ECLI:NL:RBNHO:2023:5533

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
C15/339803 / FT RK 23-367
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de opheffing van een faillissement en de rol van de curator

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ex artikel 67 van de Faillissementswet (Fw) betreffende de opheffing van het faillissement van de appellant, een natuurlijk persoon, die sinds 25 april 2017 failliet is verklaard. De appellant heeft verzocht om opheffing van het faillissement, omdat er volgens hem geen zicht is op baten in de boedel en het faillissement al zes jaar voortduurt. De curator heeft echter aangegeven dat er nog twee belangrijke kwesties zijn die moeten worden onderzocht voordat het faillissement kan worden opgeheven: de vraag of de echtgenote van de appellant een vergoeding verschuldigd is aan de boedel voor de overname van de eenmanszaak van de appellant en of zij een redelijke vergoeding verschuldigd is voor werkzaamheden die de appellant ten behoeve van haar onderneming heeft verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het faillissement substantieel langer duurt dan gebruikelijk en dat de vertraging in de afwikkeling te maken heeft met het uitblijven van informatie van derden. De rechtbank oordeelt dat het belang van de gezamenlijke schuldeisers bij voortduren van het faillissement voor nader onderzoek naar mogelijke baten nog slechts voor een beperkte periode zwaarder weegt dan het belang van de appellant bij opheffing van het faillissement. De rechtbank wijst het hoger beroep af, maar geeft de curator nog maximaal één verslagperiode om de benodigde informatie te verkrijgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
Rekestnummer: C15/339803 / FT RK 23-367
Insolventienummer: F 15/17/128
Beschikking d.d. 15 juni 2023
naar aanleiding van het hoger beroep ex artikel 67 Faillissementswet (hierna: Fw) van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
hierna: appellant
tegen de beschikking van de rechter-commissaris d.d. 31 maart 2023 in het faillissement van appellant.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de brief d.d. 4 april 2023 van appellant, aangemerkt als beroepsschrift ex artikel 67 Fw;
-de mondelinge behandeling op 6 juni 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.

2.De feiten

2.1.
Appellant is op 25 april 2017 failliet verklaard, waarbij is aangesteld tot curator mr. [A.] en is benoemd tot (thans) rechter-commissaris mr. [B.].
2.2.
Blijkens het laatste faillissementsverslag van 6 april 2023 bedraagt het boedelactief € 2.837,13.
2.3.
Bij e-mail van 10 februari 2023 heeft de echtgenote van appellant het volgende aan de curator en de rechter-commissaris geschreven:
Graag wil ik hierbij uw aandacht vragen voor het volgende feit. Mijn man, dhr. [appellant], is vanaf april 2017 bij uw kantoor onder curatele door een persoonlijk faillissement bij mr [A.]. Dit zijn inmiddels bijna zes (!!!!)jaar. Afgelopen jaar is ons gezamenlijk huis door mijn eigen inzet eindelijk verkocht en de overwaarde van mijn man (€55.000) is in zijn geheel naareenenkele schuldeiser gegaan. Dit is ook meteen diegene, die toen het faillissement had aangevraagd. Deze meneer is dus nu volledig betaald. Aangezien mijn man geen inkomsten heeft, was deze overwaarde het enige geld wat mijn man ooit in bezit zou hebben.
De verkoop van ons huis is in mijn optiek trouwens ook niet goed afgehandeld door mr. [A.], er hadden namelijk veel meer schuldeisers van de overwaarde van mijn man betaald kunnen worden, had mr. [A.] er moeite in gestoken om dit met hen te onderhandelen. Nu heb ikzelf van mijn eigen overwaarde meer dan de helft moeten betalen aan een klein gedeelte van andere schuldeisers van mijn man, die ook hun volledig bedrag hebben ontvangen. En dit, terwijl mijn man en ik getrouwd zijn onder huwelijkse voorwaarden. Anders was de verkoop namelijk niet doorgegaan, omdat het in Duitsland nu eenmal op een bepaalde manier anders werkt.
De vraag is nu dus ook, wat voor nut het heeft, om het faillissement tot in lengte der dagen aan te houden? Dit lijkt in zekere zin bijna op een gijzeling namelijk.
Tijdens de verkoopprocedure van ons gezamenlijke huis bleek, dat mr. [A.] persoonlijke wrok koestert tegen mijn man, dit had mijn eigen advocaat ook opgemerkt. Dit is uiteraard erg onprofessioneel, maar blijkbaar de enige reden, om het faillissement nog steeds na zes jaar aan te houden. Dit trouwens ondanks het feit, dat mijn man diverse malen een mail heeft gekregen van mr. [A.] waarin werd vermeld, om tot afwikkeling van het faillissement te komen, echter gebeurd dit dus totaal niet.
Mijn vraag is dus nogmaals, hoe lang wil mr. [A.] dit faillissement nog aanhouden en is dit wel wettelijk op deze manier toegestaan?
2.4.
Bij brief van 15 maart 2023 heeft appellant het volgende aan de rechter-commissaris geschreven:
Middels dit schrijven wil ik graag de volgende zaken onder uw aandacht brengen doordat ik sterk van mening ben dat mijn curator zich laat leiden door persoonlijke emotie m.b.t. mijn persoonlijk faillissement.
Zoal u weet heb ik diverse malen een klacht over zijn uitvoeren van zijn taak ingediend. In mijn optiek en na juridisch advies te hebben ingewonnen, wil ik u verzoeken om het faillissement op te heffen.
Hij staat niet meer realistisch in mijn faillissement. Indien een faillissement uitzichtloos blijkt en er geen zicht is op het verkrijgen van gelden uit de boedel, zal deze door gebrek aan baten worden opgeheven.
Gezien mijn persoonlijke medische toestand is het nagenoeg nihil dat er gelden in de boedel zullen komen. De enige mogelijkheid was de verkoop van de woning in Duitsland. Zoals u weet heeft mr. [A.] zich onvoldoende en te laat ingezet om gelden uit deze verkoop te verkrijgen ten gunste van hemzelf als ook ten gunste van de crediteuren.
Hij had zijn positie niet ingedragen in het Grundbuch waardoor de overwaarde van mij en mijn echtgenote naar een aantal crediteuren gegaan welke in het Grundbuch waren ingedragen.
Dit was de enige kans om gelden te verkrijgen.
Het faillissement is al 6 jaar van toepassing zonder dat er gelden in de boedel komen! Dit wordt puur aangehouden uit persoonlijke emotie van de curator.
Dit is eerder een gijzeling en buiten proportioneel.
Hierbij wil ik dus een beroep doen opArtikel 69.
Mijn inzien is dit faillissement uitzichtloos en is de curator verplicht conform onderstaande te handelen in het kader van integriteit en de mogelijkheid om gelden te verkrijgen uit de boedel.
(…)
Hierbij wil ik u nogmaals vragen het realisme van het handhaven van het faillissement te overwegen.
2.5.
Bij brief van 31 maart 2023 heeft de rechter-commissaris het volgende aan appellant en zijn echtgenote bericht:
Naar aanleiding van uw verzoek om opheffing van het faillissement, verwoord in uw emailberichten van 10 februari en 15 maart 2023 bericht ik u als volgt. Een faillissement kan worden afgewikkeld indien alle (mogelijke) baten) te gelde zijn gemaakt. Van de curator vernam ik dat in dit verband nog twee kwesties spelen die beoordeling behoeven. Allereerst de vraag of [C.] de boedel een vergoeding dient te betalen wegens het overnemen van de onderneming van dhr [appellant], en voorts de vraag of [C.] een (redelijke) vergoeding verschuldigd is aan de boedel wegens de werkzaamheden die dhr [appellant] ten behoeve van haar onderneming heeft verricht, Op dit moment kan het faillissement derhalve nog niet worden voorgedragen voor opheffing.(…)
2.6.
Bij brief van 4 april 2023 heeft appellant het volgende aan de rechter-commissaris geschreven:
Middels dit schrijven wil ik graag reageren op uw antwoord welke ik op 31-03-2023 van u heb mogen ontvangen.
Hierbij doe ik nogmaals een beroep opArtikel 69 van de faillissementswet.
En wil mij tevens beroepen op artikel 67 van de faillissementswet, indien u bij uw standpunt blijft en mr. [A.] in deze blijft steunen.
Mr. [A.] geeft aan volgende dat de reden van handhaving is gestoeld op onderzoek van overname van bedrijf en of daar een redelijke vergoeding voor is betaald.
Dit slaat echt alles doordat de onderneming op 24-02-2016 is overgenomen. Dit is dus 14 maanden voor het faillissement!!
Toen was er nog geen enkele sprake van een mogelijk faillissement. Dus deze reden is ongegrond mijn inzien.
Ten tweede of er een vergoeding plaats moet vinden voor verrichte werkzaamheden welke ik zou hebben uitgevoerd voor mijn echtgenote.
Dit is in het faillissementsverhoor ook besproken en ik had aangegeven slechts een adviserende rol te hebben gehad voor mijn echtgenote doordat zij startend was.
Daarvoor ben je volgens mij gehuwd en is het in de lijn van meedenken en geen betaalde dienst.
Daarbij is het toch zeer kwalijk dat mr. [A.] deze argumenten na6 jaarnog relevant acht. Indien dit relevant zou zijn geweest had hij dit allang kunnen onderzoeken.
Nogmaals ben ik sterk van mening dat mijn curator zich laat leiden door persoonlijke emotie m.b.t. mijn persoonlijk faillissement.
Hierbij wil ik u nogmaals verzoeken het realisme van het handhaven van het faillissement te overwegen.
2.7.
Bij brief van 7 april 2023 heeft de rechter-commissaris het volgende aan appellant bericht:
Uw e-mailbericht van 4 april 2023 merk ik aan als een beroep tegen mijn bericht van 31 maart jl. Uw emailbericht geleid ik door naar de rechtbank. Een afschrift van deze email zend ik door naar de curator.

3.Het hoger beroep en het standpunt van de curator

3.1.
Appellant heeft de rechter-commissaris verzocht zijn faillissement op te (laten) heffen bij gebrek aan baten. Samengevat heeft hij aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat zijn faillissement al langer dan zes jaar duurt en dat er geen zicht meer is op enig actief in de boedel, mede gelet op het feit dat hij geen inkomen kan verwerven vanwege zijn medische toestand. De curator geeft twee redenen waarom hij het faillissement nog niet wil laten opheffen, namelijk dat er door hem nog onderzoek moet worden gedaan naar de overname van de eenmanszaak van appellant voor datum faillissement door zijn echtgenote en dat er onderzoek moet worden gedaan naar de vraag of de echtgenote van appellant een redelijke vergoeding verschuldigd is aan de boedel voor werkzaamheden die appellant ten behoeve van haar onderneming heeft verricht. Deze redenen zijn volgens appellant ongegrond. De overname van de eenmanszaak vond reeds plaats op 24 februari 2016 en toen was er nog geen sprake van een mogelijk faillissement. Wat betreft de werkzaamheden heeft hij slechts een onbetaalde adviserende rol gespeeld om zijn startende echtgenote te helpen. Daarbij rijst volgens appellant de vraag, als de curator voormelde feiten zo relevant vindt, waarom hij dit onderzoek niet eerder heeft gedaan in de zes jaar dat het faillissement duurt. Volgens appellant heeft de curator daarnaast nalatig gehandeld, bijvoorbeeld ten aanzien van de verkoop van de een woning van appellant en zijn echtgenote in Duitsland en het op de hoogte houden van hem en de crediteuren over de voortgang van het faillissement. De curator laat het faillissement voortduren uit persoonlijke wrok jegens hem, aldus appellant.
3.2.
De curator heeft de stellingen van appellant betwist. Volgens hem kan het faillissement niet worden opgeheven voordat voormelde onderzoeken zijn afgerond. Dat het faillissement lang voortduurt komt volgens de curator voor een belangrijk deel door de handelwijze van appellant zelf. Zo heeft hij de curator volstrekt onvoldoende geïnformeerd, bijvoorbeeld met betrekking tot de overname van de eenmanszaak en met betrekking tot de woning van appellant en zijn echtgenote in Duitsland. Hij heeft deze woning buiten de curator om verkocht, met alle problemen van dien. De curator werd voor een voldongen feit gesteld. Ten aanzien van de eenmanszaak is van belang dat appellant deze heeft overgedragen in de periode dat hij een Wsnp-verzoek deed. Op die grond is het verzoek, ook in appel, afgewezen. De curator heeft zeker niet stilgezeten in het faillissement, maar in verband met een eventueel op te starten procedure moest verhaalsonderzoek worden gedaan. Dit heeft vertraging opgelopen, omdat de curator voor informatie afhankelijk is van derden. Ook met betrekking tot het onderzoek naar de vraag of de echtgenote van appellant een redelijke vergoeding verschuldigd is aan de boedel, is informatie van derden nodig en ook hier heeft een en ander vertraging opgelopen. De curator betwist dat appellant slechts wat onbetaalde klusjes heeft gedaan. Het gaat hier om kwaliteitsadvies voor een aannemersconsortium. De echtgenote van appellant heeft geen expertise op het terrein van managementconsultancy. Zij heeft een kunstopleiding genoten. Het e-mailadres dat gebruikt werd voor de werkzaamheden voor het consortium was ook van appellant en niet van zijn echtgenote, zo is uit een faillissementsverhoor gebleken. Het is dan ook waarschijnlijk dat al het werk door appellant werd gedaan en niet door zijn echtgenote. De curator wenst het faillissement ook snel af te ronden maar dient dit wel zorgvuldig te doen, hetgeen tot zijn taak als curator behoort. Voordat tot afwikkeling kan worden overgegaan dient het onderzoek dus nog te worden afgemaakt. Helaas is de curator hierbij afhankelijk van informatie van derden. Er is hem echter toegezegd dat de verzoeken van de curator einde deze maand zullen worden behandeld en de verwachting is dat er komende verslagtermijn meer duidelijkheid is, aldus de curator.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het hoger beroep als bedoeld in artikel 67 Fw ingevolge artikel 5 Fw bij verzoekschrift door een advocaat dient te geschieden. Dit betekent dat appellant in beginsel niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Aangezien de rechter-commissaris appellant bij brief van 7 april 2023 heeft laten weten dat het e-mailbericht van 4 april 2023 wordt aangemerkt als een beroep tegen zijn bericht van 31 maart 2023 en wordt doorgeleid naar de rechtbank, zal de rechtbank het beroep niettemin inhoudelijk behandelen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellant er niet op is gewezen dat hij het verzoekschrift met tussenkomst van een advocaat had moeten indienen. Hij mocht er daarom op vertrouwen dat het hoger beroep inhoudelijk behandeld zou worden.
4.2.
De rechtbank moet beoordelen of de rechter-commissaris in de gegeven omstandigheden terecht heeft beschikt dat het faillissement van appellant op dit moment nog niet kan worden voorgedragen voor opheffing omdat de curator nog twee kwesties (de vraag of de echtgenote van appellant een vergoeding dient te betalen voor de overname van de eenmanszaak van appellant en de vraag of de echtgenote van appellant een redelijke vergoeding verschuldigd is aan de boedel voor werkzaamheden) moet beoordelen. Uitgangspunt is dat een curator handelt in het belang van de gezamenlijke schuldeisers en dat hij een ruime mate van beleidsvrijheid heeft. De beoordeling van eventuele paulianeuze transacties of van (andere) kwesties waarbij mogelijke baten buiten de boedel worden gehouden behoort tot de taken van de curator. De beleidsvrijheid van de curator is echter niet onbegrensd. Een curator zal ook rekening moeten houden met de belangen van gefailleerde. De gevolgen van het faillissement zijn voor gefailleerde, een natuurlijk persoon, immers zeer ingrijpend en het is daarom van belang dat het faillissement niet langer duurt dan strikt noodzakelijk.
4.3.
De rechtbank constateert dat het faillissement loopt sinds 2017 en dat dit substantieel langer is dan gebruikelijk, helemaal voor een faillissement van een natuurlijk persoon. De vertraging in de afwikkeling van het faillissement heeft kennelijk te maken met het alsmaar uitblijven van informatie van derden. De rechtbank begrijpt dat de curator zonder deze informatie niet verder kan, omdat het opstarten van een procedure zonder deze informatie gelet op de omvang van de boedel niet opportuun is, maar dat betekent niet, dat het faillissement bij uitblijven van die informatie onbeperkt kan voortduren. In dit stadium van het faillissement ‑ ruim zes jaar na aanvang en zonder concreet zicht op enige baten voor de schuldeisers ‑ kan het belang van de gezamenlijke schuldeisers bij voortduren van het faillissement voor nader onderzoek naar mogelijke baten nog voor slechts een zeer beperkte periode zwaarder wegen dan het belang van appellant bij opheffing van het faillissement.
4.4.
De curator heeft ter gelegenheid van de zitting meegedeeld dat zijn verzoek om informatie eind deze maand door de betreffende derde wordt opgepakt. Hij verwacht daarom dat er de komende verslagtermijn meer duidelijkheid komt. De rechtbank is van oordeel dat de curator in beginsel nog maximaal één verslagperiode de gelegenheid moet krijgen om de benodigde informatie voor de beoordeling van de twee kwesties (zie 4.2) in handen te krijgen en te beoordelen. Dit betekent dat de rechter-commissaris het verzoek van appellant om opheffing van het faillissement terecht heeft afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 31 maart 2023 af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.