In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Turkish Airlines, naar aanleiding van een geannuleerde vlucht van Amsterdam naar Istanboel op 25 mei 2022. De passagier, vertegenwoordigd door de gemachtigde Flightlaw, had een vordering ingesteld tegen de vervoerder, waarin hij compensatie en restitutie van ticketkosten eiste na de annulering van zijn vlucht. De passagier had zijn eis gewijzigd en vorderde uiteindelijk een bedrag van € 148,98, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier zich beroept op de Verordening (EG) nr. 261/2004 en artikel 19 van het Verdrag van Montreal. De rechter concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen, maar dat de vordering niet kan worden toegewezen op basis van de Verordening. Dit komt omdat de Verordening niet voorziet in de vergoeding van de kosten die de passagier vordert. De kantonrechter verwijst naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin is vastgesteld dat de Verordening en het Verdrag van Montreal verschillende soorten compensatie regelen.
Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat de vervoerder gevestigd is in Istanboel en dat de eindbestemming van de passagier niet in Nederland ligt. Er is geen bewijs dat de vervoerder een vestiging in Nederland heeft die verantwoordelijk was voor de overeenkomst. Op basis van artikel 33 van het Verdrag van Montreal is er dan ook geen aanknopingspunt voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De kantonrechter heeft zich daarom onbevoegd verklaard en de proceskosten voor rekening van de passagier gesteld, omdat hij ongelijk heeft gekregen.