ECLI:NL:RBNHO:2023:6711

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
15/233605-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 11 juli 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, een 23-jarige man, werd ervan beschuldigd meermalen ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met zijn 13-jarige achternichtje in de periode van 28 mei 2021 tot en met 3 september 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 27 juni 2023 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, wat leidde tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had moeten realiseren dat hij een ongelijkwaardige en schadelijke situatie creëerde voor het slachtoffer, dat zich in een kwetsbare positie bevond. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 364 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van €10.000,- toekende aan het slachtoffer voor immateriële schade. De rechtbank heeft ook een vordering tot schadevergoeding van €3.297,39 van de moeder van het slachtoffer toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van seksuele delicten tegen minderjarigen en de noodzaak van bescherming van kwetsbare slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/233605-22 (P)
Uitspraakdatum: 11 juli 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 juni 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P. Metgod, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 mei 2021 tot en met 03 september 2021 te Alkmaar, althans (telkens) in Nederland, (telkens) met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het (telkens) een en/of meermalen:
- stoppen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of hebben van (vaginale) gemeenschap met die [slachtoffer] en/of
- stoppen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en/of zich laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- stoppen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of vingeren van die [slachtoffer] en/of
- zoenen van die [slachtoffer].

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
  • de verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 27 juni 2023 heeft afgelegd;
  • het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 31 augustus 2022 (dossierpagina’s 74 e.v.);
  • het proces-verbaal van aangifte inclusief bijlage van 3 december 2021 (dossierpagina’s 9 e.v.).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 28 mei 2021 tot en met 3 september 2021 te Alkmaar met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het een en/of meermalen:
- stoppen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en hebben van vaginale gemeenschap met die [slachtoffer] en
- stoppen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en zich laten pijpen door die [slachtoffer] en
- stoppen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en vingeren van die [slachtoffer] en
- zoenen van die [slachtoffer].
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft bovendien gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd, inhoudende een contactverbod, en te bepalen dat per overtreding zeven dagen vervangende hechtenis volgt en tevens dat de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel wordt bevolen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft de rechtbank verzocht een maximale taakstraf en een (met uitzondering van één dag) geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft gedurende een periode van ruim drie maanden ontuchtige handelingen gepleegd met zijn dertienjarige achternichtje, terwijl de verdachte op dat moment zelf drieëntwintig jaar oud was. De verdachte heeft, mede gelet op zijn uit het leeftijdsverschil voortvloeiende overwicht, met het verrichten van de ontuchtige handelingen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijk en psychische integriteit van het jonge en – naar hij wist – kwetsbare slachtoffer. Minderjarigen bevinden zich in een gevoelige ontwikkelingsfase van hun leven. Zij moeten gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht worden niet of in onvoldoende mate in staat te zijn zelf hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Zij genieten daarom op seksueel gebied bescherming tegen oudere, verder ontwikkelde volwassenen, zoals de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich had moeten realiseren dat sprake was van een ongelijkwaardige en voor het slachtoffer (psychisch) schadelijke situatie. De verdachte heeft zijn eigen (lust)gevoelens laten prevaleren boven de gevoelens en het welzijn van het slachtoffer. Bovendien heeft hij het vertrouwen dat het slachtoffer en haar omgeving in hem had op grove wijze geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat jeugdige slachtoffers van seksueel misbruik nog zeer lang de psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is aangedaan. In deze zaak is dat ook gebleken, nu het slachtoffer al langdurig en intensief in behandeling is voor de psychische gevolgen van het seksueel misbruik.
De persoonlijke omstandigheden en omstandigheden waaronder het feit is begaan
Het contact tussen de verdachte en het slachtoffer had aanvankelijk een vriendschappelijke basis. De moeder van het slachtoffer zegt dat de verdachte en het slachtoffer broer-zus gedrag lieten zien, elkaar wel eens plaagden. De verdachte en het slachtoffer kwamen regelmatig bij elkaar over de vloer, bleven eten en bij elkaar slapen. Zij hadden bijna dagelijks contact. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte en het slachtoffer regelmatig met elkaar optrokken en op sociaal en emotioneel niveau aansluiting bij elkaar vonden.
De verdachte heeft vanaf zijn aanhouding zijn volledige medewerking aan het onderzoek verleend en openheid van zaken gegeven. Na de eerdere confrontatie door de moeder van het slachtoffer is het seksuele contact gestopt en heeft de verdachte op advies van familie vrijwillig hulp gezocht bij de GGZ. Uit de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapportages gedateerd 27 december 2022 en 23 juni 2023, opgesteld door
[naam 1] verbonden aan Reclassering Nederland, blijkt dat de verdachte sindsdien in behandeling is bij GGZ-NHN en therapietrouw is. Ook is de verdachte in behandeling bij Terwille voor zijn verslavingsproblemen. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij baat heeft bij de behandeling en deze wil voortzetten. Uit de reclasseringsrapportages en het onderzoek ter terechtzitting blijkt verder dat de sociaal-maatschappelijke omstandigheden van de verdachte stabiel zijn. Hij heeft zelfstandige woonruimte, werkt fulltime en kan rondkomen van zijn inkomsten.
Uit het strafblad van de verdachte, het Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 mei 2023, blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten De reclassering schat de kans op herhaling van seksuele delicten in als matig-laag. De reclassering verwacht dat het continueren van beide behandelingen zal bijdragen aan het verder verkleinen van de kans op recidive en adviseert ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde op te leggen. Naast de ambulante behandeling wordt tevens geadviseerd een meldplicht en een contactverbod met het slachtoffer op te leggen. De reclassering acht een gevangenisstraf gecontra-indiceerd, aangezien de verdachte dan mogelijk één van de steunende factoren in zijn leven zal verliezen, te weten zijn baan.
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de reeds ingezette behandeling en het belang bij het behouden van steunende factoren in het leven van de verdachte, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf passend.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de maximale taakstraf in combinatie met een aanzienlijke voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering moet worden opgelegd. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van drie jaren verbinden, dus van langere duur dan door de officier van justitie is gevorderd, in belang van de voortzetting van de hiervoor genoemde behandeling en om de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden.
De rechtbank ziet in het geval van de verdachte geen grond en noodzaak voor het opleggen van een contactverbod in het kader van artikel 38v Sr, naast het al opgelegde contactverbod met het slachtoffer in het kader van de bijzondere voorwaarde.

7.Vorderingen benadeelde partijen

De vordering namens het slachtoffer
Namens de minderjarige benadeelde partij [slachtoffer] hebben [naam 2] en [naam 3] (ouders van de benadeelde partij) als wettelijk vertegenwoordigers een vordering tot schadevergoeding van € 30.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Gezien de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de onderbouwing van de vordering met (medische) stukken en gezien de toelichting namens de benadeelde partij over de gevolgen die zij daarvan heeft ondervonden, staat vast dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden die rechtstreeks verband houdt met het strafbare handelen van de verdachte. De benadeelde partij, een kwetsbaar meisje, heeft na het bewezen verklaarde intensieve trauma behandeling moeten ondergaan, welke behandeling nog niet is afgerond.
De rechtbank acht, op basis van de beschikbare gegevens in deze procedure en de toelichting ter zitting, toewijzing tot een bedrag van € 10.000,- billijk. De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. In het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De vordering van de moeder van het slachtoffer
De benadeelde partij [naam 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.221,79 en van € 75,60, zijnde een totaalbedrag van € 3.297,39, ingediend tegen de verdachte wegens (verplaatste) materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit heeft geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Nu de vordering niet is betwist en deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de rechtbank de vordering toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
365 [driehonderdvijfenzestig] dagen. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 364 [driehonderdvierenzestig] dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102 te Alkmaar. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door GGZ-NHN en Terwille of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen, als de zorgverlener dat nodig vindt, vallen;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – (digitaal) contact heeft of zoekt met het [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de eerste twee voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
De politie ziet toe op handhaving van het contactverbod.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 [tweehonderdveertig] urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 [honderdtwintig] dagen hechtenis.
Benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 10.000, bestaande immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,- bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 85 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [naam 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 3.297,39, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag voor het bedrag van € 3.221,79 vanaf 3 februari 2023 en voor het bedrag van € 75,60 vanaf 20 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.297,39, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 42 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente voor het bedrag van € 3.221,79 vanaf 3 februari 2023 en voor het bedrag van € 75,60 vanaf 20 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. G.M.G. Hink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.S. Singeling,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juli 2023.