ECLI:NL:RBNHO:2023:5936

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
22-3119
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor gewijzigde situering van nieuw te bouwen woningen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor de wijziging van de situering van vier nieuw te bouwen woningen. De rechtbank heeft op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Hartog, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dijk en Waard, vertegenwoordigd door mr. W.V. Zijlstra en S. Smit-Praat. Eiser woont nabij de ontwikkellocatie en heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 29 oktober 2021 is verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een nieuwe aanvraag heeft ingediend na een bouwstop, omdat de funderingen niet overeenkwamen met de oorspronkelijke vergunning. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning kon verlenen, ondanks de bezwaren van eiser over privaatrechtelijke belemmeringen en de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelt dat de wijziging van de situering van de woningen aanvaardbaar is en dat de belangen van eiser niet worden geschaad. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3119

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Hartog),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dijk en Waard, verweerder
(gemachtigden: mr. W.V. Zijlstra en S. Smit-Praat).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] B.V. en [vergunninghouder]uit [vestigingsplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Driel).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het wijzigen van de situering van vier nieuw te bouwen woningen op het perceel [perceel] .
1.2
Verweerder heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 29 oktober 2021 verleend. Met het bestreden besluit van 17 mei 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
1.3
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van verweerder, en namens vergunninghouder [naam 1] en [naam 2] (architect).

Totstandkoming van het besluit en vaststaande feiten

2.1
Op 8 mei 2019 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van vier vrijstaande woningen op het perceel [perceel] (ontwikkellocatie). Bij een controle door de gemeente op 12 mei 2021 is gebleken dat de locatie van de aangelegde funderingen voor de woningen niet overeenkomen met de verleende omgevingsvergunning. Er is toen een bouwstop opgelegd.
2.2
Uit nader onderzoek bleek dat het aan te leggen nutstracé in de vergunde situatie niet op eigen grond van vergunninghouder kan worden aangelegd langs woning nummer 4. Bovendien bleek deze woning deels op gemeentegrond te zijn vergund. Na overleg tussen de gemeente en vergunninghouder, heeft vergunninghouder op 13 juli 2021 een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd, ter legalisatie van de gewijzigde situering van de woningen. De wijziging in de situering heeft alleen betrekking op de onderlinge afstand tussen de vier afzonderlijke woningen, die wordt verkleind van 7,5 meter naar 6 meter. De woningen blijven verder op dezelfde lijn liggen. Op 29 oktober 2021 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de gewijzigde situering van de vier woningen. Deze vergunning ziet alleen op de situering van de vier woningen, voor het overige geldt de oorspronkelijke omgevingsvergunning van 8 mei 2019.
2.3
Met het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 11 april 2022 dat verweerder integraal heeft overgenomen, het bezwaar van eiser tegen de gewijzigde omgevingsvergunning ongegrond verklaard. In het advies van de commissie bezwaarschriften staat dat de aanvraag voor de wijziging in strijd is met het bestemmingsplan ‘Heerhugowaard-Zuid 2021’, omdat buiten het bouwvlak wordt gebouwd, en dat daarom in de beslissing op bezwaar alsnog een omgevingsvergunning op basis van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo moet worden verleend. Gelet op de zeer geringe afwijkingen acht de commissie de ruimtelijke impact die de wijziging met zich brengt aanvaardbaar en niet in strijd met de goede ruimtelijke ordening.
2.4
Eiser woont aan Middenweg 9 in Heerhugowaard, gelegen in de directe nabijheid van de ontwikkellocatie.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder in redelijkheid een omgevingsvergunning kon verlenen voor de gewijzigde situering van de vier woningen op de ontwikkellocatie. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de bestreden omgevingsvergunning in redelijkheid kon verlenen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Evidente privaatrechtelijke belemmering
4.1
Eiser voert aan dat verweerder vanwege evidente privaatrechtelijke belemmeringen de omgevingsvergunning geen medewerking aan de ontwikkeling mocht verlenen. Volgens eiser bedraagt de grens tussen de garage van eiser en het perceel van vergunninghouder geen 2 meter, maar 3 meter, is de grens bij de bomenrij aan de rechterkant bij de toegangsweg niet goed weergegeven dan wel in acht genomen en is de grens bij de sloot en het eiland onjuist weergegeven. Het lijkt er volgens eiser op dat de vier woningen ten dele worden ontsloten over zijn perceel. De grensbepaling is nog onder de rechter en eisers verwacht binnen enkele maanden een beslissing.
4.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat, zoals blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] , bij een wijziging van een bouwplan ten opzichte van een eerder vergund bouwplan in een procedure tegen de gewijzigde vergunning alleen nog de wijziging ter beoordeling voorligt. Daaruit volgt dat nu niet meer kan worden toegekomen aan een bespreking van hetgeen eiser heeft aangevoerd over privaatrechtelijke belemmeringen, nu de wijziging van het bouwplan slechts inhoudt dat de afstand tussen de vier afzonderlijke woningen kleiner wordt.
Afwijken van het bestemmingsplan
5.1
Eiser voert verder aan dat zonder nadere toelichting niet valt in te zien dat wijziging van de eerder verleende omgevingsvergunning noodzakelijk is. Er is geen sprake van een nutstracé op of rondom het perceel van vergunninghouder zo is uit een bezoek op de ontwikkellocatie gebleken. Het tracé is wel ingetekend, maar is niet aanwezig. Het aansluitpunt, voor zover dat al een belemmering zou vormen, kan eenvoudig worden verlegd. Daarnaast valt zonder nadere toelichting niet in te zien dat de woningen niet op eigen grond van vergunninghouder kunnen worden gerealiseerd, al dan niet door het opschuiven van de gerealiseerde fundering naar de oorspronkelijk vergunde situatie of het realiseren van één woning minder. De enige reden voor het verlenen van een gewijzigde omgevingsvergunning lijkt te zijn gelegen in het aanleggen van de kelders op de verkeerde plek. Dat kan nimmer een in rechte te respecteren reden zijn voor wijziging van een vergunning, aldus eiser. Tot slot stelt eiser dat de wijziging in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, omdat hierdoor het beeld van rijtjeshuizen of een groot blok van feitelijk aaneengesloten bebouwing ontstaat. Dit is een heel andere opzet en beleving dan door vergunninghouder is voorgespiegeld bij de eerdere aanvraag.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het belang van vergunninghouder om de reeds gestorte kelders niet te hoeven verschuiven evident is. Bij het storten van de kelders is van de oorspronkelijke situering afgeweken, omdat de meest links gelegen woning gedeeltelijk op gemeentegrond bleek te zijn ingetekend. Daardoor was het project niet uitvoerbaar en kwam men in de knel met het nutstracé. Verder wijst verweerder erop dat de bouwvlakken, zoals die zijn opgenomen in het na de verlening van de oorspronkelijke omgevingsvergunning vastgestelde bestemmingsplan ‘Heerhugowaard-Zuid 2021’ zijn overgenomen uit de oorspronkelijk omgevingsvergunning. Niet valt in te zien waarom die bouwvlakken in dit geval niet kunnen worden verschoven, temeer nu uit de plankaart onmiskenbaar blijkt dat het meest links gelegen bouwvlak deels op gemeentegrond staat ingetekend. De uitbouw/serre van dit hoofdgebouw steekt 120 cm over de erfgrens heen, waardoor aan die zijde geen enkele ruimte meer is voor een nutstracé. Verder wijst verweerder op pagina 3 van de vergunning, waarop is aangegeven dat de onderlinge afstand tussen de woningen moet worden verkleind vanwege de aanleg van het nutstracé. Volgens verweerder was er in dit geval ruimtelijk geen bezwaar tegen het dichter op elkaar situeren van de woningen met een onderlinge afstand van 6 meter in plaats van 7,5 meter. Dit sluit stedenbouwkundig gezien ook goed aan op de omgeving. Eiser wordt door de wijziging ook niet in zijn belangen geschaad, nu zijn woning op 50 meter afstand is gelegen en hij door de tussengelegen boomgaard ook geen direct zicht heeft op het bouwplan vanaf zijn erf. Verweerder meent dan ook dat er voldoende noodzaak en belang voor de wijziging aanwezig is en dat hij de vergunning voor de gewijzigde situering mocht verlenen en van handhaving kon afzien.
5.3.1
Ten aanzien van de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid stelt de rechtbank voorop dat toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2º, van de Wabo een zogenoemde discretionaire (dat wil zeggen een vrije) bevoegdheid van verweerder betreft, die door de rechtbank terughoudend dient te worden getoetst. Dit houdt in dat de bestuursrechter niet toetst of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen als verweerder, maar dat hij, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of verweerder in dit geval de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
5.3.2
Niet in geschil is dat vergunninghouder heeft gebouwd in afwijking van de op 8 mei 2019 verleende omgevingsvergunning. Zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven, is er vervolgens een bouwstop opgelegd. In het kader van die handhavingsprocedure heeft verweerder onderzocht of legalisatie mogelijk is. Derde-partij heeft in dat kader een nieuwe vergunningaanvraag gedaan met een gewijzigde situering van de woningen. Verweerder heeft die aanvraag blijkens het bestreden besluit beoordeeld op de ruimtelijke aspecten, stedenbouwkundige aspecten en er heeft een afweging van belangen plaatsgevonden. De rechtbank acht de door verweerder gemaakte beoordeling niet onredelijk, gelet op de hiervoor weergegeven motivering van verweerder. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op de vorenstaande overwegingen is het beroep ongegrond. Dat betekent dat de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, rechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.12, eerste lid, Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.