ECLI:NL:RBNHO:2023:5871

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
21/6896 en 21/7052
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor het realiseren van een eetcafé met snackbar en afhaalpizzeria

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, op 31 maart 2023, wordt het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van een pand, verbouwen en uitbreiden, beoordeeld. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam voor de realisatie van een eetcafé met snackbar en afhaalpizzeria. Eisers, die in de nabijheid van het pand wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, onder andere vanwege zorgen over geluidsoverlast, parkeerdruk en de geschiktheid van de horecagelegenheid in hun woonomgeving.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht de omgevingsvergunning heeft verleend. De rechtbank stelt vast dat de vergunning voldoet aan de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het bestemmingsplan. De rechtbank wijst erop dat het college de belangen van de eisers in de afweging heeft meegenomen, maar dat de voordelen van de vergunningverlening opwegen tegen de nadelen. De rechtbank concludeert dat de vergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de bezwaren van eisers niet opwegen tegen de belangen van de vergunninghouder.

De rechtbank verklaart de beroepen van eisers ongegrond, wat betekent dat de vergunning in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de ruimte die het college heeft om af te wijken van bestemmingsplannen als dat in het algemeen belang is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/6896 en 21/7052

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2023 in de zaak tussen

1. [eiser 1] en [eiser 2]

2. [eiser 3] en [eiser 4]uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. D. Quakernaat),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam

(gemachtigde: D. Poelkamp en C. Veerman).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [bedrijf] B.V. uit [vestigingsplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de door het college aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik, verbouwen en uitbreiden van het pand en aanbrengen van reclame aan het pand aan de [het perceel] (hierna ook: het perceel) teneinde een eetcafé/restaurant met snackbar en afhaalpizzeria te realiseren.
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met het primaire besluit van 17 juni 2021. Met het bestreden besluit van 10 november 2021 op het bezwaar van eisers heeft het college de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en [naam 1] , samen met [naam 2] en [naam 3] namens vergunninghouder.
1.4
De rechtbank heeft na behandeling van de zaak op zitting het onderzoek geschorst en de gemachtigde van eisers in de gelegenheid gesteld om het door hem aangevoerde op zitting met betrekking tot het parkeren op schrift te stellen. Het college heeft daarna de gelegenheid gekregen om daarop te reageren. De rechtbank heeft ook aan het college verzocht om in zijn reactie aandacht te besteden aan de actuele bezettingsgraad van de parkeerplaatsen op het perceel, de openingstijden van de horecagelegenheid en de parkeerbehoefte tijdens een evenement dat vergunninghouder op grond van de aan hem verleende of te verlenen exploitatievergunning kennelijk 12 keer per jaar mag organiseren. De zaken zijn tegelijkertijd op zitting behandeld met de zaak met nummer 21/6891.
1.5
Omdat partijen na overlegging van hun reacties niet om een nadere zitting hebben verzocht, heeft de rechtbank daarna het onderzoek in alle drie de zaken gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eisers sub 1 wonen op het adres [adres 1] . Eisers sub 2 wonen op het adres [adres 2] . Eisers wonen op een afstand tussen de [#] en [#] meter van het bouwplan. Het bouwplan is voorzien in de linkervleugel van het voormalig gemeentehuis. In de rechtervleugel is een gezondheidscentrum gerealiseerd. Met het bouwplan wordt een eetcafé/restaurant, snackbar en afhaalpizzeria gerealiseerd. Het pand wordt uitgebreid aan de voor- en zijkant om een serre, rookruimte en entrée te realiseren.
2.2
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, ingevolge artikel 2.1, eerste lid en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het gebruiken van gronden en/of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan ingevolge artikel 2.1, eerste lid en onder c, van de Wabo. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Dorpskernen 2016’ (het bestemmingsplan) omdat een horecafunctie niet past binnen de bestemming ‘maatschappelijk’ en omdat buiten het bouwvlak wordt gebouwd. Het college heeft de functiewijziging toegestaan door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid en onder a, onder 2°, van de Wabo en artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Daartoe heeft het college overwogen dat het bouwplan voldoet aan het ‘Afwijkingenbeleid Gemeente Edam-Volendam 2017’ (het Afwijkingenbeleid). Voor het bouwen buiten het bouwvlak heeft het college toepassing gegeven aan artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. De rechtbank licht hierna hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Voorbereidingsprocedure
4.1
Eisers voeren aan dat artikel 4, negende lid van bijlage II van het Bor in dit geval niet toegepast mag worden omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat het bouwvolume niet wordt vergroot. Eisers leiden dit af uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:338. De conclusie is volgens eisers dat de verkeerde voorbereidingsprocedure gevolgd is.
4.2
Het college stelt zich op het standpunt dat voor de vraag of het bouwvolume wordt vergroot slechts gekeken dient te worden naar het deel van het bouwplan waarop de functiewijziging ziet. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:744, volgt dat de verschillende subleden uit artikel 4 van bijlage II van het Bor gecombineerd mogen worden. De door eisers aangehaalde uitspraak is niet relevant omdat in het onderhavige geval geen sprake is van nieuwbouw.
4.3
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1697, waarin ook wordt verwezen naar de hiervoor door het college genoemde uitspraak. De Afdeling overweegt in rechtsoverweging 10.1 als volgt:

In de Nota van toelichting bij het besluit tot wijziging van het Bor per 1 november 2014 (Stbl. 2014, 333, blz. 50-51) is, zoals de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak van 22 maart 2017 heeft overwogen, vermeld dat de verscheidene onderdelen van artikel 4 van bijlage II van het Bor in één omgevingsvergunning gecombineerd kunnen worden toegepast. Gelet hierop heeft het algemeen bestuur naar het oordeel van de Afdeling ook in het onderhavige geval tegelijkertijd een omgevingsvergunning kunnen verlenen voor het gewijzigde gebruik van een gedeelte van het gebouw met toepassing van artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor en voor een uitbreiding van dat gebouw met toepassing van het vierde lid van dat artikel. De zinsnede "eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bouwoppervlakte of het bouwvolume niet vergroten" in artikel 4, negende lid, van het Bor heeft naar het oordeel van de Afdeling alleen betrekking op bouwactiviteiten waarvan het gebruik met toepassing van artikel 4, aanhef en negende lid, wordt vergund en niet op bouwactiviteiten die met toepassing van artikel 4, aanhef en vierde lid, worden vergund.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat tegelijkertijd een omgevingsvergunning verleend kan worden voor wijziging van het gebruik en uitbreiding van het gebouw, nu voor het bouwen buiten het bouwvlak toepassing is gegeven aan artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor en voor de wijziging van het gebruik artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor.
De beroepsgrond slaagt niet.
Toetsingskader
5. Het college heeft de bevoegdheid om af te wijken van de regels in het bestemmingsplan als een aanvraag niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij de afweging om al dan niet van die bevoegdheid gebruik te maken heeft het college beleidsruimte. De bestuursrechter toetst of de motivering die het college aan zijn besluit ten grondslag legt niet onredelijk is. Dit is een terughoudende toets. Volgens eisers had het college geen medewerking mogen verlenen aan het bouwplan vanwege door hen aangevoerde gronden, die de rechtbank hierna bespreekt.
Afwijkingenbeleid
6.1
Volgens eisers voldoet het bouwplan niet aan het bepaalde in artikel 2.2.1, aanhef en onder 2, van het Afwijkingenbeleid waarin staat dat een aanvraag dient te voldoen aan het gemeentelijk beleid. In dat kader verwijzen eisers naar de ‘Nota Horecabeleid’ waarin staat dat de gemeente in haar ambities voor de horeca zoekt naar een verscheidenheid die in balans is met leefbaarheid en woongenot. Volgens eisers is niet beoordeeld of de horecagelegenheid passend is in een kleinschalige kern als Oosthuizen. Het verkopen van pizza’s, cafetaria voedsel en alcohol past ook niet bij het in hetzelfde pand gevestigde gezondheidscentrum. Verder is het bouwplan in strijd met artikel 2.2.1, aanhef en onder 8, van het Afwijkingenbeleid omdat geen planschadeovereenkomst is gesloten.
6.2
Het college stelt zich op het standpunt dat het Afwijkingenbeleid bedoeld is als afwegingskader ter aanvulling van het bestemmingsplan en om invulling te geven aan nog onbekende of specifieke ontwikkelingen. In het Afwijkingenbeleid staat dat medewerking verleend kan worden aan veranderingen van het gebruik van panden als de ruimtelijke effecten passen binnen het karakter van de omgeving en in overeenstemming zijn met het gemeentebeleid op dat terrein. In de Nota Horecabeleid is de horecavisie voor deelgebieden in de gemeente Edam-Volendam beschreven. Het bouwplan hoort bij het deelgebied ‘Oosthuizen en de dorpslinten’. Voor dit gebied ligt de focus vanuit toeristisch oogpunt op het verlevendigen van het gebied en het bevorderen van de spreiding van bezoekers binnen de gemeente. Nieuwe initiatieven worden in dit gebied gestimuleerd. Het college acht het bouwplan passend binnen het karakter van de omgeving en een gewenste toevoeging aan de bestaande voorzieningen in het centrum van Oosthuizen. Verder kunnen verzoeken om tegemoetkoming in planschade bij het college worden ingediend.
6.3
In het door eisers aangevoerde ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het Afwijkingenbeleid. Het college heeft toegelicht dat horeca initiatieven in de omgeving worden gestimuleerd. In het gemeentelijk beleid worden geen eisen gesteld aan het type horeca dat is toegestaan. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de horecagelegenheid van vergunninghouder niet passend zou zijn in Oosthuizen of naast een gezondheidscentrum. Verder bestaat de mogelijkheid om een planschadeverzoek te doen aan het college.
De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
7.1
Eisers voeren aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen omdat als gevolg van het bouwplan hun woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast. Eisers vrezen voor geluidsoverlast, met name in de nacht. Het is niet duidelijk wat de openingstijden van de horecagelegenheid zijn. Het college heeft nagelaten om een geluidsonderzoek uit te voeren. Hoewel stemgeluid niet wordt gereguleerd door het Activiteitenbesluit milieubeheer kan het wel van belang zijn om dit in het kader van een goede ruimtelijke ordening te onderzoeken [1] . Eisers vrezen ook voor geuroverlast en voeren aan dat het college voorwaarden had moeten verbinden aan de omgevingsvergunning. Ten slotte vrezen eisers voor lichthinder als gevolg van de gevelreclame.
7.2
Het college verwijst naar de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering 2009’ waarin het bouwplan wordt aangemerkt als milieucategorie 1. Voor deze categorie wordt ten aanzien van geur en geluid in beginsel een richtafstand van 10 meter aangehouden. De [het perceel] is gelegen in gemengd gebied zodat de richtafstand met één stap verkleind mag worden. Dat betekent dat een afstand van 0 meter ook acceptabel wordt geacht. Verder volgt uit de VNG-brochure dat horecagelegenheden in ‘functiemengingsgebieden’, zoals dorpskernen, kunnen worden aangemerkt als ‘categorie A’. Dit type activiteiten zijn nauwelijks milieubelastend voor de omgeving en mogen daarom direct naast woningen plaatsvinden. Wel dient aan de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer te worden voldaan. Vergunninghouder dient een milieumelding te doen en dan worden de aspecten geur en geluid verder beoordeeld. Indien nodig stelt het college voorschriften vast. Wat betreft de gevelreclame is volgens het college sprake van zeer ondergeschikte reclame-uitingen. Twee van de vier reclameborden bevinden zich aan het binnenterrein en zijn nauwelijks zichtbaar voor omwonenden.
Het college heeft op verzoek van de rechtbank nader toegelicht dat de afhaalpizzeria is geopend van dinsdag tot en met zondag van 17:00 tot 22:00 uur. De snackbar is in de maanden juni, juli en augustus dagelijks geopend van 12:00 tot 22:00 uur en in de overige maanden tot 21:00 uur. Het eetcafé opent in de maanden juni, juli en augustus van woensdag tot en met zondag om 12:00 uur en de rest van het jaar om 16:00 uur. Het college stelt zich derhalve op het standpunt dat door realisering van het bouwplan geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op voorgaand standpunt kunnen stellen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Parkeren
8.1
Eisers hebben de beroepsgrond met betrekking tot parkeren nader schriftelijk toegelicht.
De gemeente heeft geen zelfstandige parkeerbepalingen in haar bestemmingsplannen opgenomen en heeft daarom het ‘Paraplubestemmingsplan parkeren c.a.’ (het parapluplan) vastgesteld dat naast het bestemmingsplan geldt. In 2018 heeft het college op vragen van de lokale VVD-fractie geantwoord dat in Oosthuizen de parkeernorm ‘niet-stedelijk’ geldt. Het college is in het onderhavige geval ten onrechte uitgegaan van de norm ‘matig stedelijk’. Het college heeft ook onvoldoende onderbouwd dat de dorpskern van Oosthuizen aangemerkt moet worden als ‘centrum’. Verder is het college bij de parkeerberekening niet van het juiste bruto vloeroppervlak (bvo) uitgegaan. De zolder moet ook worden meegerekend voor de bepaling van de parkeernormen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9101. Eisers gaan er van uit dat de zolder even groot is als de begane grond en komen daarom uit op een bvo van ongeveer 680 m2. Voor een eetcafé zijn bij de norm ‘matig stedelijk’ 34 parkeerplaatsen nodig en bij de norm ‘niet stedelijk’ 40,8. Voor een restaurant zijn bij de norm ‘matig stedelijk’ 61,2 parkeerplaatsen nodig en bij de norm ‘niet stedelijk’ 74,8. Een dergelijk aantal parkeerplaatsen is niet beschikbaar op het terrein van de [het perceel] zodat volgens eisers niet voldaan wordt aan de regels voor parkeren. Eisers merken ook nog op dat de CROW-normen niet absoluut zijn en dat ook naar de specifieke situatie gekeken dient te worden. In het onderhavige geval moet namelijk rekening gehouden worden met de parkeerbehoefte tijdens evenementen, bezoekers van buiten het dorp en beperkte beschikbaarheid van openbaar vervoer. Ten slotte hebben eisers foto’s overgelegd en voeren op basis daarvan aan dat reeds een hoge parkeerdruk in de buurt bestaat. De parkeerdrukmeting uit 2018 waar het college vanuit gaat is verouderd en geeft geen representatief beeld omdat slechts één meetmoment is gehanteerd. Volgens eisers is het parkeerterrein van de [het perceel] openbaar zodat de parkeerplaatsen niet aan vergunninghouder kunnen worden toegerekend.
8.2
Het college stelt zich in haar nadere reactie op het standpunt dat het parapluplan in het onderhavige geval leidend is. In artikel 2.2 van het parapluplan staat dat de onderliggende bestemmingsplannen onverminderd van toepassing zijn, tenzij anders is bepaald in het parapluplan. Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a, van het parapluplan wordt de voorwaarde aan onderliggende bestemmingsplannen toegevoegd dat voor parkeren geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd en in stand gehouden, hetgeen betekent dat wordt voldaan aan de gemiddelde parkeerkencijfers voor in dit geval ‘matig stedelijk’ gebied als bedoeld in de CROW-publicatie. Wat daarover in reactie op een raadsvraag in 2018 is gezegd doet aan het voorgaande niet af omdat een dergelijk antwoord geen rechtskracht heeft, aldus het college. Volgens de CROW-richtlijnen moet voor de zone ‘centrum’ geschikt openbaar vervoer en fietsvoorzieningen aanwezig zijn. Daar is bij de [het perceel] in mindere mate sprake van. Om die reden dient gerekend te worden met de zone ‘rest bebouwde kom’. Verder erkent het college dat voor de berekening van de parkeerbehoefte de zolderverdieping ten onrechte niet is meegenomen in het bvo. De afhaalpizzeria heeft een bvo van ongeveer 97 m2. Het eetcafé/restaurant en de snackbar hebben samen een bvo van 372 m2. Het is voor het college niet geheel duidelijk in hoeverre die ruimte aangemerkt moet worden als restaurant of café. Daarnaast is voor de berekening van belang dat in de ruimte één keuken, toilet- en opslagruimte aanwezig zijn die dienen ten behoeve van al die horecafuncties. Het college heeft daarom voor de berekening van de parkeerbalans 40% van het bvo toebedeeld aan de functie restaurant (149 m2), 20% aan de functie café (74 m2) en 40% aan de functie snackbar (149 m2). Uitgegaan van de norm ‘matig stedelijk’ en ‘rest bebouwde kom’ zijn voor het bouwplan in totaal 40 parkeerplaatsen nodig, waarvan 20 voor het restaurant, 5 voor het café, 9 voor de snackbar en 6 voor de afhaalpizzeria. De parkeerbehoefte van het gezondheidscentrum is 35, zodat in totaal 75 parkeerplaatsen nodig zijn. Op het terrein rondom de Raadhuisstraat zijn 40 parkeerplaatsen aan de achterzijde beschikbaar en 8 aan de voorkant. Gelet op de verschillende openingstijden en piekmomenten van het gezondheidscentrum en de horecagelegenheid kunnen de beschikbare parkeerplaatsen dubbel gebruikt worden. De maatgevende periode is zaterdagavond omdat dan de meeste parkeerplaatsen nodig zijn. De horecagelegenheid heeft dan een bezetting van 100% en het gezondheidscentrum 10%. Dan zijn er 43 parkeerplaatsen nodig. Deze parkeerplaatsen zijn beschikbaar op het parkeerterrein. Het college merkt op dat bij het voormalige gemeentehuis een tekort van 6 parkeerplaatsen bestond en dat een bestaand tekort niet hoeft te worden opgelost. Het college heeft de berekening ook nog uitgewerkt met toepassing van de norm ‘niet stedelijk’, naar de stelling van eisers, hetgeen op een tekort van 2 parkeerplaatsen uitkomt op zaterdagavond. In de praktijk zou dat echter opgelost worden doordat het gezondheidscentrum op zaterdagavond is gesloten en de 4 toebedeelde parkeerplaatsen dan in werkelijkheid niet nodig zijn. Volgens het college kunnen de parkeerplaatsen wel toebedeeld worden aan de horecagelegenheid en het gezondheidscentrum omdat die bij de bouw van het voormalig gemeentehuis in 1995 ten behoeve daarvan zijn aangelegd. Wat betreft de evenementen vinden die hoofdzakelijk plaats op zaterdagavond. Voor dat moment wordt reeds uitgegaan van een parkeerbezetting van 100%. Het is niet gebruikelijk om extra parkeerbezetting te realiseren voor incidentele evenementen. Het college concludeert dat het parkeerterrein voorziet in de parkeerbehoefte van het bouwplan en daarom wordt voldaan aan de parkeerbepalingen.
8.3
De rechtbank stelt vast dat de parkeerregels volgen uit artikel 4.1, in samenhang met artikel 2.2, van het parapluplan. Dat betekent dat in het onderhavige geval uitgegaan moet worden van de norm ‘matig stedelijk’. De rechtbank ziet in de beantwoording van de raadsvragen noch anderszins grond voor het oordeel dat niet van de norm ‘matig stedelijk’ uitgegaan mag worden. Dat sprake is van een dorpskern met beperkte beschikbaarheid van openbaar vervoer is reeds verdisconteerd in de toepasselijke norm en de zone ‘rest bebouwde kom’.
Wat betreft het bvo volgt uit artikel 1.32 van het bestemmingsplan dat dit de gezamenlijke vloeroppervlakte is die wordt gebruikt voor de in het plan aangegeven doeleinden, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke. Partijen verschillen er niet over van mening dat de zolder meegerekend moet worden bij de berekening van het bvo. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college haar berekening van het bvo en de uitsplitsing van het bvo naar de verschillende functies en rekening houdend met de gezamenlijke keuken, toilet en opslagruimte alsmede het dubbelgebruik van parkeerplaatsen, ook door de verschillende openingstijden van de horecagelegenheid en het gezondheidscentrum voldoende onderbouwd en inzichtelijk gemaakt. Uitgaande van de meer genuanceerde berekening van het college en met toepassing van de norm ‘matig stedelijk’ en zone ‘rest bebouwde kom’ voorziet het terrein rondom de Raadhuisstraat in voldoende parkeerplaatsen voor de horecagelegenheid en het gezondheidscentrum. Dat betekent dat wordt voldaan aan het vereiste dat voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd en in stand gehouden ingevolge artikel 4.1 van het parapluplan. Om die reden bestaat geen aanleiding om nadere parkeermetingen te doen.
8.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de nader door eisers toegelichte beroepsgrond dat niet wordt voldaan aan de parkeereisen en dat niet wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsenvoldoende weerlegd.
De beroepsgrond slaagt niet.
Overige beroepsgronden
9. Eisers hebben nog aangevoerd dat het zalencentrum in de Groote Molen een geschikte alternatief is om een horecagelegenheid in te realiseren.
Het is vaste rechtspraak [2] dat het college het bouwplan dient te beoordelen zoals aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot weigering van een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan nopen, als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren kan worden bereikt. Het college heeft gemotiveerd dat in die locatie reeds verschillende activiteiten plaatsvinden en verenigingen gevestigd zijn. Het bouwplan van vergunninghouder past daar niet bij. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde het college dit alternatief dan ook niet bij de besluitvorming te betrekken.
10. Ten slotte hebben eisers nog aangevoerd dat niet wordt voldaan aan de redelijke eisen van welstand. De rechtbank volgt eisers niet in dat standpunt. De welstandscommissie heeft het bouwplan en de reclame-uitingen beoordeeld en een positief advies gegeven. Er is geen grond voor het oordeel dat van dat advies niet mag worden uitgegaan.

Conclusie en gevolgen

11. In het door eisers aangevoerde ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning redelijkerwijs niet had mogen verlenen.
12. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1 luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…)
Artikel 2.12 luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen (…)
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
Artikel 4 luidt, voor zover van belang, als volgt:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
(…)
9 het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
(…)
Bestemmingsplan Dorpskernen 2016
Artikel 11 luidt, voor zover van belang, als volgt:
11.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
(…)
11.2.1
Algemeen
Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken worden gebouwd.
11.2.2
Gebouwen
Voor gebouwen geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd (…)
Parapluherziening parkeren c.a.
Artikel 2.2 luidt als volgt:
Onverminderd het bepaalde in lid 2.1 zijn de regels behorende bij de onderliggende bestemmingsplannen onveranderd van toepassing voor de onderhavige parapluherziening tenzij in deze parapluherziening anders wordt bepaald.
Artikel 4.1 luidt als volgt:
Aan de onderliggende bestemmingsplannen wordt de volgende voorwaardelijke verplichting toegevoegd:
a. voor parkeren geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd en in stand wordt gehouden, waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de gemiddelde parkeerkencijfers voor matig stedelijke gebieden als bedoeld in de CROW-publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie.
b. bij een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde onder a indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, er een bijzonder gemeentelijk belang mee is gemoeid of op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Afwijkingenbeleid Gemeente Edam-Volendam 2017
“Artikel 2.2.1 Algemene regels
Een planologische afwijkingsmogelijkheid kan alleen worden verleend, mits:
(…)
2 De aanvraag past binnen het gemeentelijke beleid en mag de uitvoering van beleid/een
bestemmingsplan dat in voorbereiding is niet bemoeilijken;
(…)
7 De aanvraag geen onevenredige afbreuk doet aan of geen onevenredige hinder/ beperkingen (bijv. bezonning) oplevert voor aangrenzende of nabije functies en bestemmingen;
8 De aanvrager met de gemeente een planschadeverhaalsovereenkomst sluit.
Burgemeester en wethouders kunnen aan medewerking nadere voorschriften verbinden met het oog op een goede ruimtelijke ordening.”

Voetnoten

1.Eisers verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1942.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0679.