ECLI:NL:RBNHO:2023:6620

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
10479070 CV EXPL 23-2648
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van kredietovereenkomst met verweren van afstand van recht en verjaring

In deze zaak heeft ING Bank N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens nakoming van een kredietovereenkomst. De vordering is ingesteld op 21 april 2023, waarbij [gedaagde] mondeling heeft geantwoord. Tijdens de zitting op 11 juli 2023 zijn pleitaantekeningen overgelegd door ING Bank. De kredietovereenkomsten zijn in 2009 gesloten met de rechtsvoorganger van ING Bank, Postbank N.V., en zijn opgezegd in 2010 vanwege een niet toegestane limietoverschrijding door [gedaagde]. ING Bank heeft eerder een bedrag van € 12.500,00 toegewezen gekregen in een verstekvonnis van 29 maart 2017, dat door [gedaagde] is voldaan.

ING Bank vordert nu een bedrag van € 17.979,60, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. [gedaagde] verzet zich tegen deze vordering en doet een beroep op afstand van recht en verjaring. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat ING Bank afstand heeft gedaan van de hoofdsom. Wat betreft het beroep op verjaring, oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] zijn adreswijziging niet heeft doorgegeven aan ING Bank, waardoor hij verantwoordelijk is voor het niet ontvangen van aanmaningsbrieven. De kantonrechter wijst de vordering van ING Bank toe en legt de proceskosten op aan [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10479070 \ CV EXPL 23-2648
Uitspraakdatum: 19 juli 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de naamloze vennootschap ING Bank N.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: ING Bank
gemachtigde: Incassobureau Fiditon B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
ING Bank heeft bij dagvaarding van 21 april 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord.
1.2.
Op 11 juli 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. ING Bank heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 22 januari 2009 met de rechtsvoorganger van ING Bank, te weten Postbank N.V. een overeenkomst gesloten ten aanzien van een te verstrekken krediet met een kredietlimiet van € 20.000,00. Dit Krediet is geregistreerd onder nummer 67.81.09.656.
2.2.
[gedaagde] heeft op 23 januari 2009 een tweede overeenkomst gesloten met de rechtsvoorganger van ING Bank ten aanzien van een krediet met een kredietlimiet van € 45.000,00. Dit krediet is geregistreerd onder nummer 6806793.
2.3.
Bij brief van 10 april 2010 heeft ING Bank de kredietovereenkomsten opgezegd en de kredietfaciliteiten opgeëist als gevolg van een niet toegestane limietoverschrijding door [gedaagde].
2.4.
Bij dagvaarding van 22 februari 2017 heeft ING Bank betaling van € 12.500,00 gevorderd onder reservering van haar recht op het overige van haar totale vordering. Bij verstekvonnis van 29 maart 2017 is deze vordering toegewezen. Dit bedrag is geheel door [gedaagde] voldaan.

3.Het geschil

3.1.
ING Bank vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 17.979,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 9.310,89 vanaf 21 april 2023 tot de dag van de volledige betaling. Deze vordering bestond oorspronkelijk uit een hoofdsom van € 31.470,89, € 7.458,71 aan vertragingsrente en € 1.210,00 aan buitengerechtelijke incassokosten waarop reeds een bedrag van € 22.160,00 in mindering is betaald. Daarnaast vordert ING Bank de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] verweert zich tegen de vordering en doet een beroep op afstand van recht en verjaring.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag of ING Bank na het betalen van het bij vonnis toegewezen bedrag van € 12.500,00 afstand heeft gedaan van de rest van haar vordering. [gedaagde] erkent dat er een overeenkomst met ING Bank, althans haar rechtsvoorganger, tot stand is gekomen, maar hij voert aan dat ING Bank afstand heeft gedaan van de hoofdsom zoals in deze procedure wordt gevorderd. [gedaagde] heeft echter nagelaten dit verweer te onderbouwen, zodat de kantonrechter aan dit verweer voorbij zal gaan.
4.2.
Daarnaast doet [gedaagde] een beroep op verjaring van de vordering. Op dit verweer zal hierna worden ingegaan. Het gaat in deze zaak om een restantvordering waarvan een gedeelte van € 12.500,00 is toegewezen bij vonnis van 29 maart 2017. In de dagvaarding in de zaak, van 22 februari 2017, heeft ING Bank zich haar rechten voorbehouden ten aanzien van de restantvordering. In mei 2021 heeft [gedaagde] op basis van het vonnis alles betaald. Voor de restantvordering is hij vervolgens aangemaand bij brieven van 7 juni 2021, 24 september 2021 en 14 februari 2022 en 30 juni 2022. Al deze brieven zijn gezonden naar het adres [adres 1] maar zijn (naar eigen zeggen) nooit door [gedaagde] ontvangen. [gedaagde] was in de periode dat de brieven zijn verstuurd niet woonachtig meer op het adres [adres 1]. Hij heeft zich op 21 april 2021 uitgeschreven van dit adres en zich daarna op 20 april 2022 pas weer ingeschreven op zijn huidige adres [adres 2]. [gedaagde] beroept zich op verjaring, omdat sedert de dagvaarding in de vorige zaak, 22 februari 2017, meer dan vijf jaar is verstreken tot de dagvaarding in de onderhavige zaak van 21 april 2023. De kantonrechter oordeelt dat het beroep op verjaring niet opgaat ondanks het feit dat de aanmaningsbrieven feitelijk niet door [gedaagde] zullen zijn ontvangen. [gedaagde] heeft immers zijn adreswijziging niet doorgeven aan ING Bank hoewel hij daar volgens de toepasselijke algemene voorwaarden van ING Bank wel toe gehouden was. Bovendien is tot op de dag van vandaag het adres van zijn voormalige autorijschool bij de KvK geregistreerd op zijn voormalige adres aan de [adres 1]. Bij deze stand van zaken komt het voor zijn risico dat hij de aanmaningen niet heeft ontvangen.
4.3.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van ING Bank zal toewijzen.
4.4.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij ongelijk krijgt.
4.5.
De gemachtigde van ING Bank heeft ter zitting toegezegd het vonnis niet meteen te zullen executeren en [gedaagde] te koppelen aan iemand van de interne schikkingsafdeling om zo extra (executie)kosten te voorkomen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan ING Bank van € 17.979,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 9.310,89 vanaf 21 april 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van ING Bank tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 130,48
griffierecht € 1.384,00
salaris gemachtigde € 792,00 ;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter