Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
4 juli 2023 in de zaak tegen:
1.Tenlastelegging
2.Voorvragen
3.Beoordeling van het bewijs
4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
5.Strafbaarheid van de verdachte
6.Motivering van de sanctie
7.Vordering benadeelde partij [bedrijfsnaam 1] en schadevergoedingsmaatregel
€ 50.000,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
8.Vordering benadeelde partij [bedrijfsnaam 2] en schadevergoedingsmaatregel
- € 49.648,64,- voortvloeiend uit een minnelijke regeling tussen [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 2] SE en [bedrijfsnaam 1], gebaseerd op de aansprakelijkheid van [bedrijfsnaam 2] jegens beide anderen voor het verdwijnen/de diefstal van de betreffende lading;
- € 120.118,11,- aan betaalde invoerrechten aan de Belastingdienst.
€ 49.648,64 – ten gevolge van de getroffen minnelijke regeling - rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.Toepasselijke wettelijke voorschriften
10.Beslissing
12 maanden.
S.a.r.l.geleden schade tot een bedrag van
€ 50.000,-,als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [bedrijfsnaam 1] S.a.r.l., voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
B.V.geleden schade tot een bedrag van
€ 49.648,64,-, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan
B.V., voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.