ECLI:NL:RBNHO:2023:5970

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
9946111 \ CV EXPL 22-3596
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Restitutie van ticketprijzen bij annulering van vluchten en de gevolgen voor wettelijke rente

In deze bodemzaak hebben twee passagiers, vertegenwoordigd door Aviclaim, een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens de annulering van hun vluchten. De passagiers vorderden restitutie van de ticketprijzen en wettelijke rente. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers recht hebben op volledige terugbetaling van de ticketprijzen op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering, met name de ontvankelijkheid van passagier sub 2 voor de restitutie van tickets van haar minderjarige kinderen. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers recht hebben op restitutie, ongeacht de volmacht aan Aviclaim, en dat de wettelijke rente toewijsbaar is vanaf de datum van ingebrekestelling. De kantonrechter wees de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de passagiers onvoldoende bewijs hadden geleverd van de gemaakte kosten. Uiteindelijk werd de vervoerder veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9946111 \ CV EXPL 22-3596
Uitspraakdatum: 3 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1], wonende te [plaats 1]

2. [eiser 2], wonende te [plaats 2]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Bos (ProBe-ASP B.V. handelend onder de naam Aviclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 9 juni 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
Passagier sub 1 heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 12 juni 2020 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Frankfurt Airport (Duitsland) naar Tokio Airport (Japan).
2.2.
Passagier sub 2 heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 27 juni 2020 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Frankfurt Airport (Duitsland) naar Nagoya Airport (Japan).
2.3.
De hiervoor genoemde vluchten zijn geannuleerd.
2.4.
Aviclaim heeft namens de passagiers restitutie van de vliegtickets van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.285,58, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zeven dagen na de annulering, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 192,84 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vluchten gehouden is tot restitutie van de ticketprijzen conform artikel 5 lid 1 sub a jo. artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover van belang – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder voert primair aan dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering aangezien zij de volmacht aan Aviclaim hebben verleend na het initiëren van de onderhavige procedure. De kantonrechter overweegt als volgt. Het feit dat de volmacht door de passagiers is verleend nadat de onderhavige procedure is gestart maakt niet dat geen sprake kan zijn van een rechtsgeldige volmacht. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan dit verweer.
5.3.
Niet in geschil is dat de vluchten zijn geannuleerd, zodat de passagiers op grond van artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening recht hebben op volledige terugbetaling van de ticketprijzen. De vervoerder is in beginsel gehouden deze restitutie binnen 7 dagen na de annulering te voldoen.
5.4.
Ten aanzien van passagier sub 1 heeft de vervoerder niet betwist dat hij gehouden is om de gevorderde restitutie van de ticketprijs te voldoen. Dit deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
5.5.
De vervoerder voert aan dat passagier sub 2 niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering voor zover de vordering betrekking heeft op restitutie van de vliegtickets van haar minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Hij voert daartoe aan dat passagier sub 2 op het moment van betekening van de dagvaarding geen eigenaar was van het vermeende vorderingsrecht van haar minderjarige kinderen. De vordering van passagier sub 2 tot restitutie van de ticketprijs komt dan ook voor slechts 1/3de deel voor een vergoeding in aanmerking, aldus de vervoerder. De kantonrechter gaat aan dit verweer voorbij. Niet weersproken is dat passagier sub 2 de betaling(en) heeft verricht voor de vliegtickets van haarzelf en haar minderjarige kinderen. Anders dan bij een compensatieclaim op grond van de Verordening is in het onderhavige geval geen sprake van een persoonlijk recht. In tegenstelling tot hetgeen de vervoerder aanvoert, is in het onderhavige geval dan ook geen cessie dan wel rechterlijke machtiging conform artikel 1:349 jo. 1:253 BW benodigd. Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de ticketprijs ten aanzien van passagier sub 2 eveneens worden toegewezen.
5.6.
De passagiers stellen dat de vervoerder op grond van artikel 8 lid 1 sub 1 van de Verordening gehouden is tot betaling van de wettelijke rente vanaf zeven dagen na annulering van de vluchten. Uit artikel 8 lid 1 sub 1 volgt:
1. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers de keuze tussen:
a.
a) - volledige terugbetaling van het ticket binnen zeven dagen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 3, tegen de prijs waarvoor het gekocht was, voor het gedeelte of de gedeelten van de reis die niet zijn gemaakt en voor het gedeelte en de gedeelten die reeds zijn gemaakt indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan van de passagier geen zin meer heeft, alsmede in voorkomend geval,
- een retourvlucht naar het eerste vertrekpunt bij de eerste gelegenheid;
5.7.
De kantonrechter overweegt dat de Verordening is bedoeld om passagiers beter te beschermen tegen het handelen van luchtvaartmaatschappijen ten aanzien van instapweigeringen, vertragingen en annuleringen, omdat dit voor passagiers ernstige moeilijkheden en ongemak met zich mee brengt. In het onderhavige geval is de vervoerder genoodzaakt geweest om gedurende een bepaalde periode vrijwel alle vluchten te annuleren in verband met maatregelen die zijn genomen door de overheid vanwege de Covid-19 pandemie. Dit heeft zowel voor de vervoerder als de passagiers ernstige moeilijkheden en ongemak opgeleverd. De kantonrechter is van oordeel dat de Verordening niet in de onderhavige situatie heeft voorzien. Dit volgt ook uit artikel 8 van de Verordening. Immers krijgen passagiers bij annulering van een vlucht de keuze tussen terugbetaling van de vliegtickets indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan geen zin meer heeft of een nieuwe vlucht. Uit het artikel volgt niet op welk moment de termijn van zeven dagen begint te lopen. In geval van annulering op initiatief van de luchtvaartmaatschappij zal dit vaak dezelfde dag zijn, de dag van de vlucht.
5.8.
Aangezien de passagiers een keuze krijgen zal de termijn, zoals de vervoerder ook aanvoert, niet eerder kunnen aanvangen dan wanneer de passagiers hun keuze kenbaar hebben gemaakt bij de vervoerder. Dat de passagiers in onderhavige geval geen mogelijkheid hadden om voor een alternatieve vlucht te kiezen, doet hier niet aan af. De wettelijke rente is dan ook niet toewijsbaar vanaf zeven dagen na annulering van de vlucht. Gesteld noch gebleken is op welk moment de passagiers voor het eerst expliciet hebben verzocht om restitutie van de vliegtickets.
5.9.
De passagiers vorderen subsidiair om de wettelijke rente toe te wijzen vanaf de datum van ingebrekestelling. Uit de door Aviclaim verzonden sommatiebrief van 9 mei 2022 volgt dat de passagiers restitutie van de ticketprijzen verzochten, zodat naar het oordeel van de kantonrechter in ieder geval vanaf dat moment voor de vervoerder duidelijk was dat de passagiers restitutie van de ticketprijzen verlangden. De wettelijke rente over het toewijsbare bedrag zal dan ook worden toegewezen vanaf 31 mei 2022, zijnde de dag nadat de termijn van 21 dagen in de sommatiebrief van de gemachtigde van de passagiers van 9 mei 2022 is verstreken. Daarbij wordt ook een betalingstermijn van 21 dagen – de betaaltermijn zoals gegeven in de aanmaning – nadat de vervoerder bekend is geworden met de keuze van de passagier, onder de bovengenoemde omstandigheden redelijk geacht.
5.10.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.12.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.285,58, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2022 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 214,00;
salaris gemachtigde € 398,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 99,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter