ECLI:NL:RBNHO:2023:5479

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
9449849 \ CV EXPL 21-6344
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagier door buitengewone omstandigheden

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., vorderde compensatie van € 600,00 wegens vertraging van zijn vlucht van Vancouver naar Amsterdam via Frankfurt op 25 en 26 juni 2019. De passagier miste zijn aansluitende vlucht naar Amsterdam door een vertraging van meer dan drie uur. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk restricties opgelegd door de luchtverkeersleiding aan de voorafgaande vlucht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de rechter oordeelde dat de luchtvaartmaatschappij voldoende had aangetoond dat de vertraging deels het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter concludeerde dat de passagier zijn aansluitende vlucht zou hebben gehaald zonder de vertraging die door deze omstandigheden was veroorzaakt. De vordering van de passagier werd afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om redelijke maatregelen te treffen om vertragingen te voorkomen, maar erkent ook dat buitengewone omstandigheden een rol kunnen spelen in de aansprakelijkheid voor compensatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9449849 \ CV EXPL 21-6344
Uitspraakdatum: 17 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser],wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde mr. R.W.L. Russell (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 22 juni 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Vancouver International Airport (Canada) via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 25 juni 2019 en op 26 juni 2019.
2.2.
Vlucht LH493 van Vancouver International Airport naar Frankfurt International Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht naar Amsterdam-Schiphol Airport heeft gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee hij meer dan drie uur later op de eindbestemming is aangekomen.
2.3.
EUclaim B.V. heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juni 2019, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemming is aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden en dat de vertraging, ondanks het treffen van redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden.
4.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
4.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de onderhavige vlucht onderdeel uitmaakte van de rotatievlucht Frankfurt-Vancouver-Frankfurt. De luchtverkeersleiding heeft aan de voorafgaande vlucht, vlucht LH492, restricties opgelegd waardoor de onderhavige vlucht vertraagd is uitgevoerd. Ter onderbouwing verwijst de vervoerder naar de vluchtrapporten, de
Slot Allocation Messages(SAM) en de
Slot Revision Messages(SRM) van vlucht LH492.
4.5.
Uit de overlegde stukken kan het volgende worden afgeleid. De rotatievlucht is gestart met vlucht LH492. Blijkens het vluchtrapport is de vlucht vertraagd uitgevoerd wegens codes 37, 81, 85 en 87. De vervoerder doet enkel ten aanzien van de vertraging die is veroorzaakt door code 81 een beroep op buitengewone omstandigheden. Hierbij heeft de vervoerder toegelicht dat de luchtverkeersleiding om 10:30 uur UTC een gewijzigde slottijd aan het toestel had opgelegd. Hierna werd nog meerdere malen de slottijd gewijzigd. Uiteindelijk is aan het toestel een slot van 12:52 uur UTC opgelegd. Van dit slot heeft de vervoerder gebruik gemaakt.
4.6.
De passagier betwist dat sprake is geweest van buitengewone omstandigheden en heeft daartoe aangevoerd dat de vervoerder zijn slot heeft gemist dan wel heeft laten verlopen waardoor hij een nieuw slot moest aanvragen. Het late slot vindt dan ook zijn oorsprong in het handelen van de vervoerder.
4.7.
De vervoerder heeft voornoemde stelling gemotiveerd weersproken door aan te voeren dat nergens uit blijkt dat hij het slot van 11:55 uur UTC heeft gemist. Er staat in de SAM die is afgegeven om 11:48 uur UTC nog steeds dezelfde ETD (
Estimated Time of Departure) van 11:30 uur UTC. Als de vervoerder een nieuwe vertrektijd zou hebben opgegeven zou er in het bericht een andere ETD staan, aldus de vervoerder. De luchtverkeersleiding is uit eigener beweging overgegaan tot het opleggen van de gewijzigde slottijden aan de vlucht.
4.8.
Ten aanzien van het vluchtrapport overweegt de kantonrechter dat het enkele feit dat het vluchtrapport een intern document betreft niet betekent dat het vluchtrapport een lage(re) mate van bewijskracht toekomt. De kantonrechter is verder van oordeel dat de gewijzigde slottijden een buitengewone omstandigheid opleveren, ongeacht de daaraan door de luchtverkeersleiding ten grondslag gelegde reden. Wanneer een vlucht een gewijzigde slottijd opgelegd krijgt, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een nieuw slot moet immers altijd worden opgevolgd en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering van een luchtvaartmaatschappij. Niet gebleken is dat de gewijzigde slottijden zijn opgelegd door toedoen van de vervoerder. Dit betekent dat de vervoerder ten aanzien van de vertraging voor de duur van 49 minuten wegens code 81 een geslaagd beroep kan doen op buitengewone omstandigheden.
4.9.
De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht in kwestie. Uit het vluchtrapport van de onderhavige vlucht volgt dat de vlucht een vertraging had wegens code 93
(Aircraft rotation, late arrival of aircraft from another flight or previous sector) van 75 minuten. Hieruit blijkt dat deze vertraging is ontstaan als gevolg van de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht en dat een deel van die vertraging tijdens de rotatie is opgelopen. Nu reeds is vastgesteld dat 49 minuten van deze vertraging is ontstaan als gevolg van een buitengewone omstandigheid, werkt slechts dit gedeelte van de vertraging door naar de onderhavige vlucht. Gesteld noch gebleken is waarom de vertraging is opgelopen tot 75 minuten.
4.10.
Nu de vertraging van de onderhavige vlucht deels door buitengewone omstandigheden en deels door andere omstandigheden is veroorzaakt, dient te worden vastgesteld of de passagier zijn aansluitende vlucht zou hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheid. De passagier is om 12:01 uur lokale tijd aangekomen in Frankfurt. De aansluitende vlucht van de passagier naar Amsterdam-Schiphol Airport zou om 12:40 uur lokale tijd vertrekken. De minimale overstaptijd in Frankfurt bedraagt 45 minuten. Zonder de vertraging ten gevolge van de buitengewone omstandigheden van 49 minuten, zou de onderhavige vlucht om 11:12 uur lokale tijd te Frankfurt arriveren. Indien er geen buitengewone omstandigheden waren opgetreden, dan zou de passagier zijn aansluitende vlucht hebben gehaald. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.11.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft aangevoerd dat hij een buffer van 50 minuten bovenop de minimale connectietijd van 45 minuten had ingepland, hetgeen de kantonrechter voldoende acht. Tevens heeft de vervoerder aangevoerd dat hij de passagier heeft omgeboekt naar de eerst beschikbare alternatieve vlucht, hetgeen niet door de passagier wordt betwist. De passagier heeft nog wel gesteld dat de vervoerder onvoldoende buffer zou hebben ingeruimd in de omdraaitijd tussen vlucht LH492 en LH493. De kantonrechter overweegt dat luchtvaartmaatschappijen op grond van het arrest van het Hof van 12 mei 2011 (Eglitis/Latvijas C-294/10) weliswaar gehouden zijn om in een bepaalde reservetijd te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden, maar dat de voorgaande (rotatie)vluchten niet gerekend kunnen worden tot de (volledige) uitvoering van de vlucht zoals bedoeld in voormeld arrest. Deze stelling slaagt daarom niet. De kantonrechter meent dat in deze situatie van de vervoerder niet meer kon worden verwacht en dat de vervoerder in het onderhavige geval alle redelijke maatregelen heeft getroffen. De conclusie is dat de vordering van de passagier zal worden afgewezen.
4.12.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. De gevorderde rente over de proces- en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 264‬,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagier tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter