ECLI:NL:RBNHO:2023:5400

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
8899647 \ CV FORM 20-10059
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door slechte weersomstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Société Air France S.A. De passagier, vertegenwoordigd door mr. I.G.B. Maertzdorff van EUclaim B.V., vorderde compensatie van € 600,00 wegens een vertraging van 9 uur en 45 minuten op zijn vlucht van Costa Rica naar Amsterdam op 3 december 2018. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de luchthaven van San Jose sloten.

De kantonrechter oordeelde dat de luchtvaartmaatschappij niet voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur was aangekomen, waardoor de luchtvaartmaatschappij in beginsel verplicht was om compensatie te betalen op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de compensatie toe, evenals een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, maar wees het hogere bedrag aan incassokosten af. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, aangezien de luchtvaartmaatschappij ongelijk kreeg.

De kantonrechter verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en bepaalde dat de luchtvaartmaatschappij de passagier € 708,90 moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./repnr.: 8899647 \ CV FORM 20-10059
Uitspraakdatum: 22 maart 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Société Air France S.A.
gevestigd te Parijs (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 26 november 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 5 november 2022.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 3 december 2018 diende te vervoeren van Juan Santamaria International Airport, Costa Rica, via Charles De Gaulle Airport, Parijs (Frankrijk), naar Amsterdam-Schiphol Airport. Volgens de planning zou de passagier op de eindbestemming aankomen op 4 december 2018 om 18:10 uur (lokale tijd).
2.2.
De vlucht van Costa Rica naar Parijs, met vluchtnummer AF431, is vertraagd uitgevoerd. De vervoerder heeft de passagier, om de vertragingsduur te beperken, voortijdig omgeboekt naar andere vluchten. De passagier is uiteindelijk met een vertraging van 9 uur en 45 minuten aangekomen op de eindbestemming te Amsterdam.
2.3.
EUclaim B.V. heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 600,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 181,50 subsidiair € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 21 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
3.3.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van het verzochte. Hij voert daartoe aan dat de vertraging van de vlucht het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke omstandigheden niet voorkomen hadden kunnen worden.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier heeft de passagier aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Wallentin-Hermann C-549/07).
4.4.
De vervoerder voert aan dat de vlucht onderdeel is van de rotatievluchten Parijs – San Jose – Parijs (met vluchtnummers: AF430 en AF431). De voorafgaande vlucht (vlucht AF430) is vertraagd als gevolg van de slechte weersomstandigheden, waardoor de luchthaven van San Jose was gesloten. De gezagvoerder was genoodzaakt uit te wijken naar een andere luchthaven in de regio, te weten de luchthaven van Panama City. Vlucht AF340 is om 02:40 uur (UTC) vanuit Panama City hervat en vlucht AF430 is met een vertraging van 3 uur en 30 minuten aangekomen te San Jose, aldus de vervoerder. De onderhavige vlucht kon hierdoor niet tijdig vertrekken. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder onder meer METAR-rapport en Telex-bericht van 3 december 2018 overgelegd. Uit het METAR-rapport volgt volgens de vervoerder dat sprake was van een horizontaal zicht van 5000 meter door nevel en een zeer lage wolkenbasis op 600ft en later 400ft. Uit het Telex-bericht volgt “SI FLIGHT DIV PTY DUE TO WEATHER AT SJO”. De vervoerder voert aan dat uit dit bericht volgt dat vlucht AF430 door de slechte weersomstandigheden is uitgeweken naar Panama City (“PTA”).
4.5.
Gelet op het verweer van de vervoerder is vast komen te staan dat de gezagvoerder tijdens de uitvoering van vlucht AF340 is uitgeweken naar de luchthaven van Panama City. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder met het overleggen van de producties en zijn toelichting daarop daarentegen niet aangetoond dat vlucht AF340 vanwege de slechte weersomstandigheden diende uit te wijken naar Panama City. De vervoerder heeft onvoldoende onderbouwd dat er vanwege de slechte weersomstandigheden niet geland kon worden op de luchthaven van San Jose, dan wel dat de luchthaven van San Jose was gesloten. Het beroep op buitengewone omstandigheden van de vervoerder kan dan ook niet slagen. De kantonrechter komt niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. Het verzoek tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal worden toegewezen.
4.6.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het primair verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. Omdat het subsidiair verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.7.
De wettelijke rente wordt als onvoldoende weersproken toegewezen vanaf 4 december 2018, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.9.
De kantonrechter zal deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 708,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 4 december 2018, en over € 108,90 vanaf 26 november 2020, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open