ECLI:NL:RBNHO:2023:5481

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
10089934 CV EXPL 22-5426
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een renteloze lening en tegenvordering op basis van een investeringsafspraak

In deze zaak vorderden [eiser 1] c.s. van Effegi Holding BV de terugbetaling van een renteloze lening van € 25.000,00, die zij op 28 juli 2020 aan Effegi hadden verstrekt. De lening diende binnen een jaar te worden terugbetaald, maar Effegi heeft slechts gedeeltelijk terugbetaald. Effegi betwistte de vordering en stelde dat er geen sprake was van een lening, maar van een investeringsafspraak. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de geldlening, onder andere door de betalingsomschrijvingen die het woord 'lening' bevatten. De kantonrechter wees de vordering van [eiser 1] c.s. toe en veroordeelde Effegi tot betaling van het resterende bedrag van € 15.000,00, evenals buitengerechtelijke incassokosten. De tegenvordering van Effegi werd afgewezen, omdat de rechtbank geen investeringsafspraak kon vaststellen. De proceskosten werden toegewezen aan [eiser 1] c.s. omdat Effegi grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10089934 CV EXPL 22-5426
Uitspraakdatum: 17 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]2. [eiser 2]

beiden wonende te [plaats]
eisers in conventie
verweerders in reconventie
hierna te noemen: [eiser 1] c.s.
gemachtigde: mr. M.A.K. Rahman
tegen
de besloten vennootschap
Effegi Holding BV
gevestigd te Haarlem
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
hierna te noemen: Effegi
gemachtigde: mr. A.F.J. Huigens

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser 1] c.s. hebben bij dagvaarding van 27 augustus 2022 een vordering tegen Effegi ingesteld. Effegi heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend. [eiser 1] c.s. hebben vervolgens nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.
1.2.
Op 2 mei 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Effegi heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. De bestuurder van Effegi is niet op de zitting verschenen, wel diens gemachtigde.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] c.s. en de bestuurder van Effegi ([betrokkene 1]) zijn geruime tijd met elkaar bevriend. [eiser 1] c.s. verhuurden enige tijde hun in Rome gelegen appartement aan [betrokkene 1] en diens gezin.
2.2.
Volgens de inschrijving van Effegi in het Handelsregister, houdt zij zich bezig met het verstrekken van consulting op het gebied van internationaal investeringsmanagement en vermogensmanagement, alsmede het uitvoeren van activiteiten op het gebied van financial operations/internationale handel.
2.3.
Op 28 juli 2020 hebben [eiser 1] c.s. een bedrag van € 25.000,00 overgeboekt naar het bankrekeningnummer van Effegi. In de omschrijving van het bankafschrift staat ‘
loan without interest’.
2.4.
Op 15 november 2021 heeft Effegi een bedrag van € 5.000,00 overgemaakt naar [eiser 1] c.s. met de omschrijving ‘
down payment, loan repayment dated 07/28/2020’.
2.5.
Bij Whatsapp-bericht van 28 april 2021 heeft de boekhouder van Effegi haar gevraagd of zij in het bezit is van een overeenkomst van geldlening met [eiser 1] c.s.
2.6.
Op 6 februari 2022 heeft Effegi een bedrag van € 5.000,00 overgemaakt naar [eiser 1] c.s. met de omschrijving ‘
Down payment of your loan’.
2.7.
Bij brief van 28 maart 2022 heeft de gemachtigde van [eiser 1] c.s. Effegi onder meer het volgende gestuurd: ‘
Cliënten hebben u verzocht om de schuld welke voortvloeit uit de overeenkomst van geldlening van juli 2020 te voldoen. In meergenoemde geldleenovereenkomst zijn partijen overeen gekomen dat de geldlening binnen 12 maanden door u voldaan zou worden. Na veel aandringen heeft u op 15 november 2021 een aflossing van € 5.000 en op 6 februari 2022 wederom een betaling van € 5.000 verricht. In totaliteit heeft u tot op heden € 10.000 op uw schuld afgelost. Het restant van de lening bedraagt€ 15.000,00.’

3.De vordering

3.1.
[eiser 1] c.s. vorderen dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- Effegi veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 15.000,00;
- Effegi veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.119,25 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- Effegi veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiser 1] c.s. leggen aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij Effegi een renteloze lening hebben verstrekt ter hoogte van € 25.000,00. Partijen hebben mondeling afspraken gemaakt, (onder meer) inhoudende dat de geldlening binnen één jaar na leendatum in zijn geheel afgelost diende te zijn. Effegi is akkoord gegaan met deze afspraak. De geldlening moest in juli 2021 zijn afgelost, maar Effegi heeft om uitstel gevraagd tot augustus 2021. Ondanks verkregen uitstel heeft Effegi nagelaten om de geldlening in zijn geheel terug te betalen, aldus nog steeds [eiser 1] c.s.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
Effegi betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat partijen niet een overeenkomst van geldlening, maar een investeringsovereenkomst hebben gesloten. Dat in de betalingsomschrijving staat dat het zou gaan om een geldlening betekent niet dat dit juist is. De bestuurder van Effegi is enkel Italiaanstalig en spreekt gebrekkig Engels, zodat aan de betalingsomschrijving geen letterlijke betekenis kan worden toegekend. Tussen partijen bestond immers een wilsovereenstemming over dat [eiser 1] c.s. zouden investeren in een traject dat Effegi begeleidde rondom de aan- en verkoop van diamanten. [eiser 1] c.s. wensten mee te profiteren van het rendement van 3% dat behaald kon worden in de diamantenhandel. Omdat [eiser 1] c.s. voortijdig uit dit traject stapten, zagen zij af van het te behalen toekomstige rendement. Om het traject niet te laten vastlopen, maakte [betrokkene 1] de maandelijkse verschotten van 3% van de inleg, te weten € 750,00, over naar [eiser 1] c.s. Deze bedragen hebben dus geen betrekking op de huur voor het appartement van [eiser 1] c.s. in Rome. Uiteindelijk ontvingen [eiser 1] c.s. hun inleg van € 10.000,00 retour en zij behielden de reeds op voorhand uitgekeerde voorschotbedragen van in totaal € 5.900,00, aldus nog steeds Effegi.
4.2.
Effegi vordert in voorwaardelijke reconventie – met als voorwaarde het geval dat de eis in conventie geheel dan wel gedeeltelijk wordt toegewezen – dat de kantonrechter [eiser 1] c.s. elk hoofdelijk voor het geheel veroordeelt:
- tot betaling van onverschuldigd ontvangen voorschotbetalingen op toekomstig (niet gerealiseerde) rendement van in hoofdsom € 5.900,00, vermeerderd met de wettelijke rente;
- tot betaling van de schadevergoeding vanwege contractbreuk, nader op te maken bij schadestaat, na het bepalen van hun aansprakelijkheid daarvoor ingevolge artikel 6:74 van het Burgerlijke Wetboek (hierna: BW) vanwege contactbreuk, vermeerderd met de wettelijke rente;
- met veroordeling van [eiser 1] c.s. in de proces- en nakosten en deze te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
Effegi legt aan de vordering ten grondslag dat de uitgekeerde voorschotbedragen achteraf onverschuldigd zijn betaald, zodat haar op grond van art. 6:203 BW een bedrag van
€ 5.900,00 toekomt, omdat de grondslag van deze betalingen het beoogde toekomstige rendement was, terwijl daarvan geen sprake meer kan zijn doordat [eiser 1] c.s. vroegtijdig uit het traject zijn gestapt. Vanwege de voormelde contractbreuk komt Effegi tevens het recht op schadevergoeding toe, aldus nog steeds Effegi.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling omdat het gaat om de vraag wat partijen hebben afgesproken rond het door [eiser 1] c.s. aan Effegi betaalde bedrag van € 25.000,00.
5.2.
Voordat de kantonrechter overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van het geschil zal zij eerst oordelen over de bijlagen die door de gemachtigde van [eiser 1] c.s. zijn ingediend na de mondelinge behandeling van 2 mei 2023. Hoewel de gemachtigde van [eiser 1] c.s. ter zitting naar deze bijlagen heeft gerefereerd, heeft de kantonrechter op de zitting geconstateerd dat deze stukken in het dossier ontbraken. De na de zitting alsnog per e-mail toegestuurde stukken zullen buiten beschouwing worden gelaten omdat zij niet tijdig zijn toegestuurd en de zaak voor vonnis staat. Overigens zal uit de verdere beoordeling blijken, dat deze stukken ook niet nodig zijn voor de door [eiser 1] c.s. gewenst uitkomst van het geschil.
5.3.
Tussen partijen staat ter discussie wat zij mondeling zijn overeengekomen met betrekking tot de terugbetaling van het door [eiser 1] c.s. aan Effegi ter beschikking gestelde bedrag ter hoogte van € 25.000,00.
5.4.
Een overeenkomst van geldlening is op grond van artikel 7:129 BW de kredietovereenkomst waarbij de ene partij, de uitlener, zich verbindt aan de andere partij, de lener, een som geld te verstrekken en de lener zich verbindt aan de uitlener een overeenkomstige som geld terug te betalen.
5.5.
[eiser 1] c.s. beroepen zich op het rechtsgevolg (terugbetalingsverplichting) van de verstrekte geldlening en zij zullen dus voldoende moeten stellen (en zo nodig bewijzen) dat partijen een dergelijke overeenkomst zijn overeengekomen. De kantonrechter is van oordeel dat zij hierin slagen, omdat er voldoende aanknopingspunten voor de gestelde geldlening zijn, terwijl dat niet geldt voor de verklaring die Effegi voor de overboeking van € 25.000,00 aan haar geeft. De kantonrechter zal dit hierna uitleggen.
5.6.
Het standpunt van [eiser 1] c.s. dat er sprake is van een geldlening vindt steun in de vermelding van de betalingsomschrijving van het door hen overgelegde bankafschriften. Zo staat in de omschrijving van het verstrekte bedrag van € 25.000,00 dat het gaat om een renteloze lening. Ook in de twee deelbetalingen die door Effegi zijn verricht, staat dat dit een betaling is van de lening. Nu de drie betalingsomschrijvingen het woord ‘lening’ bevatten, kan dit worden aangemerkt als een vermelding van de titel op grond waarvan de betalingen zijn verricht. De stelling van Effegi dat haar bestuurder de Engelse taal onvoldoende beheerst en dat aan de betalingsomschrijving daarom geen betekenis kan worden toegekend, is door [eiser 1] c.s. gemotiveerd betwist. Zij merken op dat Effegi internationaal opereert en haar bestuurder dus ook de Engelse taal beheerst. Doordat de bestuurder zonder goede reden niet op de zitting is verschenen, heeft de kantonrechter geen vragen hierover aan de bestuurder kunnen stellen. Dit werkt in zijn nadeel: de kantonrechter gaat er vanuit dat de betalingsomschrijving ‘loan’ bij de twee overboekingen die vanuit Effegi zijn verricht, een erkenning inhouden dat sprake is van een door [eiser 1] c.s. verstrekte lening.
5.7.
Daarbij vindt de kantonrechter dat er geen enkele aanknopingspunten aanwezig zijn voor de stelling van Effegi dat sprake zou zijn van een investeringsafspraak en dat [eiser 1] c.s. het bedrag van € 25.000,00 zouden hebben overgemaakt om te profiteren van een hoog rendement in de handel van diamanten. Effegi heeft enkel algemene informatie met betrekking tot de diamantenhandel overgelegd, maar daarmee kan niet worden vastgesteld dat Effegi zich bezighoudt met de diamantenhandel, laat staan dat [eiser 1] c.s. het bedrag van € 25.000,00 bij Effegi hebben ingelegd ten behoeve van een investering in diamanten. Een dergelijke afspraak blijkt ook niet uit de betalingen van € 750,00 (die volgens Effegi optellen tot een totaalbedrag van € 5.900,00) die aan [eiser 1] c.s. zijn gedaan. [eiser 1] c.s. hebben immers gemotiveerd gesteld dat deze betalingen zien op de verschuldigde huursommen die voortvloeien uit de huurovereenkomst die [eiser 1] c.s. met [betrokkene 1] had en dat de huur inclusief gas en elektra € 750,00 bedraagt.
5.8.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten.
5.9.
Nu vast staat dat er sprake is van een overeenkomst van geldlening, dient Effegi op grond van het voorgaande het resterende bedrag van € 15.000,00 terug te betalen aan [eiser 1] c.s. indien de vordering van [eiser 1] c.s. opeisbaar is geworden. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is, omdat zij de stelling van [eiser 1] c.s. volgt dat de geldlening voor de duur van één jaar is aangegaan. Daartoe overweegt zij als volgt.
5.10.
[eiser 1] c.s. hebben gemotiveerd gesteld dat partijen ten aanzien van de aflossing zijn overeengekomen dat Effegi de geldlening binnen één jaar aan [eiser 1] c.s. zou voldoen. Dit volgt immers uit de vertaalde whatsapp-conversatie tussen partijen. Op 5 juli 2021 schreef [betrokkene 2] (in het Italiaans en door [eiser 1] c.s. vertaald in het Engels):

I’ve already told you if I can in July, maximum august you will have them, take for good August, if it’s before we are all very happy”
Hierop hebben [eiser 1] c.s. het volgende schreven:

[betrokkene 2], the first to be happy is me when I have understood what it means in August when the deadline was June.”
Uit de verdere conversatie blijkt niet dat partijen iets anders zijn overeengekomen met betrekking tot de aflossing, zodat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende is gebleken dat partijen hebben afgesproken dat de geldlening binnen één jaar, dus op 28 juli 2021, zou worden afgelost. Dat [eiser 1] c.s. Effegi vervolgens tot september 2021 uitstel hadden verleend, doet niet af aan de opeisbaarheid van de vordering.
5.11.
Nu de vordering van [eiser 1] c.s. opeisbaar is, zal de vordering tot terugbetaling van het resterende bedrag van € 15.000,00 worden toegewezen.
5.12.
Omdat de eis in reconventie van Effegi afhankelijk was van het geheel dan wel gedeeltelijk toewijzen van de vordering van [eiser 1] c.s. in conventie, komt de rechtbank aan de beoordeling daarvan toe. De tegenvorderingen van Effegi worden afgewezen omdat die uitgaan van het bestaan van een investeringsafspraak en uit punt 5.7 van dit vonnis blijkt dat een dergelijke afspraak tussen partijen niet wordt aangenomen.
5.13.
[eiser 1] c.s. hebben verder een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met BTW gevorderd. De gevorderde BTW is niet toewijsbaar, nu [eiser 1] c.s. niet hebben gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben. De kantonrechter zal dan ook een bedrag van € 925,00 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijzen, omdat voor het overige voldoende blijkt dat er buitengerechtelijke kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, zijn gemaakt.
de proceskosten in conventie en reconventie
5.14.
Effegi zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en reconventie worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eiser 1] c.s. in conventie worden begroot op € 792,00 (2 punten x € 396,00).
5.15.
De proceskosten aan de zijde van [eiser 1] c.s. in reconventie, bestaande uit salaris gemachtigde, worden begroot op € 396,00 (2 punten x factor 0,5 x tarief € 396,00). De punten zijn gehalveerd omdat de vorderingen in reconventie voortvloeien uit de vordering in conventie.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
6.1.
veroordeelt Effegi tot betaling aan [eiser 1] c.s. van € 15.925,00;
6.2.
veroordeelt Effegi tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser 1] c.s. tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 131,18
griffierecht € 693,00
salaris gemachtigde € 792,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
in reconventie
6.5.
wijst de vordering af;
6.6.
veroordeelt Effegi tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser 1] c.s. worden vastgesteld op een bedrag van € 396,00 aan salaris van de gemachtigde van [eiser 1] c.s.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter