In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Société Air France S.A. De passagier, vertegenwoordigd door mr. I.G.B. Maertzdorff van EUclaim B.V., vorderde compensatie van € 600,00 wegens een vertraging van 9 uur en 45 minuten op zijn vlucht van Costa Rica naar Amsterdam op 3 december 2018. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de luchthaven van San Jose sloten.
De kantonrechter oordeelde dat de luchtvaartmaatschappij niet voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur was aangekomen, waardoor de luchtvaartmaatschappij in beginsel verplicht was om compensatie te betalen op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de compensatie toe, evenals een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, maar wees het hogere bedrag aan incassokosten af. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, aangezien de luchtvaartmaatschappij ongelijk kreeg.
De kantonrechter verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en bepaalde dat de luchtvaartmaatschappij de passagier € 708,90 moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.