ECLI:NL:RBNHO:2023:5556

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
HAA 22/2935
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering; beoordeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid en medische grondslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 juni 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar deze was afgewezen omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 13,44%. Eiser had in het verleden al een WIA-uitkering geweigerd gekregen per 30 juni 2014, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een melding van toegenomen beperkingen per 1 december 2017, heeft het UWV opnieuw beoordeeld en uiteindelijk een WGA-uitkering toegekend per 28 juni 2021, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 80 tot 100% werd vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV op 29 april 2022 beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser per 1 december 2017 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld die voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak als die waarvoor eerder een WIA-beoordeling had plaatsgevonden. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor toegenomen arbeidsongeschiktheid. Eiser had weliswaar medische informatie overgelegd die zijn standpunt ondersteunde, maar de rechtbank oordeelde dat deze informatie niet voldoende was om de beslissing van het UWV te weerleggen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om een WIA-uitkering. De proceskosten van eiser worden niet vergoed, omdat hij in beroep geen gelijk heeft gekregen. Deze uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij aanvragen voor uitkeringen en de strikte criteria die gelden voor het vaststellen van toegenomen arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2935

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Beekelaar),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: P. Nicolai).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag van eiser om hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen afgewezen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 13,44%.
Het UWV heeft ook geweigerd om een uitkering op grond van de Wet WIA aan eiser toe te kennen na een melding toegenomen beperkingen per 1 december 2017, nadat het UWV eerder per 30 juni 2014 een uitkering op grond van de Wet WIA heeft geweigerd.
In bezwaar heeft het UWV dit besluit gewijzigd en is alsnog een WGA-uitkering toegekend per 28 juni 2021. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Per 1 december 2017 heeft eiser onveranderd geen recht op een WIA-uitkering.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 29 april 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn schoonmoeder, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Het UWV heeft eiser per 30 juni 2014 een uitkering op grond van de Wet WIA geweigerd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 0%.
2. Eiser heeft daarna gewerkt als taxichauffeur bij [bedrijf] B.V. voor 16,4 uur per week. Op 1 juli 2019 heeft eiser zich ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten. Het dienstverband is op 13 juli 2019 geëindigd. Het UWV heeft eiser vervolgens ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend.
3. Eiser heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Ook heeft eiser op 17 februari 2021 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan per 1 december 2017 vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor hij eerder de 104 weken wachttijd heeft doorlopen. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch onderzoek verricht en beoordeeld of eiser toegenomen arbeidsongeschikt is sinds de weigering van de uitkering per 30 juni 2014. Ook heeft het UWV de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA per 28 juni 2021 beoordeeld. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV vindt dat eiser per 1 december 2017 onveranderd geen WIA-uitkering kan krijgen, omdat eiser op deze datum geen toegenomen beperkingen heeft wegens dezelfde ziekteoorzaak als die waarvoor eerder een WIA-beoordeling plaatsvond.
5. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 14 april 2022. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 april 2022.
6. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van
19 april 2022.

Wat vindt eiser

7. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat er wel degelijk sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor eiser eerder de 104 weken wachttijd heeft doorlopen. Hij meent zodoende dat er sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid welke per 1 december 2017 recht geeft op een WIA-uitkering. Eiser heeft zijn standpunt onderbouwd met medische informatie van de radioloog met datum 30 augustus 2019.
8. Op de zitting heeft eiser zijn standpunt toegelicht. De toekenning van de uitkering per 28 juni 2021 is niet in geding. Eiser stelt dat uit de overgelegde medische informatie van de radioloog uit juli 2019
(de rechtbank leest dit als volgt: de informatie van 30 augustus 2019, waarin vermeld is dat per 1 juli 2019 sprake is van terugkerende klachten)blijkt dat sprake is van een wortelcompressie en er zodoende wel sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 december 2017. Eiser licht toe dat de verzekeringsarts B&B in zijn rapport overweegt dat niet met zekerheid kan worden gesteld of er wel of niet een wortelcompressie aanwezig was, omdat er geen uitslagen zijn van rond de datum in geding, maar eiser acht deze motivering niet valide. Door de expert werd op 8 maart 2022 aangegeven dat, gezien het persisterende karakter, van alle conservatieve behandelingen niet veel verbetering diende te worden verwacht. Evenmin zag de expert nog redenen en/of mogelijkheden om tot een operatieve ingreep of behandeling over te gaan.

Wat vindt de rechtbank

9. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser geen recht heeft op een uitkering per 1 december 2017, omdat hij op deze datum geen toegenomen beperkingen heeft wegens dezelfde ziekteoorzaak als die waarvoor eerder een WIA-beoordeling plaatsvond. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 1 december 2017 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
10. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering per 1 december 2017, omdat eiser op deze datum geen toegenomen beperkingen heeft wegens dezelfde ziekteoorzaak als die waarvoor eerder, namelijk per 30 juni 2014, een WIA-beoordeling plaatsvond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
De beoordeling van de toegenomen arbeidsongeschiktheid
11. Het recht op een WIA-uitkering kan later ontstaan indien iemand binnen vijf jaar, nadat de uitkering is geweigerd omdat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt is, toegenomen arbeidsongeschikt is. [1] Van belang daarbij is dat die toegenomen arbeidsongeschiktheid moet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak. Volgens vaste rechtspraak wordt een dergelijke aanvraag beoordeeld aan de hand van een aantal stappen:
  • Is er sprake van toegenomen beperkingen?
  • Zo ja, vloeien deze voort uit dezelfde ziekteoorzaak (causaliteitsvereiste)?
  • Zo ja, heeft de toename van deze beperkingen uit dezelfde oorzaak plaatsgevonden binnen vijf jaar na weigering, herziening of intrekking?
12. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B voldoende heeft uitgelegd waarom er in geval van eiser geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts B&B heeft in zijn rapport van 14 april 2022 toegelicht dat de beschrijving van de belastbaarheid in de rapportage van 13 december 2017 nagenoeg overeenkomt met de belastbaarheid in de FML van de WIA-beoordeling in 2014. Eiser werd in 2017 in staat geacht verder te buigen dan volgens de FML in 2014, langer te zitten (met afwisseling was reeds rekening gehouden)en langer te lopen, zowel aaneengesloten als op een dag. Er zijn volgens de verzekeringsarts B&B derhalve geen aanwijzingen dat er sprake was van toegenomen fysieke beperkingen als gevolg van de klachten waarvoor eiser in 2014 een WIA-beoordeling had ondergaan. De verzekeringsarts B&B heeft verder toegelicht dat zowel in 2014 als in 2017 bij onderzoek geen aanwijzingen waren voor psychopathologie, er was geen behandeling bij de psycholoog gaande. Daarnaast was er in 2014 geen sprake van een psychische diagnose en werden geen beperkingen opgenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Bij de beoordeling indicatie banenafspraak werd in 2017 wel aanleiding gezien voor beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Hierbij dient volgens de verzekeringsarts B&B wel te worden vermeld dat er sprake is van een andere beoordelingssystematiek. Aangezien er geen sprake was van psychische klachten, geen behandeling en geen psychische diagnose, is het zeer aannemelijk dat in 2017 op basis van de CBBS systematiek beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren niet aan de orde waren. De verzekeringsarts B&B rapporteert verder dat zo er al in 2017 beperkingen aan de orde waren op psychisch en sociaal functioneren conform de CBBS systematiek, dan zou hier geen sprake zijn geweest van beperkingen op grond van dezelfde ziekteoorzaak omdat er in 2014 geen sprake was van psychopathologie. Derhalve kan volgens haar niet gesteld worden dat er in 2017 sprake was van toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak.
13. Op 22 maart 2023 en 10 mei 2023 heeft de verzekeringsarts B&B aanvullend gemotiveerd dat uit de informatie van de radioloog die eiser heeft overgelegd rechts een compressie van wortel L5 wordt gezien. Dit onderzoek heeft volgens de verzekeringsarts B&B echter geen betrekking op de datum in geding, maar ziet op de situatie in juli 2019. Er is volgens de verzekeringsarts B&B onvoldoende informatie om te stellen dat er sprake was van wortelcompressie op 1 december 2017. Verder rapporteert zij dat de neuroloog in de expertise aangeeft dat de situatie in 2017 mogelijk niet veel anders was. De rechtbank begrijpt dat de verzekeringsarts B&B hiermee bedoelt dat uit het expertise-rapport van
8 maart 2022 blijkt dat de klachten in de laatste twee jaar vóór maart 2022 zijn toegenomen en niet al per december 2017. De neuroloog had namelijk geen aanwijzing dat de situatie in december 2017 was verslechterd, gelet op het feit dat de geconsulteerde neurologen destijds geen aanleiding hebben gezien om af te wijken van het conservatieve beleid.
Ook geeft zij aan dat de compressie op de MRI van 8 maart 2022, die tijdens de expertise is verricht, niet meer aanwezig was. De verzekeringsarts B&B acht het aannemelijk dat de wortelcompressie niet langdurig aanwezig is geweest, omdat in de expertise ook geen aanwijzingen zijn voor zenuwbeschadiging en/of radiculaire prikkeling. De rechtbank kan deze redenering volgen en vindt dan ook dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 1 december 2017 niet toegenomen arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA.
14. Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV terecht heeft gesteld dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen op 1 december 2017, hoeft de vraag of de toename van de beperkingen uit dezelfde oorzaak voortkomt en of de toename van de beperkingen binnen vijf jaar na de weigering van de WIA-uitkering heeft plaatsgevonden niet meer beantwoord te worden. Immers, nu er geen toename van de beperkingen is vastgesteld, zijn de vervolgstappen (zie overweging 11) niet meer aan de orde.

Conclusie en gevolgen

15. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiser per 1 december 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat eiser op deze datum geen toegenomen beperkingen heeft wegens dezelfde ziekteoorzaak als die waarvoor eerder een WIA-beoordeling plaatsvond.
16. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juni 2023 door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier.
griffier
rechter
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA.