In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de verzoeker, die om een vergoeding vroeg voor de kosten van zijn raadsman na een sepot door de officier van justitie. De officier van justitie had besloten de verzoeker niet verder te vervolgen, wat is vastgelegd in een brief van 7 februari 2022. De verzoeker had zijn verzoek ingediend op 22 maart 2022, en de rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend. De kosten van de raadsman, die in totaal € 2.466,58 bedroegen, waren al vergoed door de Nationale Politie, maar onder de voorwaarde dat deze kosten, indien mogelijk, terugbetaald zouden worden. De rechtbank heeft de wettelijke basis voor de vergoeding onderzocht, met name artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, en heeft geconcludeerd dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om de gevraagde vergoeding toe te kennen. De rechtbank heeft de kosten van de raadsman als redelijk en onderbouwd beschouwd en heeft besloten de volledige vergoeding toe te kennen. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter M.E. Allegro, met de griffier J. Kuperus aanwezig. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open voor de officier van justitie binnen veertien dagen en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na betekening.