vervoerder dit deel van de vordering erkende. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen, 14 december 2019. De kantonrechter wees de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de passagiers onvoldoende bewijs hadden geleverd dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 15 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9593286 \ CV EXPL 21-8633
Uitspraakdatum: 15 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2.
[passagier sub 2] ,beiden pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige kinderen
[minderjarige 1] , [minderjarige 2]en
[minderjarige 3],
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
United Airlines Inc.gevestigd te Wilmington (Verenigde Staten)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.I.J. van Pelt

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 13 december 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via George Bush Intercontinental Airport Houston (Verenigde Staten) naar Cancun Airport (Mexico) op 14 december 2019 met vluchtcombinatie UA21 en UA1020.
2.2.
De vlucht UA21 van Amsterdam naar Houston is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht naar Cancun gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee zij meer dan drie uur later dan oorspronkelijk gepland op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50, althans € 514,24, althans een in redelijke justitie te betalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten;
- een certificaat zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder erkent de vordering tot compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening. De vervoerder betwist echter gehouden te zijn de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten te voldoen. Voorts wordt de ingangsdatum van de wettelijke rente betwist.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De kantonrechter dient ambtshalve te onderzoeken of de passagiers in hun vordering kunnen worden ontvangen. Voor zover de passagiers sub 1 en 2 in deze procedure namens hun minderjarige kinderen optreden dienen zij te beschikken over een machtiging van de kantonrechter als bedoeld in artikel 1:235k in verbinding met artikel 1:349 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De passagiers stellen dat zij een dergelijke machtiging als productie 3 bij dagvaarding hebben overgelegd. De kantonrechter merkt echter op dat de machtiging in het dossier ontbreekt. De passagiers sub 1 en 2 worden dan ook niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering voor zover zij optreden namens hun minderjarige kinderen. Een eventuele proceskostenveroordeling mag niet ten laste komen van de minderjarige passagiers.
5.3.
De vordering tot compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening wordt toegewezen aangezien de vervoerder dit deel van de vordering heeft erkend.
5.4.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente wordt het volgende overwogen. De passagier heeft wettelijke rente gevorderd met ingang van “de dag der incident”. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente is daarom toewijsbaar vanaf 14 december 2019, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
5.5.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Het vaststellen van de aanspraken op de claim, het voorbereidend onderzoek en het opstellen van standaard sommatiebrieven maakt niet dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen.
5.6.
De vervoerder voert aan dat de onderhavige procedure onnodig aanhangig is gemaakt, omdat de (gemachtigde van de) passagiers een procedure had kunnen voorkomen door in te gaan op het schikkingsvoorstel van de vervoerder. Ter voorkoming van een procedure heeft de vervoerder, voor de eerst dienende dag, aangeboden de gevorderde compensatie, de wettelijke rente hierover, één punt liquidatietarief voor het opstellen van de dagvaarding en het inmiddels verschuldigde griffierecht te voldoen. De kantonrechter overweegt als volgt. De passagiers geven aan de schikkingsvoorstellen van de vervoerder van de hand te hebben gewezen omdat de vervoerder de buitengerechtelijke kosten niet wilde vergoeden. Dit deel van de vordering is echter afgewezen. Vast staat dat de vervoerder vóór de eerst dienende dag heeft aangeboden om de compensatie te betalen. Gelet op het een en ander ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart de passagiers niet-ontvankelijk voor zover zij optreden namens hun minderjarige kinderen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter