In deze zaak hebben de passagiers, bestaande uit twee volwassenen en drie minderjarige kinderen, een vordering ingesteld tegen de vervoerder United Airlines Inc. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht op 14 december 2019. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een vlucht van Amsterdam naar Cancun, met een tussenstop in Houston. Door een vertraging van de eerste vlucht misten zij hun aansluitende vlucht naar Cancun, waardoor zij meer dan drie uur later op hun eindbestemming arriveerden. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging van vluchten. De vervoerder erkende de vordering tot compensatie, maar betwistte de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de ingangsdatum van de wettelijke rente.
De kantonrechter oordeelde dat de passagiers niet-ontvankelijk werden verklaard voor zover zij namens hun minderjarige kinderen optraden, omdat zij niet beschikten over de vereiste machtiging van de kantonrechter. De vordering tot compensatie werd toegewezen, aangezien de vervoerder dit deel van de vordering erkende. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen, 14 december 2019. De kantonrechter wees de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de passagiers onvoldoende bewijs hadden geleverd dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 15 februari 2023.