ECLI:NL:RBNHO:2023:564

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
21-6167
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor functiewijziging bedrijfspand naar woningen in Beverwijk

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van Van den Ham Holding B.V. tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het omzetten van een bedrijfspand aan [adres] in Beverwijk naar zeven patio woningen. De rechtbank heeft op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk als verweerder optreedt. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren om mee te werken aan de functiewijziging van het pand, gezien de ruimtelijke ordening en de belangen van de omgeving.

De rechtbank stelt vast dat het perceel in het bestemmingsplan is bestemd voor 'bedrijf' en dat het door eiseres gewenste gebruik voor wonen in strijd is met dit bestemmingsplan. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres voor een omgevingsvergunning op 13 februari 2021 van rechtswege verleend, maar heeft deze vergunning op 1 oktober 2021 alsnog geweigerd na bezwaren van derde partijen. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder zonder serieus onderzoek het advies van de commissie overneemt dat het bouwplan niet voldoet aan de geldende parkeernormen.

De rechtbank overweegt dat de beslissing van verweerder om de vergunning te weigeren, een bevoegdheid is waarbij verweerder beleidsruimte heeft. De rechtbank toetst deze beslissing terughoudend en komt tot de conclusie dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft uiteengezet waarom hij de functiewijziging onwenselijk acht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6167

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2023 in de zaak tussen

Van den Ham Holding B.V., uit Beverwijk, eiseres

(gemachtigde: mr. F.H.J. Koster),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk(verweerder)
(gemachtigde: mr. J. Stengs).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [naam 1] en [naam 2] , beiden uit Beverwijk.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het omzetten van het bedrijfspand aan [adres] in Beverwijk naar zeven patio woningen.
1.2
Verweerder heeft op 13 februari 2021 de omgevingsvergunning van rechtswege verleend. Met het bestreden besluit van 1 oktober 2021 op de bezwaren van derde-partijen heeft verweerder de vergunning alsnog geweigerd.
1.3
Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift ingediend, verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: voor eiseres [naam 3] en [naam 4] , [naam 5] (van [Naam] Bouwadvies) en de gemachtigde van eiseres; voor verweerder de gemachtigde van verweerder en [naam 6] (werkzaam bij verweerder) en voor derde partij [naam 1] . Voor [naam 2] is niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Van welke feiten gaat de rechtbank uit?
2.1
Eiseres is eigenaar van het gebouw aan [adres] in Beverwijk. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Woongebied West’. Het perceel heeft de enkelbestemming ‘bedrijf’ en de dubbelbestemming ‘waarde archeologie-3’.
Eiseres heeft in het gebouw zeven woningen gerealiseerd.
2.2
Verweerder heeft op 3 februari 2021 een omgevingsvergunning van rechtswege bekend gemaakt. Daarmee is de aanvraag van 27 mei 2020 van eiseres voor een omgevingsvergunning voor een functiewijziging van het gebouw van bedrijfspand naar zeven appartementen ingewilligd.
2.3
Diverse omwonenden hebben bezwaar gemaakt.
Wat staat er in het bestreden besluit?
3. In het bestreden besluit verklaart verweerder het bezwaar gegrond en herroept hij het bestreden besluit. In een afzonderlijk besluit van 28 september 2021 (met verzenddatum 1 oktober 2021) weigert verweerder de gevraagde vergunning. Verweerder baseert zich op het advies van 23 juli 2021, van de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren om mee te werken aan de functiewijziging van het pand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Wat voert eiseres in beroep aan?
5. Samengevat stelt eiseres dat verweerder zonder enig serieus onderzoek het argument van de commissie overneemt dat het bouwplan niet voldoet aan de geldende parkeernormen. Eiseres wijst op een uitgebreid parkeeronderzoek dat zij heeft laten verrichten, met een aanvullende berekening, waaruit blijkt dat het plan ruim voldoet aan de parkeernormen.
Eiseres bestrijdt dat de argumenten van verweerder kunnen leiden tot de conclusie dat geen sprake is van goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft zich op basis van haar beleidsregels verbonden om in principe mee te werken aan een dergelijke wijziging. Bovendien wordt in de besluitvorming ten onrechte gebruik gemaakt van een advies van de brandweer van 14 april 2017 terwijl de aanvraag is ingediend op 27 mei 2020.
Wat is het standpunt van verweerder?
6. Verweerder acht de beoogde functiewijziging van bedrijfspand naar zeven appartementen niet wenselijk. De projectlocatie ligt ingeklemd, in de tweede lijn en leent zich niet voor transformatie naar woningbouw. Het gaat namelijk om een dicht bebouwd binnenterrein, omringd door woningen met tuinen. Wonen achter wonen en op het gehele binnenterrein is geen wenselijke woonvorm. Een logische ruimtelijke ordening gaat uit van een herkenbaar stratenpatroon waarbij woningen zichtbaar en bereikbaar zijn vanaf de openbare ruimte. In dit geval zijn de appartementen niet georiënteerd op de openbare ruimte en liggen verscholen achter de aanwezige woningen. De appartementen hebben onvoldoende relatie met de openbare ruimte. Afwijking zorgt bovendien voor een stedenbouwkundige verfrommeling. Het belang van de functionele en ruimtelijke samenhang van de woonwijk weegt zwaarder dan het belang van eiseres om het bedrijfspand te gebruiken voor wonen.
Daaraan voegt verweerder toe dat het omzetten van een binnenterrein naar woningen resulteert in een onwenselijke intensivering van het gebruik van dat binnenterrein. In de bestaande situatie is sprake van een (lichte) bedrijvenbestemming, waarbij uitgegaan kan worden van een gesloten bedrijfsvoering in de avond- en nachturen. Het beoogde wonen vindt 24 uur per dag plaats, gedurende zeven dagen per week en heeft daarom een permanent karakter.
De overwegingen van de rechtbank
7.1
Vast staat dat het perceel in het bestemmingsplan is bestemd voor ‘bedrijf’. Vast staat ook dat het door eiseres gewenste gebruik van het perceel voor wonen in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft de beleidsregels ‘Planologische kruimelgevallen Beverwijk 2016’ (de beleidsregels) vastgesteld. Deze beleidsregels zien op de bevoegdheid van verweerder om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) af te wijken van het bestemmingsplan.
7.2
Verweerder heeft de aanvraag beschouwd als een activiteit in de zin van artikel 4, lid 9, van bijlage II van het Besluit algemene bepalingen omgevingsrecht (het Bor).
Daarin staat dat voor verlening van een omgevingsvergunning [1] in aanmerking komt
“het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen”. In de beleidsregels heeft verweerder voor de vraag of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid om een vergunning te verlenen hiervoor de volgende criteria opgenomen:
“De criteria zijn:
Uitsluitend toegestaan ten aanzien van bestaande opstallen opgericht meer dan 1 jaar geleden;
Aan cumulatie met een andere categorie van de kruimelgevallenlijst als bedoeld in artikel 4 van Bijlage II van het Bor wordt niet meegewerkt indien het gaat om het hoofdgebouw;
Gebruikswijzigingen naar niet-perifere detailhandel worden niet toegestaan, tenzij het een locatie betreft in of aansluitend aan een centrum/winkelgebied, waarbij supermarkten per concreet geval worden beoordeeld;
Gebruikswijzigingen mogen geen onevenredige afbreuk doen aan de functie van het kernwinkelgebied in rond de Breestraat;
Gebruikswijzigingen mogen geen afbreuk doen aan de functionele en ruimtelijke samenhang van een bedrijventerrein of woonwijk;
Gebruikswijzigingen naar een horeca-inrichting, als bedoeld in categorie 3 van de (standaard) Lijst van horeca-activiteiten, worden per concreet geval beoordeeld.
Gebruikswijzigingen mogen niet leiden tot parkeer-, stank-, geluid- of verkeersoverlast voor de omgeving.
Indien de wijziging betrekking heeft op uitbreiding van het aantal woningen of bij een andere gebruikswijziging met redelijke impact, kan worden verlangd dat inzicht wordt gegeven in de ruimtelijke effecten (op basis van artikel 4:4 Bor en 3:2 Mor).
Eisen aan deze onderbouwing worden per aanvraag vastgesteld;
Indien nodig kan gebruik gemaakt worden van de mogelijkheid om in overleg met de aanvrager de beslistermijn op te schorten.
7.3
In de toelichting op dit deel van de beleidsregels staat onder meer het volgende:
“(…) . De reikwijdte van deze kruimelcategorie is daarmee bijzonder groot geworden. In het kader van zorgvuldigheid en een goede ruimtelijke ordening zijn dan ook een aantal randvoorwaarden neergelegd in deze beleidsregels.
De ratio van dit artikel is om leegstand tegen te gaan. Echter, in het kader van de rechtszekerheid omtrent een nieuw bestemmingsplan of een recent verleende omgevingsvergunning wordt een periode van minimaal 1 jaar geïntroduceerd na oprichting van het betreffende gebouw, alvorens het toegewezen/vergunde gebruik weer kan worden omgezet via dit artikel naar een geheel ander gebruik.
Onder 'het gebruik' in dit artikel wordt dus niet het juridische (en wellicht nooit gerealiseerd) gebruik verstaan.
(…) Tenslotte is een bepaling opgenomen welke beoogd de functionele en ruimtelijke samenhang van bepaalde gebieden, zoals een bedrijventerrein of (rustige) woonwijk, te beschermen door een wezensvreemde gebruikswijzing met bijbehorende ruimtelijke impact uit te kunnen sluiten.”
7.4
De rechtbank overweegt dat de beslissing om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen, een bevoegdheid van verweerder is waarbij verweerder beleidsruimte heeft. De rechter toetst de beslissing terughoudend. Dat betekent dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om in dit geval een omgevingsvergunning te weigeren.
7.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de onder 6 weergegeven motivering consistent en voldoende gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom hij wonen achter wonen onwenselijk vindt en niet wil meewerken aan afwijking van het bestemmingsplan.
7.6
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat verweerder zich met de beleidsregels in principe heeft verbonden om mee te werken aan de beoogde functiewijziging. In de beleidsregels staan criteria waaraan moet zijn voldaan, zoals dat gebruikswijzigingen geen afbreuk mogen doen aan de functionele en ruimtelijke samenhang van een bedrijventerrein of woonwijk. Dit is iets dat per geval beoordeeld zal moeten worden en dat heeft verweerder hier ook gedaan.
Eiseres heeft op de zitting naar voren gebracht dat het beleid van verweerder om niet mee te werken aan wonen achter wonen, in de gemeente nooit geperfectioneerd is. De rechtbank is van oordeel dat dit niet betekent dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat wonen achter wonen in dit geval vanuit ruimtelijk oogpunt onwenselijk is.
7.7
Alleen al omdat verweerder vanuit ruimtelijk oogpunt in redelijkheid medewerking aan de gebruikswijziging heeft kunnen weigeren, komt de rechtbank niet toe aan de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

8. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken,