ECLI:NL:RBNHO:2023:5290

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
10222925
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van factuur tussen aannemer en onderaannemer met betrekking tot bouwwerkzaamheden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, staat de betaling van een factuur centraal die door een onderaannemer, handelend onder de naam [bedrijf 1], is gestuurd aan een aannemer, [bedrijf 2]. De onderaannemer heeft werkzaamheden verricht op 28 en 29 juli 2022 en heeft hiervoor een factuur van € 2.000,- gestuurd. De aannemer betwist echter het gefactureerde bedrag en stelt dat hij geen incassokosten verschuldigd is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de onderaannemer een te hoog bedrag heeft gefactureerd, maar dat de aannemer wel degelijk een bedrag van € 1.550,- aan de onderaannemer verschuldigd is, na aftrek van reeds betaalde bedragen en een korting. De kantonrechter heeft de vordering van de onderaannemer tot betaling van € 2.000,- afgewezen, maar heeft de aannemer wel veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 232,50. De proceskosten zijn vastgesteld op € 754,30, en de aannemer is ook veroordeeld tot betaling van nasalaris. De rechter heeft geoordeeld dat er geen sprake is van misbruik van procesrecht door de onderaannemer, aangezien de aannemer in gebreke bleef met de betaling.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 10222925 \ CV EXPL 22-7032
Vonnis van 7 juni 2023
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam [bedrijf 1],
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: dR&W de Ruijter & Willemsen Gerechtsdeurwaarders en Incasso,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [bedrijf 2],
te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. O.W.J. van Noort.

1.De zaak in het kort

[eiser] heeft als onderaannemer werkzaamheden verricht voor [gedaagde]. [eiser] heeft hem daarvoor een factuur gestuurd. In deze zaak staat de vraag centraal of [gedaagde] het gefactureerde bedrag en bijkomende kosten verschuldigd is.
Volgens [gedaagde] klopt het gefactureerde bedrag niet en is hij geen incassokosten verschuldigd. Omdat hij heeft aangeboden het (volgens hem) verschuldigde bedrag te betalen, was de dagvaarding onnodig en moet [eiser] in de reële proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld, volgens [gedaagde].
De kantonrechter komt tot de conclusie dat [eiser] een te hoog bedrag gefactureerd heeft. De factuur komt namelijk niet overeen met wat partijen hebben afgesproken. [gedaagde] is over het nog verschuldigde ook bijkomende kosten verschuldigd. [gedaagde] is volgens de kantonrechter niet onnodig gedagvaard en wordt veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.Feiten

3.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn bouwbedrijven. [eiser] heeft als onderaannemer op 28 en 29 juli 2022 werkzaamheden verricht voor [gedaagde].
3.2.
Van de Storm heeft [gedaagde] voor die werkzaamheden op 13 augustus 2022 een factuur gestuurd. In die factuur staat - voor zover van belang -:
“ (…)
Plafond, wanden en gipswerk 3150,00
stucen 3620,00
schilderen 1850,00
materiaal elektra 150,00
Afgesproken korting - 500,00
Reeds betaald - 6270,00
Totaal bedrag 2000,00
U wordt vriendelijk verzocht om bovenstaande bedrag binnen 8 werkdagen over te maken (…). “
3.3.
[eiser] heeft [gedaagde] op 28 augustus 2022 een betalingsherinnering gestuurd.
3.4.
In een ongedateerd WhatsAppbericht schrijft [eiser] aan de bewoner voor wie de werkzaamheden zijn verricht:
“ He [betrokkene 1],
Zoals gister telefonisch besproken weigerd [betrokkene 2] eem groot deel te betalen. (…)Hij wilt mij 6270 betalen totaal terwijl het huidige bedrag 8.320 is. Van de 8320 gaat er nog 500 euro af vanaf mijn kant (…).
Overzicht werkzaamheden:
Stucen 3620Schilderen 1850Elektra materiaal 150 eu
Arbeitsloon28-7
3 x 8:00 – 15.00 =21uur a 1050 eu29-74 x 8:00 – 16.15= 33uur a 1650 eu.
(…)
Zou je aub kunnen bevestigen dat de bedragen zojuist genoteerd correct zijn en dat de 54 uur juist is.
(…)”
3.5.
De bewoner antwoordt [eiser] dat genoemde werkzaamheden zijn uitgevoerd en dat het aantal uren op 28 en 29 juli klopt.
3.6.
Bij brief van 8 september 2022 maant [eiser] [gedaagde] aan een bedrag van
€ 2.313,42 te betalen. Dit bedrag bestaat volgens de brief uit: € 2.000,- aan hoofdsom,
€ 13,42 aan wettelijke rente tot 8 september 2022 en € 300,- aan wettelijke incassokosten.
In deze brief wordt [gedaagde] ook in gebreke gesteld.
3.7.
Op 22 november 2022 heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard.
3.8.
Bij brief van 30 november 2022 heeft [gedaagde] [eiser] (onder meer) bericht dat hij geheel vrijblijvend bereid is om – ter algehele finale kwijting over en weer – een bedrag van € 1.550,- te betalen, als [eiser] de procedure doorhaalt, althans de dagvaarding niet bij de rechtbank aanbrengt. In die brief wordt uitgelegd doe [gedaagde] tot dit bedrag komt. Ook wordt meegedeeld dat [gedaagde] het voorstel te allen tijde kan herroepen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.000,-, vermeerderd met rente en (buitengerechtelijke incasso- en proces)kosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot - uitvoerbaar bij voorraad te verklaren - toewijzing van de vordering van [eiser] tot een bedrag van € 1.550,- , met veroordeling van [eiser] in de reële kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Moet [gedaagde] de factuur van € 2.000,- betalen?
5.1.
Volgens [eiser] moet [gedaagde] de factuur van € 2.000,- betalen. Hij stelt daartoe in de dagvaarding dat het totaal te betalen bedrag € 8.320,- bedroeg en dat daarvan afgaan een bedrag van € 500,- (korting) en een bedrag van € 6.270,- (reeds betaald).
[eiser] verwijst ter onderbouwing daarvan naar het door partijen afgesproken uurloon en naar WhatsAppcorrespondentie tussen hem en de bewoner voor wie de werkzaamheden zijn verricht.
5.2.
[gedaagde] voert aan dat [eiser] een rekenfout heeft gemaakt bij het opstellen van de factuur. Volgens [gedaagde] klopt het in de dagvaarding genoemde bedrag van € 8.320,- dat komt ook overeen met de WhatsAppcorrespondentie waarnaar [eiser] verwijst. Maar in de factuur is een hoger bedrag opgenomen. Uitgaande van € 8.320,- resteert nog een bedrag van € 1.550,-. [gedaagde] erkent dat bedrag schuldig te zijn aan [eiser].
5.3.
[eiser] heeft in reactie hierop aangegeven dat hij in de berekening een bedrag van € 500,- als korting had meegerekend over het bedrag van € 2.550,-.
[gedaagde] betwist vervolgens dat sprake was van een bedrag van € 2.550,- en verwijst weer naar de in de dagvaarding en bijlagen gegeven onderbouwing van [eiser] zelf.
5.4.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] in de dagvaarding en in de WhatsAppcorrespondentie zelf een (totaal)bedrag van € 8.320,- voor de verrichte werkzaamheden van [eiser] noemt, waarop in mindering komen de korting van 500,- en het reeds betaalde bedrag van € 6.270,-. [eiser] is daarbij uitgegaan, zo blijkt uit de Whatsappcorrespondentie, van een arbeidsloon van € 2.700,- (54 gewerkte uren x € 50,-). In de aan [gedaagde] gestuurde factuur (zie onder 3.2.) is (onder het kopje ‘Plafond, wanden en gipswerk’ uitgegaan van - zo begrijpt de kantonrechter - een arbeidsloon van
€ 3150,-. Het totale bedrag komt daarmee op € 8.770,-. [gedaagde] betoogt terecht dat de bedragen van € 3.150,- en € 8.770,- niet overeenkomen met het door [eiser] in de WhatsAppcorrespondentie (en in de dagvaarding) zelf genoemde arbeidsloon en totaalbedrag. De kantonrechter volgt [gedaagde] ook in zijn betoog dat [eiser] geen afdoende verklaring heeft gegeven voor het in de factuur opgenomen hogere bedrag aan arbeidsloon en daarmee hogere totaalbedrag. Die hogere bedragen, die door [gedaagde] betwist zijn, worden namelijk niet onderbouwd. Dat betekent dat de kantonrechter (ook) uitgaat van een totaalbedrag van € 8.320,- voor de door [eiser] voor [gedaagde] verrichte werkzaamheden.
5.5.
Omdat - ook volgens de dagvaarding - op het bedrag van € 8.320,- nog in mindering komen € 500,- (korting) en € 6.270,- (reeds betaald), resteert een bedrag van
€ 1.550,- aan hoofdsom. Dat bedrag kan worden toegewezen en dus niet de gevorderde
€ 2.000,-.
5.6.
[eiser] vordert vergoeding van de wettelijke rente met ingang van 15 augustus 2022, althans de wettelijke (handels)rente vanaf de dagvaarding. [eiser] heeft verder niet toegelicht waarom [gedaagde] wettelijke rente met ingang van 15 augustus 2022 verschuldigd is. Op dat moment was de betalingstermijn van de factuur ook nog niet verstreken. De kantonrechter zal de primair gevorderde wettelijk rente daarom afwijzen. De subsidiair gevorderde wettelijke handelsrente vanaf de datum van de dagvaarding kan worden toegewezen.
Is [gedaagde] buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd?
5.7.
[eiser] vordert een bedrag van € 300,- aan buitengerechtelijke incassokosten. Volgens [gedaagde] is hij dat niet verschuldigd, omdat de incassokosten niet eerst zijn aangezegd, maar direct in rekening zijn gebracht bij brief van 8 september 2022.
5.8.
Anders dan [gedaagde] veronderstelt, hoefde [eiser] hem de incassokosten niet eerst aan te zeggen. [gedaagde] is immers geen consument, maar handelt in de uitoefening van zijn beroep. Ten tijde van de aanmaning op 8 september 2022 was [gedaagde] reeds in verzuim, omdat de termijn waarbinnen de factuur betaald moest worden reeds verstreken was. [eiser] kon dus in redelijkheid tot het nemen van incassomaatregelen overgaan. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. [gedaagde] is daarom buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 300,- als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 232,50 bij € 1.550,- in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 232,50 toe.
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
1.550,00
- buitengerechtelijke incassokosten
232,50
+
totaal
1.782,50
- betalingen
0,00
-/-
Totaal
1.782,50
Proceskosten; misbruik van procesrecht?
5.10.
[gedaagde] betoogt dat [eiser] in de reële proceskosten moet worden veroordeeld. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] misbruik van recht gemaakt door onnodig een procedure te starten en door te zetten, terwijl [gedaagde] hem een voorstel heeft gedaan strekkend tot volledige betaling van het verschuldigde bedrag. Op het voorstel, dat voorafgaand aan het aanbrengen van de dagvaarding gedaan is, heeft [eiser] niet eens gereageerd. Nu is [gedaagde] gedwongen om onnodig (advocaten)kosten te maken, aldus [gedaagde].
5.11.
Volgens [eiser] heeft hij [gedaagde] de kans gegeven het geschil op te lossen. Omdat er inmiddels sprake is van kosten boven de € 1.000,- is hij niet akkoord gegaan met een lager bedrag. Bovendien heeft (de gemachtigde van) [gedaagde] op 5 december 2022 aangegeven dat hij vóór 6 december 2022 antwoord wilde, anders zou zijn aanbod komen te vervallen. Het aanbod is dus komen te vervallen.
5.12.
Een veroordeling in de reële proceskosten, zoals gevorderd, is volgens vaste rechtspraak alleen bij hoge uitzondering aan de orde, indien sprake is van buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan gevallen van misbruik van procesrecht of onrechtmatige daad. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 van het EVRM (zie onder meer HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828HR).
5.19.
Van buitengewone omstandigheden zoals hiervoor bedoeld is de kantonrechter niet gebleken. De kantonrechter komt tot die conclusie op grond van het volgende.
Uit de gedingstukken blijkt dat [eiser] [gedaagde] heeft gedagvaard, omdat [gedaagde] in gebreke bleef het volgens [eiser] verschuldigde bedrag te betalen. Na dagvaarding op 22 november 2022 heeft [gedaagde] (tot een bepaalde datum) aangeboden ter finale kwijting het volgens hem verschuldigde bedrag van € 1.550,- te betalen. Hoewel [gedaagde] gelijk heeft ten aanzien van hoogte van de verschuldigde hoofdsom, is [gedaagde] - zoals uit het voorgaande blijkt - [eiser] meer verschuldigd dan € 1.550,-. Het betoog van [gedaagde] dat [eiser] de dagvaarding zonder enige noodzaak bij de kantonrechter heeft aangebracht, kan daarom al niet gevolgd worden. Het niet reageren op dan wel niet accepteren van het voorstel van [gedaagde] is, gelet op het voorgaande, niet aan te merken als misbruik van procesrecht.
[eiser] zal dus niet veroordeeld worden in de reële proceskosten van [gedaagde].
5.20.
[gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Weliswaar heeft [gedaagde] (inmiddels) erkend € 1.550,- schuldig te zijn aan [eiser], maar hij heeft ook dat bedrag nog niet aan [eiser] betaald.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 112,30
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde € 398,00 (2 punten x € 199,00)
_______________
€ 754,30
5.21.
Daarbij wordt [gedaagde] ook veroordeeld tot betaling van € 99,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.550,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, vanaf 22 november 2022, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 232,50,- aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot aan dit vonnis vastgesteld op € 754,30,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 99,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt;
6.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.1. tot en met 6.4. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023 in aanwezigheid van de griffier.