ECLI:NL:RBNHO:2023:5957

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
9176337 \ CV FORM 21-2801
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om compensatie voor gemiste vlucht door onvoldoende overstaptijd

In deze zaak hebben de passagiers een verzoek ingediend tot compensatie van de vervoerder, Société Air France S.A., vanwege een gemiste aansluitende vlucht van Parijs naar Casablanca op 23 april 2019. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten en arriveerden met een vertraging van 18 uur en 19 minuten op hun eindbestemming. De vervoerder betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de passagiers hun vorderingsrecht hadden gecedeerd aan Stichting Achmea Rechtsbijstand. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat er geen rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden, aangezien er geen akte van cessie is overgelegd.

De vervoerder stelde dat de passagiers voldoende overstaptijd hadden, maar de passagiers betwistten dit en stelden dat de minimale overstaptijd 90 minuten was. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder aannemelijk had gemaakt dat de minimale overstaptijd van 45 minuten in acht was genomen en dat de passagiers zonder vertraging op de luchthaven van Parijs waren aangekomen. Hierdoor was niet gebleken dat de vertraging op de eindbestemming het gevolg was van het niet aanhouden van voldoende overstaptijd door de vervoerder.

Het verzoek tot compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de passagiers, die ongelijk kregen in deze procedure. De kantonrechter heeft de passagiers veroordeeld tot betaling van de proceskosten en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9176337 \ CV FORM 21-2801
Uitspraakdatum: 19 april 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1], wonende te [plaats 1]

2.
[eiser 2], wonende te [plaats 2]
3.
[eiser 3], wonende te [plaats 1]
4.
[eiser 4], wonende te [plaats 2]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Société Air France S.A.,
gevestigd te Parijs (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 21 april 2021;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 22 februari 2023.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de passagiers op 23 april 2019 zouden worden vervoerd van Amsterdam-Schiphol Airport, via Charles De Gaulle Airport, Parijs (Frankrijk) naar Mohamed V. Airport, Casablanca (Marokko).
2.2.
De passagiers hebben de vlucht van Parijs naar Casablanca, met vluchtnummer: AF1596, gemist. Zij zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht en met een vertraging van 18 uur en 19 minuten aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.600,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 dan wel € 290,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan het verzoek ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagiers te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per persoon.
3.3.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van het verzochte. Hij voert daartoe primair aan dat de passagiers hun vermeende vorderingsrecht hebben gecedeerd aan Stichting Achmea Rechtsbijstand (hierna: Achmea). Daarnaast hebben de passagiers geen recht op compensatie, nu de vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Parijs, met vluchtnummer AF1341 (hierna: de vlucht), zonder vertraging is aangekomen te Parijs. De passagiers hadden op de luchthaven van Parijs voldoende overstaptijd, zodat volgens de vervoerder onduidelijk is waarom zij de aansluitende vlucht naar Casablanca hebben gemist.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1 bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
De vervoerder voert allereerst aan dat de passagiers hun vermeende vorderingsrecht hebben gecedeerd aan Achmea. Een rechtsgeldige cessie dient, onder verwijzing naar artikel 3:94 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW), aan twee constitutieve vereisten te voldoen: een akte van cessie en een mededeling daarvan aan de debiteur. De kantonrechter stelt vast dat door geen van partijen een (kopie van een) akte van cessie is overgelegd, zodat niet is gebleken dat sprake is van een rechtsgeldige cessie. Voor zover de vervoerder aanvoert dat uit de e-mail van Achmea, welke als productie 2 bij het C-Formulier is overgelegd, volgt dat sprake is van een rechtsgeldige cessie, houdt dit verweer geen stand. Uit de e-mail volgt immers niet welke passagiers hun eventuele vorderingsrecht aan Achmea zouden hebben overgedragen.
4.4.
Niet in geschil is dat de passagiers gepland stonden aan te komen op de luchthaven van Parijs om 11:55 uur (lokale tijd) en daadwerkelijk om 11:51 uur (lokale tijd) zijn aangekomen. De vervoerder voert aan dat de minimale overstaptijd (“Minimum Connecting Time”, hierna: MCT) op de luchthaven van Parijs 45 minuten bedraagt, hetgeen hij in acht heeft genomen. Onduidelijk is dan ook waarom de passagiers de aansluitende vlucht naar Casablanca hebben gemist, aldus de vervoerder. De passagiers betwisten het verweer van de vervoerder en stellen dat de minimale overstaptijd op de luchthaven van Parijs in het onderhavige geval 90 minuten bedraagt, waardoor zij de aansluitende vlucht niet hebben (en nooit hadden) kunnen halen. De kantonrechter overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de vervoerder in het onderhavige geval een overstaptijd van 50 minuten heeft ingepland. De vervoerder heeft aannemelijk gemaakt dat het in beginsel technisch onmogelijk is om bij het boeken van vluchten de MCT niet in acht te nemen, aangezien dat grote schade oplevert voor luchtvaartmaatschappijen. De stelling van de passagiers houdt dan ook geen stand. Nu de passagiers zonder vertraging zijn aangekomen op de luchthaven van Parijs en de vervoerder de minimale overstaptijd in acht heeft genomen, valt naar het oordeel van de kantonrechter zonder nadere toelichting van de passagiers, die ontbreekt, niet in te zien waarom de passagiers de aansluitende vlucht naar de eindbestemming niet hebben gehaald. Niet gebleken is dan ook dat de vertraging op de eindbestemming het gevolg is van het niet aanhouden van voldoende overstaptijd door de vervoerder dan wel het vertraagd uitvoeren van de onderhavige vlucht. Het verzoek tot compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal dan ook worden afgewezen.
4.5.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 199,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 99,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening.
5.3.
verklaart deze beschikking – voor wat betreft de proceskostenveroordeling – uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open