ECLI:NL:RBNHO:2023:6441

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
15/016772-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voor het medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne op luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de opzettelijke invoer van 3793,28 gram cocaïne op luchthaven Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staande houding van de verdachte op 17 januari 2023 rechtmatig was, waardoor het verkregen bewijs gebruikt kon worden. De verdachte werd in de aankomsthal van Schiphol waargenomen door verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee, die hem verdacht gedrag zagen vertonen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over de invoer van cocaïne door zijn medeverdachte, mede op basis van telefoongesprekken en WhatsApp-berichten tussen hen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, wat leidde tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd een wapen onttrokken aan het verkeer en werden twee telefoons aan de verdachte teruggegeven. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van het feit en zijn rol bij de invoer van cocaïne zwaarwegend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/016772-23 (P)
Uitspraakdatum: 30 mei 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 april 2023 en 16 mei 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.K.M. Thuijs en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 januari 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de raadsman – kort gezegd – primair aangevoerd dat de staande houding van de verdachte op 17 januari 2023 onrechtmatig was wegens een gebrek aan een redelijk vermoeden van schuld. Vanwege dit vormverzuim dient het dientengevolge verkregen bewijs te worden uitgesloten.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat – indien de rechtbank van oordeel is dat de staande houding van de verdachte niet onrechtmatig was – er onvoldoende bewijs is voor de wetenschap van de verdachte ten aanzien van de invoer van cocaïne door de medeverdachte. Derhalve dient ook om die reden vrijspraak te volgen.
Tot slot heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de rol van de verdachte onduidelijk is. Er is onvoldoende bewijs voor medeplegen en gesteld dat sprake zou zijn van medeplichtigheid, dan is dat niet ten laste gelegd. Ook daarom zal de verdachte vrijgesproken dienen te worden.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De staande houding
Anders dan de raadsman van de verdachte heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de staande houding van de verdachte op 17 januari 2023 niet onrechtmatig was.
Uit het procesdossier blijkt dat tijdens de aanhouding en afhandeling van de medeverdachte [medeverdachte] de onder haar in beslaggenomen telefoon werd gebeld door een Nederlands telefoonnummer en dat werd gehoord dat zij naar België zou gaan. Op 17 januari 2023 omstreeks 07.30 uur hebben verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee (KMar) de verdachte in aankomsthal 4 te Schiphol waargenomen naar aanleiding van een observatie gericht op het onderkennen van vermoedelijke afhalers van verdovende middelen. Gelet op het feit dat de verdachte plaats had genomen op de stoelen nabij aankomst 4 rees het vermoeden dat deze mogelijk een passagier zou komen afhalen afkomstig uit Paramaribo, Suriname, omdat er net een vlucht uit Paramaribo, Suriname was geland. De verbalisanten beschrijven in het proces-verbaal dat de verdachte zogenoemd afhalersgedrag vertoont. De verdachte blijft doelloos rondjes lopen en vertrekt op enig moment onverrichter zake. Vervolgens wordt de verdachte waargenomen wanneer hij in een auto met een Belgisch kenteken wegrijdt vanaf de luchthaven. Tevens wordt hij in deze auto gezien op een voor de verbalisanten ambtshalve bekende afhalerslocatie in Amsterdam Zuid-Oost, waarop hij wordt staande gehouden.
Uit voornoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verbalisanten van de KMar op het moment van staande houding jegens de verdachte een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet hadden. De verdachte werd ook de cautie gegeven.
De rechtbank acht de staande houding van de verdachte dan ook rechtmatig, zodat geenszins sprake is van een vormverzuim. Het dientengevolge verkregen bewijs met betrekking tot de telefoon van de verdachte mag worden gebruikt voor het bewijs. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Opzet
Het verweer van de raadsman dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de invoer van de cocaïne door [medeverdachte] , wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en treft derhalve geen doel.
Uit de analyses van de telefoons van de verdachte en [medeverdachte] komt naar voren dat de verdachte voor en op de dag van de reis van [medeverdachte] uitvoerig bel- en Whatsappcontact heeft gehad met [medeverdachte] . Uit de inhoud van de Whatsappgesprekken in de periode van 31 december 2022 tot en met 16 januari 2023 tussen [medeverdachte] en de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte en [medeverdachte] contact hebben gehad over de invoer van verdovende middelen. Immers blijkt uit deze berichten – onder meer – dat zij contact hebben gehad over handgeld, verschillende betalingen van de verdachte aan [medeverdachte] , de reis van de medeverdachte en het opmeten van het lichaam van [medeverdachte] . Ook worden op de iPhone 8 van de verdachte meerdere afbeeldingen gevonden, onder meer van het paspoort van [medeverdachte] , de vluchtgegevens van [medeverdachte] , een bevestiging van betaling aan [medeverdachte] en een zogeheten kiloblok met vermoedelijk cocaïne.
De eerst ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte dat zijn telefoon, waarmee voornoemd contact tussen hem en [medeverdachte] heeft plaatsgevonden, fungeerde als een soort huistelefoon en dat meerdere mensen derhalve gebruik konden maken van die telefoon, is in strijd met zijn eerdere verklaring bij de politie dat alleen hij de telefoon gebruikte. Daarom acht de rechtbank de ter terechtzitting afgelegde verklaring niet geloofwaardig en schuift zij deze terzijde.
Gelet op de frequentie van de (telefonische en Whatsapp-) contacten, in combinatie met de inhoud daarvan, ook op de dag van de reis van [medeverdachte] , alsmede gelet op de aanwezigheid van de verdachte op Schiphol ten tijde van haar aankomst, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wist dat [medeverdachte] cocaïne invoerde.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer andere daders. Uit onder meer het Whatsappverkeer waaraan de verdachte en de medeverdachte deelnamen leidt de rechtbank af dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] de drugssmokkel hebben gepland en daarover voorafgaand aan en ook ten tijde van de drugssmokkel veelvuldig telefonisch contact hebben onderhouden. Uit het dossier volgt verder dat de verdachte op Schiphol was op de dag van de aankomst van [medeverdachte] om haar af te halen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, zodat ook het tenlastegelegde medeplegen van invoer van cocaïne kan worden bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen. De verweren van de raadsman worden verworpen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op of omstreeks 17 januari 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie is bij de strafeis uitgegaan van de organisatorische rol van de verdachte.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht, anders dan de officier van justitie, bij de strafmaat geen rekening te houden met een organisatorische rol van de verdachte en derhalve de strafeis van de officier van justitie aanzienlijk te matigen. Daarbij heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op gelijke wijze bestraft dienen te worden.
Tevens heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Onder meer de zoon en het broertje van de verdachte hebben zijn zorg en aandacht nodig. Ter onderbouwing van de persoonlijke omstandigheden heeft de raadsman verschillende stukken overlegd, onder meer een e-mail van de vrouw van de verdachte.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 3793,28 gram van een stof die cocaïne bevat. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder levensdelicten.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de hoogte van de straf in aanmerking dat uit het procesdossier blijkt dat de verdachte een organisatorische rol bij de invoer van de cocaïne heeft gehad.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 maart 2023. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict.
Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de zorg draagt voor zijn gezin en tevens, sinds het overlijden van zijn moeder, voor zijn minderjarige broertje.
Vertrekpunt bij strafoplegging
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen hetgeen doorgaans wordt opgelegd voor het invoeren van harddrugs in Nederland in organisatieverband. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geeft voor het invoeren van een hoeveelheid van 3.000 tot 4.000 gram harddrugs als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 tot 42 maanden.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van het feit en de geformuleerde oriëntatiepunten van de LOVS acht de rechtbank enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting, aanleiding om bij de ondergrens van het oriëntatiepunt aansluiting te zoeken. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van zesendertig maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten 1 STK Wapen (Omschrijving: 23-005257-1 Boksbeugel, Zwart), dient te worden onttrokken aan het verkeer. De boksbeugel behoort de verdachte toe en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit. Het ongecontroleerde bezit van de voornoemde boksbeugel is in strijd met de wet.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten 1 telefoon (smartphone) Samsung Galaxy A11 (Goednummer: PL2 700-23-005257-2) en 1 telefoon (smartphone) Apple iPhone 8 (Goednummer: PL2700-23-005257-3) dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 en 36d van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zegge: zesendertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer: 1 STK Wapen (Omschrijving: 23-005257-1 Boksbeugel, Zwart)
Gelast de teruggave aan de verdachte van: 1 telefoon (smartphone) Samsung Galaxy A11 (Goednummer: PL2 700-23-005257-2) en 1 telefoon (smartphone) Apple iPhone 8 (Goednummer: PL2700-23-005257-3)
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van Beek voorzitter,
mrs. J.J. Roos en M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.M. Scholten
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 mei 2023.