In deze zaak heeft Flightright GMBH, een rechtspersoon naar buitenlands recht gevestigd in Hamburg, Duitsland, een vordering ingesteld tegen KLM Cityhopper B.V. wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vordering is ingesteld op 16 juni 2021, naar aanleiding van een vertraging van meer dan drie uur van de vlucht van Frankfurt naar Kristiansand op 10 augustus 2019. De passagier had zijn vorderingsrecht overgedragen aan Flightright, die compensatie vorderde op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. KLM betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waaronder een door de luchtverkeersleiding opgelegde 'Calculated Take Off Time' (CTOT) en een medisch incident dat de tankprocedure vertraagde.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vertraging van de vlucht in beginsel recht geeft op compensatie, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de vertraging van de vlucht KL1986, die een CTOT had, en de vertraging door het medisch incident, beide als buitengewone omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De kantonrechter concludeerde dat de vertraging van 51 minuten doorwerkt naar de vlucht in kwestie en dat KLM alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te beperken.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van Flightright afgewezen en de proceskosten voor rekening van Flightright gesteld. Het vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper op 5 april 2023.