ECLI:NL:RBNHO:2023:508

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
HAA 21/6440
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en het UWV. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke door het UWV op 25 mei 2021 was afgewezen. Na een bezwaarprocedure, waarin het UWV het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft verzoekster beroep ingesteld. Het UWV heeft echter op 21 april 2022 het eerdere besluit gewijzigd, het primaire besluit herroepen en het bezwaar alsnog gegrond verklaard. Hierdoor werd verzoekster een loongerelateerde uitkering toegekend, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met terugwerkende kracht vanaf 22 mei 2021.

Naar aanleiding van deze wijziging heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, maar het UWV heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 837,- voor rechtsbijstand door een gemachtigde. Daarnaast heeft de rechtbank het UWV verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6440

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Peelen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV.

Procesverloop

Met het besluit van 25 mei 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van verzoekster om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Met het besluit van 15 oktober 2021 (het bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Met het besluit van 21 april 2022 (bestreden besluit II) heeft het UWV het bestreden besluit I gewijzigd (
de rechtbank begrijpt: ingetrokken), het primaire besluit herroepen en het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond verklaard. Verder heeft het UWV – onder toekenning van proceskosten in bezwaar – besloten om aan verzoekster met ingang 22 mei 2021 een loongerelateerde uitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten op grond van de Wet WIA toe te kennen, waarbij wordt uitgegaan van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Het UWV heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is het UWV tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
3. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoekster gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten voor rechtsbijstand door een gemachtigde met toepassing van het Bpb vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1). Daarbij is in aanmerking genomen dat het UWV in het bestreden besluit I verzoekster al een vergoeding heeft toegekend voor de kosten in bezwaar.
4. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
5. De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan op 19 januari 2023 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de verzenddatum verzet doen bij de Rechtbank Noord-Holland, bestuursrecht algemeen en belasting, Postbus 1621, 2003 BR Haarlem. De indiener van het verzet kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Bij het doen van het verzet dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het verzetschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het verzetschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen verzet wordt gedaan;
d. de gronden van het verzet.