ECLI:NL:RBNHO:2023:6443

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
15/098250-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de invoer van cocaïne door een koerier met een bekennende verdachte

Op 19 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlemmermeer, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 12 april 2023 te Schiphol opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in 1996 en thans gedetineerd, heeft tijdens de openbare terechtzitting op 5 juni 2023 een bekentenis afgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. B.K.M. Thuijs, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de raadsvrouw, mr. S.W. Kuijpers, zich aan het oordeel van de rechtbank heeft gerefereerd.

De rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van de aanhouding, geconcludeerd dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De verdachte is schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft geen omstandigheden aangetroffen die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne (2.367,30 gram) en de impact van de drugshandel op de samenleving. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zesentwintig maanden geëist, wat de rechtbank passend achtte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zesentwintig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier J.E. Lee.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/098250-23 (P)
Uitspraakdatum: 19 juni 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 juni 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.K.M. Thuijs en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.W. Kuijpers, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 april 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 5 juni 2023 heeft afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen en overdracht van 12 april 2023 (dossierpagina 15 e.v.);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 12 april 2023 (dossierpagina 17 e.v.);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 13 april 2023 (dossierpagina 54 e.v.);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 14 april 2023 (dossierpagina 65 e.v.);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 13 april 2023 (dossierpagina 111 e.v.);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 14 april 2023 (dossierpagina 122 e.v.);
  • een schriftelijke stuk, te weten een rapport NFiDENT van het Nederlands Forensisch Instituut van 14 april 2023 (dossierpagina 68);
  • een schriftelijke stuk, te weten een rapport NFiDENT van het Nederlands Forensisch Instituut van 14 april 2023 (dossierpagina 126);
  • een schriftelijke stuk, te weten een rapport NFiDENT van het Nederlands Forensisch Instituut van 14 april 2023 (dossierpagina 127).
De bewijsmiddelen zijn, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) betreft, telkens slechts gebruikt in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 12 april 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot zesentwintig maanden gevangenisstraf met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie is niet overtuigd van de motivatie van de verdachte om zich te houden aan bijzondere voorwaarden en eist gelet daarop een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zij heeft aangevoerd dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf (met bijzondere voorwaarden) passend is. De verdachte is gemotiveerd om aan de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden mee te werken. Het is belangrijk dat de verdachte begeleiding krijgt van de reclassering met het oog op het voorkomen van recidive.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof en, in toenemende mate, ernstige strafbare feiten tussen rivaliserende handelaren in cocaïne. Om deze redenen worden forse straffen opgelegd voor de invoer van harddrugs.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een Opiumdelict.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 31 mei 2023.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden. De reclassering acht deze voorwaarden geïndiceerd aangezien de verdachte onvoldoende nadenkt over de gevolgen van zijn gedrag en zich mogelijk laat beïnvloeden door de vrienden met wie hij omgaat. De kans van slagen acht de reclassering echter gering op basis van zijn houding en responsiviteit.
Bij het bepalen van de op te leggen straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, houdt zij de verdachte verantwoordelijk voor invoer van de totale hoeveelheid bij hem aangetroffen cocaïne, zodat de rechtbank bij het bepalen van de straf ook deze hoeveelheid (2.367,30 gram) als uitgangspunt zal nemen. Bij deze hoeveelheid geldt als oriëntatiepunt voor het bepalen van de strafmaat een gevangenisstraf voor de duur van 24 tot 30 maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding tot oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering en verzocht door de raadsvrouw. Als de verdachte begeleiding en gedragsinterventie wil, kunnen in het kader van detentiefasering of voorwaardelijke invrijheidsstelling - mits hij daarvoor in aanmerking komt - de mogelijkheden tot begeleiding en gedragsinterventie worden onderzocht.
De eis van de officier van justitie acht de rechtbank passend.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
26 (zesentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Lintjer, voorzitter,
mr. J.J. Roos en mr. E. Broekhof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juni 2023.