ECLI:NL:RBNHO:2023:6612

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
C/15/339714 / FA RK 23-2186
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om toevertrouwing van minderjarigen en wijziging zorgregeling na beëindiging geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in een procedure tussen een vrouw en een man die hun geregistreerd partnerschap in 2021 hebben beëindigd. Na de beëindiging hebben zij in mediation afspraken gemaakt over de zorg voor hun twee minderjarige kinderen. De vrouw verzocht de rechtbank om de kinderen aan haar toe te vertrouwen en om een wijziging van de zorgregeling, zodat zij de hoofdverzorger zou worden. De rechtbank oordeelde echter dat de verzoeken van de vrouw zich niet lenen voor beoordeling in een voorlopige voorzieningenprocedure, gezien de verstrekkende gevolgen van de gevraagde wijzigingen. De rechtbank stelde vast dat er geen aanleiding was om de bestaande zorgregeling te wijzigen, aangezien beide ouders betrokken zijn bij de opvoeding van de kinderen en de huidige regeling in het belang van de kinderen is. De vrouw werd ook niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om vervangende toestemming voor de inschrijving van de kinderen op een school in een andere plaats, omdat dit niet onder de relevante wetgeving viel. De rechtbank legde de zorgregeling vast zoals deze door de man was voorgesteld en bepaalde dat de man een kinderbijdrage van € 136,- per maand voor de jongste en € 80,- per maand voor de oudste minderjarige aan de vrouw moet betalen, met terugwerkende kracht vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
voorlopige voorzieningen/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/339714 / FA RK 23-2186
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 13 juli 2023
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.B. van Griethuysen, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L. Scheffer, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 16 mei 2023;
- het verweerschrift van de man, ingekomen op 22 juni 2023;
- het bericht van de advocaat van de man, met bijlagen, ingekomen op 29 juni 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 29 juni 2023 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. E.B. van Griethuysen en de man door mr. L. Scheffer. Mr. Scheffer was via een tweezijdige beeld- en geluidverbinding aanwezig. Mr. Van Griethuysen heeft een pleitnota overgelegd en deze deels voorgedragen.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben op [datum] in [plaats] een geregistreerd partnerschap gesloten.
2.2.
Uit dit geregistreerd partnerschap zijn geboren de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
- [de minderjarige 2] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
2.3.
De relatie van partijen is begin 2021 beëindigd en partijen leven sindsdien gescheiden.
[de minderjarige 2] staat ingeschreven bij de vrouw en [de minderjarige 1] bij de man.
Partijen hanteren een zorgregeling, waarbij de kinderen van woensdag uit school tot vrijdag na
school bij de vrouw en van maandag naar school tot woensdag na school bij de man verblijven,
waarbij de weekenden die daartussen vallen om-en-om gewisseld worden tussen partijen.
De vrouw is voornemens op korte termijn bij de rechtbank een verzoekschrift in te dienen tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap met nevenvoorzieningen.

3.Beoordeling

toevertrouwing minderjarigen
3.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de minderjarigen aan haar worden toevertrouwd.
3.2.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd en heeft verzocht om het verzoek van de vrouw af te wijzen.
3.3.
De vrouw heeft – samengevat – het volgende gesteld. De vrouw wenst dat de kinderen aan haar worden toevertrouwd. De vrouw heeft een appartement in [plaats] waar voldoende ruimte is voor de kinderen. De vrouw is altijd de hoofdverzorger van de kinderen geweest en zij is in staat om dat te blijven. De vrouw ontvangt een uitkering van het UWV en heeft geen werkverplichtingen. De vrouw heeft het niet breed en komt alleen voor vergoedingen van de gemeente in aanmerking als de kinderen bij haar staan ingeschreven.
3.4.
De man heeft – samengevat – aangevoerd dat partijen in mediation hebben afgesproken om bij hen allebei één kind in te schrijven vanwege fiscale redenen. De man woont in de woning waarin partijen woonden ten tijde van hun samenleving. De woning is nog steeds ‘thuis’ voor de kinderen. Opa en oma kunnen bijspringen en vriendjes en vriendinnetjes wonen in de buurt. De man werkt vier uur per dag. De zorg voor de kinderen is geen probleem voor de man. De vrouw is voor 100% afgekeurd. Zij is vaak moe en de man zorgde ook vaak voor de kinderen toen partijen samen waren.
3.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben hun relatie reeds in 2021 beëindigd. Zij hebben na het beëindigen van hun relatie in mediation afspraken over de kinderen gemaakt. Zij hebben onder andere afgesproken dat bij iedere ouder één kind wordt ingeschreven en dat zij uitvoering zullen geven aan een co-ouderschap. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier in een voorlopige voorziening wijziging in aan te brengen. Niet is gebleken dat de huidige situatie niet in het belang is van de kinderen of op dit moment om andere redenen niet kan voortduren. Volgens de ouders gaat het goed met de kinderen en doen zij het ook goed op school. Beide ouders zijn betrokken bij hen en willen onderdeel uitmaken van hun leven. Dat hebben zij sinds het verbreken van hun relatie ook allebei in gelijke mate gedaan. Gelet hierop kan geen van de ouders hoofdverzorger worden genoemd. Deze situatie is in lijn met inschrijving van één kind bij iedere ouder. De wens van de vrouw om hoofdverzorger te zijn en het zwaartepunt van het leven van de kinderen te verplaatsen naar [plaats] is onder voornoemde omstandigheden geen beslissing die zich leent voor een beoordeling in deze procedure, vanwege de verstrekkende gevolgen daarvan.
vervangende toestemming inschrijving school
3.6.
De vrouw heeft om proceseconomische redenen ook verzocht om vervangende toestemming te verlenen tot inschrijving van de minderjarigen op basisschool [basisschool] in [plaats] , gemeente [gemeente] .
3.7.
De vrouw zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar verzoek om vervangende toestemming te verlenen voor een inschrijving van de kinderen op een school in [plaats] , omdat het niet valt onder de limitatieve opsomming van artikel 822 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waar het verzoek om voorlopige voorzieningen op is gebaseerd.
zorgregeling
3.8.
De vrouw heeft verzocht een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen waarbij de kinderen vanaf zondagavond 19.00 uur tot donderdagochtend naar school bij de vrouw verblijven en vanaf donderdag uit school bij de man, waarbij de vrouw de kinderen op zondagavond bij de man ophaalt en zij hen donderdagochtend naar school (in [plaats] ) brengt.
Ieder eerste weekend van de maand zijn de kinderen volgens het verzoek tevens bij de vrouw. Ter compensatie hiervan zullen de kinderen dan de week voor dat weekend al op woensdagmiddag door de man uit school worden gehaald en blijven ze bij hem tot vrijdag naar school.
De kinderen hebben op vrijdag zwemles. De vrouw kan de kinderen naar zwemles brengen uit school, waarna de man de kinderen ophaalt van zwemles op vrijdag in plaats van uit school in goed onderling overleg kan de man ook met de kinderen naar zwemles.
De vrouw heeft ook verzocht om de door haar voorgestelde verdeling voor de vakanties en feestdagen vast te leggen.
3.9.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd en heeft verzocht om het verzoek van de vrouw af te wijzen en heeft zelf verzocht om de volgende zorgregeling vast te leggen:
- op zondagmiddag haalt de man de kinderen op bij de vrouw en die zijn dan bij hem tot woensdagmiddag na school;
- van woensdagmiddag tot vrijdagmiddag zijn de kinderen bij de vrouw;
- van vrijdagmiddag tot zondagmiddag zijn de kinderen om en om bij de ouders;
- de vakantie en overige vrije dagen regeling zoals door de vrouw is verzocht.
3.10.
De vrouw heeft – samengevat – het volgende gesteld. De zorgregeling waar partijen nu in onderling overleg uitvoering aan geven bevat veel doordeweekse wisselmomenten die onrustig zijn voor de kinderen. De kinderen zitten in [plaats] op school en de afstand tussen [plaats] en [plaats] is veel voor hen. Het heen- en weer reizen is duur voor de vrouw en het is lastig voor de kinderen om met vriendjes af te spreken. De vrouw wil daarom graag dat de kinderen in [plaats] naar school zullen gaan en dat de door haar verzochte zorgregeling wordt vastgelegd. Ook indien het verzoek tot vervangende toestemming voor inschrijving van de kinderen op de basisschool in [plaats] niet in behandeling zal worden genomen wenst de vrouw dat de zorgregeling wordt gewijzigd zoals door haar is verzocht. Zij is voornemens om in dat geval binnen een korte termijn een bodemprocedure aanhangig te maken.
3.11.
De man heeft aangevoerd dat partijen de zorgregeling die zij nu hanteren in mediation zijn overeengekomen. De kinderen zijn aan deze regeling gewend en de man wenst deze regeling te continueren. Om deze reden verzoekt de man om deze regeling vast te leggen. De man is bereid om extra dagen van de vrouw over te nemen als dat voor hem binnen zijn beschikbare tijd past.
3.12.
De rechtbank is ook ten aanzien van dit punt van oordeel dat er geen aanleiding is om in een voorlopige voorzieningenprocedure af te wijken van de afspraken die partijen in mediation hebben gemaakt. De zorgregeling loopt en het gaat goed met de kinderen. De rechtbank begrijpt dat de situatie vanwege de afstand tussen de woonplaatsen van partijen niet ideaal is en dat het moeilijk is voor de vrouw om een woning in of nabij [plaats] te vinden, maar neemt in aanmerking dat de vrouw ervoor heeft gekozen om naar [plaats] te verhuizen. Zoals ook ten aanzien van de toevertrouwing is overwogen acht de rechtbank een beslissing waarbij het zwaartepunt van het leven van de minderjarigen wordt verplaatst naar [plaats] onder voornoemde omstandigheden geen beslissing die zich leent voor een beoordeling in deze procedure, vanwege de verstrekkende gevolgen daarvan. Niet gebleken is dat een beoordeling in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Bovendien zou toewijzing van de door de vrouw verzochte zorgregeling op dit moment leiden tot meer reisbewegingen voor de kinderen en voor haar, nu de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek tot vervangende toestemming voor de inschrijving van de minderjarigen op een school in [plaats] . Gelet hierop zal het verzoek van de vrouw ten aanzien van de reguliere zorgregeling worden afgewezen en zal de regeling waar partijen uitvoering aan geven worden vastgelegd, zoals door de man is verzocht.
3.13.
Nu partijen het eens zijn over de door de vrouw verzochte verdeling van de vakanties en feestdagen zal de rechtbank deze verdeling vastleggen. De rechtbank merkt hierbij op dat deze verdeling geldt, zolang hier niet anders over wordt beslist in de bodemprocedure.
3.14.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat uit het lichaam van het verzoekschrift van de vrouw blijkt dat zij de paspoorten van de kinderen wenst te beheren. De man heeft vervolgens voorgesteld om ook identiteitskaarten voor de kinderen aan te vragen, zodat de moeder de paspoorten van de kinderen kan beheren en de vader de identiteitskaarten. De moeder heeft hiermee ingestemd, maar heeft tevens kenbaar gemaakt dat zij de aanvraag van de identiteitskaarten niet kan betalen.
kinderbijdrage
3.15.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna: kinderbijdrage) een bedrag van
€ 136,- per kind per maand dient te betalen, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift.
3.16.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd en heeft verzocht om dit verzoek van de vrouw af te wijzen.
3.17.
Partijen hebben in mediation geen voorlopige afspraken gemaakt over een kinderbijdrage, zodat de rechtbank deze zal berekenen.
Nu de rechtbank heeft overwogen dat zij [de minderjarige 1] niet zal toevertrouwen aan de vrouw, ziet de rechtbank aanleiding om het verzoek van de vrouw om een kinderbijdrage ten behoeve van [de minderjarige 1] op te vatten als een bijdrage in de zorgkosten die zij maakt voor [de minderjarige 1]
behoefte
3.18.
De rechtbank hanteert voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen aan een kinderbijdrage de tabel ‘Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen’ van het NIBUD, die behoort bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport). Uitgangspunt van deze tabel is dat ouders een bepaald percentage van hun gezinsinkomen aan hun kinderen besteden. Naast het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen, is het netto besteedbare gezinsinkomen van partijen een belangrijke factor bij de bepaling van de hoogte van de behoefte. Dit inkomen wordt in de regel gevormd door de middelen die ouder(s) gebruikelijk voorafgaand aan het verbreken van de samenleving ter beschikking stonden.
3.19.
Het netto besteedbaar inkomen (NBI) bestaat uit het bruto inkomen uit arbeid, uitkering en/of vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking worden genomen. Ook worden hierbij de netto uitgaven voor inkomensvoorzieningen, zoals de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, in aanmerking genomen. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning en de bijtelling vanwege een auto van de zaak. Het NBI wordt vermeerderd met het kindgebonden budget waarop recht bestond ten tijde van de samenleving.
3.20.
De vrouw ontving in 2021 blijkens haar jaaropgaaf van dat jaar een WIA-uitkering van € 5.492,- bruto. Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de vrouw op de algemene heffingskorting bedraagt haar NBI € 458,- per maand.
3.21.
De man was in loondienst werkzaam bij [bedrijf] . Uit de jaaropgave 2021 volgt dat de man in dat jaar een fiscaal loon had van € 36.547,-. Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting en arbeidskorting bedraagt zijn NBI € 2.421,- per maand.
3.22.
Partijen maakten tijdens hun samenleving aanspraak op een kindgebonden budget van € 168,- per maand.
3.23.
Uit het voorgaande volgt dat het netto besteedbare gezinsinkomen € 3.047,- per maand bedroeg. Gelet op de leeftijd van de kinderen op het moment van uiteengaan van partijen worden 8 kinderbijslagpunten in aanmerking genomen. De behoefte van de kinderen bedraagt dan volgens de tabel “Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen” van januari 2021 € 652,- per maand, geïndexeerd naar 1 januari 2023 € 687,- per maand. Dat is
€ 344,- per kind per maand.
draagkracht van partijen
3.24.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of partijen over voldoende draagkracht beschikken om elk hun aandeel in deze behoefte te kunnen betalen.
3.25.
Het bedrag aan draagkracht wordt volgens de richtlijn, zoals vermeld in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport) van 2023, vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 1.175,-]. Deze benadering houdt in dat op het NBI 30% in mindering wordt gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening wordt gehouden met een bedrag van € 1.175,- aan overige lasten en dat wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70. Voor inkomens beneden een NBI van € 1.930,- zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
3.26.
De vrouw ontvangt een WIA-uitkering van € 692,- bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag.
Verder ontvangt de vrouw € 5.501,- per jaar aan kindgebonden budget voor [de minderjarige 2] . Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de vrouw op de algemene heffingskorting bedraagt haar NBI € 1.186,- per maand.
De man heeft betoogd dat de vrouw geen woonlasten heeft zodat daarmee in de draagkrachtformule geen rekening dient te worden gehouden. De vrouw heeft dit betwist en heeft aangevoerd dat zij huurder is van de woning waar zij met haar partner verblijft en dat zij de huur voldoet. Haar partner voldoet geen structurele bijdrage, omdat haar inkomen dat niet toelaat. De moeder van de vrouw helpt de vrouw vaak financieel, omdat zij anders niet rondkomt. Gelet op deze verklaring acht de rechtbank niet aannemelijk dat de vrouw geen woonlasten heeft. Daar komt nog bij dat iemand tot een NBI van € 1.680,- per maand een minimumdraagkracht heeft, zodat aannemelijk is dat de vrouw ook indien zij geen woonlasten of lagere woonlasten zou hebben alsnog slechts een minimumdraagkracht zou hebben.
Op grond van het NBI van de vrouw bedraagt haar draagkracht € 50,- per maand, dus € 25,- per kind per maand.
3.27.
De man is in loondienst werkzaam bij [bedrijf] . Uit zijn salarisspecificaties van januari en februari 2023 volgt dat de man gemiddeld € 1.551,- bruto per maand verdient, vermeerderd met 8% vakantietoeslag. De man ontvangt daarnaast een WIA-uitkering van € 1.086,- bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag. Verder ontvangt de man voor [de minderjarige 1] € 4.886,- per jaar aan kindgebonden budget. Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt zijn NBI € 2.856,- per maand.
Op grond van de draagkrachtformule bedraagt zijn draagkracht dan € 577,- per maand, dus € 289,- per kind per maand.
3.28.
De gezamenlijke draagkracht van partijen is € 602,- per maand. Nu deze gezamenlijke draagkracht lager is dan de totale behoefte van de kinderen van € 687,- per maand kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven. Partijen worden in dat geval immers geacht hun volledige draagkracht te benutten om zoveel mogelijk in de behoefte van de kinderen te voorzien.
zorgkorting
3.29.
Op het berekende aandeel dient de zorgkorting in mindering te worden gebracht. De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Tremarapport, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Nu partijen uitvoering geven aan een co-ouderschap geldt een zorgpercentage van 35%. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man ten onrechte aangevoerd dat dit percentage hoger zou moeten zijn. Partijen hanteren weliswaar een co-ouderschap, maar het hoogste percentage aan zorgkorting is 35% omdat de vrouw gehouden is om de verblijfsoverstijgende kosten van [de minderjarige 2] te voldoen.
3.30.
De behoefte van de kinderen bedraagt € 344,- per kind per maand. De vrouw dient voor 65% in de behoefte van [de minderjarige 2] te voorzien, omdat zij ook de verblijfsoverstijgende kosten voor [de minderjarige 2] dient te voldoen. De man dient om dezelfde reden voor 65% in de behoefte van [de minderjarige 1] te voorzien. De andere ouder maakt gelet op het co-ouderschap waar partijen uitvoering aan geven aanspraak op een zorgkorting van 35%, te weten een bedrag van € 120,- per maand.
3.31.
[de minderjarige 2]
Op de regel dat de zorgkorting de bijdrage vermindert, wordt een uitzondering gemaakt in het geval de draagkracht van partijen gezamenlijk onvoldoende is om in de behoefte van het kind te voorzien. De gezamenlijke draagkracht ten behoeve van [de minderjarige 2] is € 314,- per maand, zodat er een tekort is van € 30,- per maand. Het tekort wordt aan beide ouders voor de helft toegerekend, oftewel € 15,- per maand. De man moet daarom in de kosten van [de minderjarige 2] bijdragen met een bedrag van € 184,- per maand (289 – (120 – 15).
3.32.
[de minderjarige 1]
De rechtbank brengt op de zorgkorting van € 120,- per maand in mindering de eigen draagkracht van de vrouw ten behoeve van [de minderjarige 1] van € 25,- zodat resteert een bedrag van € 95,- als maximale door de vrouw te ontvangen bijdrage. De draagkracht van de man ten behoeve van [de minderjarige 1] bedraagt € 289,-. De kosten aan de zijde van de man bedragen 65% van de behoefte, dus € 224,-. Nu de gezamenlijke draagkracht van partijen ten behoeve van [de minderjarige 1] € 314,- is en dus onvoldoende is om volledig in de behoefte van [de minderjarige 1] te voorzien, wordt het tekort € 30,- (344-314 = 30) aan beide ouders voor de helft toegerekend. De helft daarvan is € 15,-. Bij de berekening van de draagkracht van de man voor de kinderbijdrage komt dit bedrag dan ook in mindering op de voor rekening van de man zelf komende kosten van € 224,- zodat rekening wordt gehouden met een bedrag van € 209,- (224 - 15= 209). Zo resteert een bedrag van € 80,- per maand (289 - 209 = 80) per maand op te leggen als kinderbijdrage aan de man voor [de minderjarige 1] .
conclusie
3.33.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man met ingang van de datum van het verzoekschrift een kinderbijdrage voor [de minderjarige 2] van € 136,- per maand aan de vrouw moet betalen, nu de kinderbijdrage wordt beperkt door het verzoek dat de vrouw heeft gedaan en een kinderbijdrage voor [de minderjarige 1] van € 80,- per maand.
3.34.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt ten aanzien van het NBI van partijen en de draagkracht van de man en de vrouw. Een exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek om vervangende toestemming te verlenen voor een inschrijving van de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
op een school in [plaats] ;
4.2.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
- op zondagmiddag haalt de man de kinderen op bij de vrouw en die zijn dan bij hem tot woensdagmiddag na school;
- van woensdagmiddag tot vrijdagmiddag zijn de kinderen bij de vrouw;
- van vrijdagmiddag tot zondagmiddag zijn de kinderen om en om bij de ouders;
4.3.
bepaalt dat de feestdagen als volgt worden verdeeld:
Sinterklaas: in de even jaren bij de man, in de oneven jaren bij de vrouw. De dag
ervoor of erna kan de andere ouder Sinterklaas vieren.
Kerstavond: bij de ouder waar de kinderen dan zijn.
Kerst: in de oneven jaren zijn de kinderen eerste Kerstdag bij de vrouw en
tweede Kerstdag bij de man en in de even jaren andersom.
Oud & Nieuw: In de even jaren zijn de kinderen bij de man en in de oneven
jaren bij de vrouw
Nieuwjaarsdag: de kinderen zijn op nieuwjaarsdag vanaf 10.00 uur bij de vrouw
als ze daar nog niet waren. Mocht dit tijdens het zorgmoment van de man zijn
dan haalt de man de kinderen om 19.00 uur weer op.
Pasen: in de even jaren zijn de kinderen eerste Paasdag bij de vrouw tweede
Paasdag bij de man en in de oneven jaren andersom
Hemelvaart: volgens zorgregeling
Pinksteren: volgens zorgregeling
Verjaardag van de vrouw: bij de vrouw
Verjaardag van de man: bij de man
Verjaardag kinderen: in de even jaren bij de man, in de oneven jaren bij de vrouw
Moederdag: bij de vrouw
Vaderdag: bij de man
Koningsdag: in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw
De wisselmomenten op dagen dat de kinderen in afwijking van de
zorgregeling bij de andere ouder zijn is het brengmoment om 09.00 uur en het
ophaalmoment om 19.00 uur, tenzij ouders afwijkende afspraken maken en dit
geldt niet tijdens Kerst en Oud& Nieuw. De ouder waar de kinderen zijn
brengt en de andere ouder haalt de kinderen op.
bepaalt dat de schoolvakanties als volgt worden verdeeld:
Zomervakantie: ieder de helft
Herfstvakantie: bij de vrouw in de even jaren bij de man in de oneven jaren
Kerstvakantie: In de oneven jaren de eerste week bij de man en de tweede week bij
De vrouw en in de even jaren andersom. Waarbij de Kerstdagen los worden
gezien hiervan en dus in mindering komen op de vakantieweek van de ouder
die dat jaar de week heeft waarin de Kerstdagen vallen.
Voorjaarsvakantie: bij de vrouw in de oneven jaren en bij de man in de even jaren
Meivakantie: In de oneven jaren de eerste week bij de man en de tweede week bij
de vrouw en in de even jaren andersom. Waarbij eventueel in deze vakantie
vallende feestdagen los worden gezien hiervan en dus in mindering komen op
de vakantieweek van de ouder die dat jaar de week heeft waarin deze
eventuele feestdagen vallen, tenzij ouders hier in goed onderling overleg vanaf
wijken;
4.4.
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 2] € 136,- per maand en van [de minderjarige 1] € 80,- per maand dient te voldoen, met ingang van 16 mei 2023 en toekomstige termijnen bij vooruitbetaling;
4.5.
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Lengyel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.