ECLI:NL:RBNHO:2023:6568

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
C/15/341050 / KG ZA 23-320
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming van huurwoning met belangenafweging tussen huurder en verhuurder

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de eiser, een huurder, schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de kantonrechter dat hem verplichtte zijn woning te ontruimen. De huurder had een appartement gehuurd van de stichting Intermaris en was door de kantonrechter op 8 juni 2023 veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de woning te verlaten. De huurder betwistte de beslissing van de kantonrechter en stelde dat hij in hoger beroep wilde gaan. Hij vorderde schorsing van de executie van het vonnis, omdat hij vreesde dakloos te worden en in een acute noodsituatie zou komen als de ontruiming door Intermaris zou worden doorgezet.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van de huurder afgewogen tegen die van de verhuurder, Intermaris. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de huurder, die al vijftien jaar in de woning woont en tijdig zijn huur betaalt, zwaarder wegen dan de belangen van Intermaris, die de woning snel weer wil verhuren. De voorzieningenrechter concludeerde dat de huurder de gelegenheid moet krijgen om zijn hoger beroep af te wachten voordat hij tot ontruiming kan worden gedwongen. De vordering van de huurder om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen werd toegewezen.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat Intermaris in de proceskosten wordt veroordeeld, die zijn begroot op € 1.297,42. Dit vonnis is uitgesproken op 7 juli 2023 door mr. W.S.J. Thijs en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De huurder kan binnen vier weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/341050 / KG ZA 23-320
Vonnis in kort geding van 7 juli 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. H.E. van Zijll te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING INTERMARIS,
gevestigd te Hoorn,
gedaagde,
advocaat mr. K. Mels te Zwaagdijk-Oost.
Partijen zullen hierna [eiser] en Intermaris genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 6
  • de producties G1 t/m G12 van de zijde van Intermaris
  • de aanvullende producties 7 t/m 11 van de zijde van [eiser]
  • de aanvullende productie G13 van de zijde van Intermaris
  • de mondelinge behandeling van 5 juli 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
  • de notities van mr. Van Zijll namens [eiser]
  • de pleitnotities mr. Mels namens Intermaris.
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • [eiser], bijgestaan door mr. Van Zijll voornoemd
  • namens Intermaris: [betrokkene] (wijkconsulent), bijgestaan door mr. Mels voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Het betreft een executiegeschil. [eiser] moet op grond van het vonnis van de kantonrechter van 8 juni 2023 de door hem van Intermaris gehuurde woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis ontruimen. Volgens [eiser] had de kantonrechter niet zonder meer tot dat oordeel kunnen komen. Hij is daarom voornemens hoger beroep tegen dat vonnis in te stellen. [eiser] vordert
gelet op zijn zeer aanzienlijke belang, dat bestaat uit het behouden van zijn huidige woonruimte en de acute noodsituatie waarin hij zou komen te verkeren indien de executiemaatregelen door Intermaris worden doorgezet
schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 8 juni 2023.
2.2.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van [eiser], afgewogen tegen de belangen van Intermaris, zwaar genoeg wegen om af te wijken van de hoofdregel dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis direct ten uitvoer mag worden gelegd. De vordering wordt daarom toegewezen.

3.Feiten

3.1.
[eiser] huurt van Intermaris een appartement gelegen aan de [adres], [postcode], in [plaats] (hierna: de woning).
3.2.
De kantonrechter van deze rechtbank, locatie Zaandam, heeft bij vonnis van 8 juni 2023 (met zaaknummer 10226033/ CV EXPL 22-4310 ) onder meer – kort gezegd – de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en [eiser] veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en te verlaten (hierna: het vonnis van 8 juni 2023). Het vonnis van 8 juni 2023 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.
Het vonnis van 8 juni 2023 is op 21 juni 2023 aan [eiser] betekend, waarbij [eiser] is gesommeerd de woning binnen veertien dagen na betekening te ontruimen. [eiser] heeft niet aan deze sommatie voldaan.
3.4.
De gedwongen ontruiming van de woning staat gepland op 11 juli 2023.
3.5.
[eiser] is voornemens hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 8 juni 2023.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de schorsing te gelasten van de executie van de in executoriale vorm uitgegeven grosse van het vonnis Rechtbank Noord Holland, kantonrechter te Zaanstad, gewezen d.d. 8 juni 2023 met zaaknummer 10226033/ CV EXPL 22-4310 totdat het gerechtshof in Amsterdam in de door [eiser] aanhangig te maken appélprocedure vonnis zal hebben gewezen, onder veroordeling van Intermaris in de kosten van deze procedure.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de kantonrechter in het vonnis van 8 juni 2023 niet zonder meer tot zijn beslissing had mogen komen. Uit de door [eiser] in de kantonprocedure overgelegde stukken en verklaringen moest al opgemaakt worden dat niet zonder meer zo eenvoudig door de kantonrechter gesteld kan worden dat hij niet woonachtig was in de woning. [eiser] stelt dat zijn zeer aanzienlijke belang is gelegen in het behouden van zijn huidige woonruimte en de acute noodsituatie waarin hij zou komen te verkeren indien de executiemaatregelen door Intermaris worden doorgezet. Dit aanzienlijke belang moet er naar de mening van [eiser] toe leiden dat hij in de door hem in te stellen appélprocedure de gelegenheid krijgt om zijn standpunten nader uiteen te zetten en dat in afwachting van het verloop daarvan de door Intermaris in deze procedure aan [eiser] aangezegde executiemaatregelen worden geschorst.
4.3.
Intermaris voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat Intermaris een executoriale titel heeft, zodat zij in beginsel tot executie mag overgaan. De vraag die in deze kort geding procedure moet worden beantwoord, is of de tenuitvoerlegging van het vonnis van 8 juni 2023, voor zover het de veroordeling tot ontruiming betreft, moet worden geschorst totdat op het door [eiser] tegen het vonnis van 8 juni 2023 in te stellen hoger beroep is beslist.
De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.3.
Vooropgesteld wordt dat [eiser] niet aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd dat de het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of dat de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van hem een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Of sprake is van een juridische of feitelijke misslag, dan wel of de executie een noodtoestand zal doen ontstaan wegens feiten die na het vonnis zijn voorgevallen of ontdekt, hoeft dan ook niet te worden beoordeeld.
5.4.
Als uitgangspunt geldt dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen de beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is gemotiveerd moet de eiser, afgezien van het geval dat de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, r.o. 5.8).
5.5.
De beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is door de kantonrechter niet gemotiveerd. Dit betekent – gelet op de hiervoor genoemde maatstaf – dat bij de beoordeling van de vraag of er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand totdat op het door hem nog in te stellen hoger beroep is beslist zwaarder weegt dan het belang van Intermaris bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis, ook omstandigheden mogen worden betrokken die niet nieuw zijn. De kans van slagen van het tegen de beslissing nog door [eiser] aan te wenden rechtsmiddel mag hier, zoals hiervoor al overwogen, niet bij worden betrokken.
5.6.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 blijkt uitdrukkelijk dat bij een niet gemotiveerde beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad moet worden aangenomen dat nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden aan de hand van de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden en dat die afweging dan in een executiegeschil alsnog moet worden gemaakt. Niet kan worden aangenomen dat de Hoge Raad heeft beoogd dat dit alleen geldt in de situatie dat tegen een gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad geen verweer is gevoerd, te meer omdat tegen zo’n vordering in het grootste deel van de zaken geen afzonderlijk verweer wordt gevoerd. De voorzieningenrechter zal dus bij de afweging van de belangen van partijen een volledige belangenafweging toepassen.
5.7.
In dit geval wegen de belangen van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand, afgewogen tegen de belangen van Intermaris, zwaar genoeg om af te wijken van de hoofdregel dat Intermaris een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis direct ten uitvoer mag leggen. Het belang van [eiser] is erin gelegen dat hij door ontruiming zijn woning zal verliezen en daardoor dakloos wordt. Het belang van Intermaris bestaat uit het eerlijk verdelen van de schaarse sociale woningvoorraad.
5.8.
[eiser] heeft Intermaris verzocht om uitstel van de ontruiming in afwachting van het door hem in te stellen hoger beroep. Dit verzoek is door Intermaris geweigerd. Als reden voor deze gang van zaken voert Intermaris aan dat voor sociale huurwoningen een lange wachtlijst bestaat en zij de sociale woning snel weer wil verhuren aan een nieuwe huurder die daarvoor in aanmerking komt. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter te billijken in evidente gevallen waarbij sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. Hoewel de kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser] een zodanig beperkt gebruik van de woning heeft gemaakt dat sprake is van een tekortkoming die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, wordt dit door [eiser] gemotiveerd betwist. Voor de belangenafweging is verder van belang dat [eiser] de woning al vijftien jaar huurt. Niet is gebleken van nadere omstandigheden die maken dat [eiser] zich gedurende deze jaren niet als een goed huurder heeft gedragen. De huurprijs wordt iedere maand tijdig voldaan en van overlast, onderhuur of andere tekortkoming is niet gebleken. Intermaris heeft ter zitting verklaard dat indien [eiser] in hoger beroep gelijk krijgt en de ontbinding en ontruiming van de baan zijn, het nog onzeker is of hij direct weer in aanmerking komt voor een (andere) sociale huurwoning. Dit betekent dat ontruiming voor [eiser] vergaande consequenties zal hebben en dat een geslaagd hoger beroep hem als hij inmiddels is ontruimd wel eens niet zou kunnen baten.
5.9.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand zwaarder wegen dan de belangen van Intermaris bij voortzetting van de ontruiming. [eiser] moet daarom de gelegenheid krijgen het hoger beroep af te wachten voordat hij – als in hoger beroep het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd – tot ontruiming kan worden gedwongen. Dit betekent dat de vordering van [eiser] om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 8 juni 2023 te schorsen zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal daarbij bepalen dat de schorsing ook vervalt als het hoger beroep door [eiser] wordt ingetrokken.
Proceskosten
5.10.
Intermaris zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- betekening oproeping € 132,42
- griffierecht 86,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.297,42
5.11.
De voorzieningenrechter heeft van [eiser] nog niet het besluit tot toevoeging ontvangen. Bij gebreke van ontvangst daarvan binnen de in artikel 8.4 van het Procesreglement kort geding bepaalde termijn, zal de griffier tot verhoging van het griffierecht overgaan ingevolge artikel 16 lid 3 Wet griffierechten in burgerlijke zaken. Voor dat geval zal de voorzieningenrechter een voorwaardelijke veroordeling in het dictum opnemen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, locatie Zaanstad van 8 juni 2023 met zaaknummer 10226033/ CV EXPL 22-4310 totdat onherroepelijk is beslist op het door [eiser] in te stellen hoger beroep of het hoger beroep door [eiser] is ingetrokken,
6.2.
veroordeelt Intermaris in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.297,42, inclusief het opgelegde (lage) griffierecht, te vermeerderen (indien de griffier niet binnen vier weken na dit vonnis of het verstrijken van een door de griffier verleende nadere termijn het besluit tot toevoeging van [eiser] heeft ontvangen) met een bedrag van € 228,00,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2023. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.Conc.: 1589.