ECLI:NL:RBNHO:2023:6751

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
C/15/331829 / HA ZA 22-564
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de juridische erfgrens tussen percelen van partijen met betrekking tot verjaring en kadastrale erfgrens

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Noord-Holland op 12 juli 2023, staat de juridische erfgrens tussen de percelen van eiseres en gedaagde centraal. Eiseres stelt dat de feitelijke erfgrens, die zich bevindt ter plaatse van een hek, door verjaring haar eigendom is geworden. Gedaagde daarentegen betoogt dat de kadastrale erfgrens de juridische erfgrens is. De rechtbank heeft de strook grond in drie delen opgesplitst en geoordeeld dat het beroep op verjaring slaagt voor één deel van de strook grond, terwijl de kadastrale erfgrens als juridische erfgrens voor de overige twee delen wordt gehandhaafd.

De procedure begon met een dagvaarding op 25 augustus 2022, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 mei 2023 zijn de standpunten van beide partijen verder toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de strook grond tussen de woningen van partijen door verjaring eigendom is geworden van eiseres, omdat haar rechtsvoorgangers deze grond gedurende een lange periode in bezit hebben gehad. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de kadastrale erfgrens niet de juridische erfgrens is voor het deel van de strook grond dat door verjaring is verkregen.

De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld om binnen een bepaalde termijn medewerking te verlenen aan de aanpassing van de kadastrale grens en om palen te verwijderen die hij op het perceel van eiseres heeft geplaatst. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak met betrekking tot erfgrenzen en verjaring in het civiele recht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/331829 / HA ZA 22-564
Vonnis van 12 juli 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. S.J. Mijdam te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.C.W. van der Poel te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
De zaak in het kort
Dit geschil gaat over de vraag waar de juridische erfgrens ligt tussen de percelen van partijen. [gedaagde] stelt dat deze grens gelijk is aan de kadastrale erfgrens, die hij in 2022 heeft laten uitmeten. [eiseres] stelt dat de feitelijke erfgrens zich bevindt ter plaatse van een hek dat bestaat uit paaltjes met ijzerdraad en dat de strook grond tussen dat hek en haar woning door verjaring haar eigendom is geworden. De rechtbank deelt de strook grond op in drie gedeelten. Ten aanzien van één deel van de strook grond slaagt het beroep op verjaring. Ten aanzien van de overige twee gedeelten oordeelt de rechtbank dat de kadastrale erfgrens de juridische erfgrens is.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 augustus 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord van 26 oktober 2022, met producties;
- het tussenvonnis van 7 december 2022;
- het proces-verbaal van descente van 8 mei 2023;
- de mondelinge behandeling van 8 mei 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Mrs. Mijdam en Van der Poel hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen die zij hebben overgelegd;
- de brief van mr. Van der Poel van 23 mei 2023 met opmerkingen over het proces-verbaal;
- de brief van mr. Mijdam van 30 mei 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is sinds september 2021 eigenaar van het perceel met daarop een woning aan de [adres 3] in [plaats] . Zij woont daar sinds oktober 2021.
2.2.
Het perceel en de woning van [eiseres] vormde tot de jaren dertig een geheel met het huidige perceel met daarop een woning aan de [adres 1] . Het gebouw is in de jaren dertig geschikt gemaakt voor dubbele bewoning en het perceel is kadastraal gesplitst. Op nummer 22 woont nu de heer [naam 2] .
2.3.
Het perceel van [eiseres] grenst aan het perceel [adres 2] dat sinds
4 oktober 2006 eigendom is van [gedaagde] . Het perceel van [gedaagde] had voorheen een agrarische bestemming waarop uitsluitend grondgebonden veehouderij was toegestaan. Sinds 28 januari 2021 is de nieuwe agrarische bestemming een bloemzaden- en plantenkwekerij.
2.4.
Onderstaande afbeelding van de kadastrale kaart van 5 mei 2022 geeft de situatie ter plaatse weer. Kadastraal perceel 4337 is het perceel van [eiseres] . Ten noorden van het perceel van [eiseres] ligt het perceel van [gedaagde] . De kadastrale grens is de lijn tussen de percelen.
2.5.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de plaats van de juridische erfgrens en over de eigendom van de strook grond nabij de kadastrale erfgrens tussen de percelen van partijen. Deze strook grond ligt, gezien vanaf het perceel van [eiseres] , vóór een hek dat bestaat uit paaltjes en ijzerdraad en dat zich bevindt over de gehele breedte van de percelen van [eiseres] en [gedaagde] (hierna het hek). Het hek staat dus op het kadastrale perceel van [gedaagde] , enkele meters van de kadastrale grens.
2.6.
Op 17 mei 2022 heeft het kadaster in opdracht van [gedaagde] een reconstructie uitgevoerd van de erfgrens tussen de percelen van partijen. Hieruit is gebleken dat de achtergevel van de woning van [eiseres] tegen de kadastrale grens ligt en dat de badkamer en de schoorsteen over de kadastrale grens zijn gebouwd. Een in de jaren negentig gebouwd windscherm ligt volgens de reconstructie tegen de kadastrale erfgrens aan.
2.7.
Op 19 mei 2022 heeft [gedaagde] palen geslagen op of nabij de kadastrale erfgrens. [eiseres] heeft [gedaagde] die dag per brief gesommeerd om de palen te verwijderen en mee te werken aan het aanpassen van de kadastrale erfgrens aan de feitelijke situatie. [gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven en heeft zich op het standpunt gesteld dat de kadastrale erfgrens de juridische erfgrens is.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de betwiste strook grond, visueel in het lichaam van de dagvaarding, eigendom is, c.q. is geworden van [eiseres] door inschrijving van dit vonnis in het kadaster waarbij wordt bepaald dat de feitelijke erfafscheiding bestaande uit een boerenhek van palen met ijzeren gaas ertussen gespannen ook de juridische grens aangeeft tussen de percelen [adres 3] en [adres 2] ;
II. bepaalt dat deze uitspraak ingeschreven wordt in het kadaster en dat de kadastrale grens (aldus) wordt aangepast conform de huidige bestaande erfafscheiding zoals omschreven in deze dagvaarding (te weten het bestaande hek met gaas);
III. voor zover noodzakelijk [gedaagde] gebiedt binnen 48 uur na dit vonnis medewerking te verlenen dat de feitelijke situatie, namelijk dat de strook grond, al dan niet door verjaring, tot het perceel van [eiseres] behoort (zoals ook omschreven in het gevorderde onder I en II), juridisch wordt geregeld zodat de kadastrale grens wordt aangepast op de feitelijke situatie, dit op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat [gedaagde] daar niet aan voldoet;
IV. [gedaagde] gebiedt binnen 48 uur na het in dezen te wijzen vonnis de palen die [gedaagde] op donderdag 19 mei 2022 in de tuin van [eiseres] heeft geslagen waartussen hij ijzerdraad heeft gespannen, te verwijderen en verwijderd te houden, dit op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat [gedaagde] daar niet aan voldoet;
V. [gedaagde] gebiedt niet langer op het terrein van [eiseres] te komen, dit op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere overtreding van [gedaagde] ;
VI. [gedaagde] gebiedt geen snoeiwerkzaamheden te verrichten aan de bomen die op de houtwal achter de bestaande erfafscheiding staan, dit op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere overtreding van [gedaagde] ;
VII. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat het hek de juridische erfgrens vormt tussen haar perceel en dat van [gedaagde] . Deze grens wijkt af van de kadastrale erfgrens. Door verjaring is de strook grond aan haar kant van het hek eigendom geworden van de rechtsvoorgangers van [eiseres] . Bij de levering in 2021 is de eigendom overgegaan op haar, aldus [eiseres] .
3.3.
[gedaagde] vindt dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen. Hij voert als verweer aan dat de kadastrale erfgrens de juridische erfgrens is. De strook grond is zijn eigendom. Van verjaring is geen sprake.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil waar de kadastrale erfgrens ligt. Zij zijn het erover eens dat het hek daar niet staat. Beoordeeld moet worden of de strook grond door verjaring eigendom is geworden van [eiseres] , zodat de juridische erfgrens niet de kadastrale erfgrens is, maar zich bevindt waar het hek staat.
4.2.
[eiseres] stelt dat de kadastrale erfgrens door verjaring niet meer de juridische erfgrens is. De verjaringstermijn is gaan lopen in 1933, 1971, of 1977. De verjaring is in elk geval aangevangen vóór 1 januari 1992, maar loopt (wellicht) door na 1 januari 1993, zodat het huidige recht van toepassing is. [eiseres] is door verkrijgende verjaring, althans bevrijdende verjaring, eigenaar geworden van de strook grond. De rechtsvoorgangers van [eiseres] hebben de strook grond tien jaar onafgebroken te goeder trouw in bezit gehad door zich als eigenaar daarvan te gedragen. Het hek staat er in ieder geval vanaf de jaren zeventig en dient als erfafscheiding. Subsidiair is sprake van bevrijdende verjaring door het onafgebroken bezit gedurende 20 jaar sinds de genoemde jaartallen, aldus [eiseres] .
4.3.
[gedaagde] betwist de verjaring. De kadastrale erfgrens is de juridische erfgrens. Het hek stond inderdaad al jaren enkele meters vanaf de kadastrale erfgrens. Het diende echter niet als grensafbakening, maar als afrastering voor het vee. Zoals gebruikelijk in deze buurt wordt zo’n afrastering onderaan de op de strook grond aanwezige hout- of zandwal geplaatst. Zo’n wal fungeert wel als natuurlijke erfafscheiding. Door de bestemmingswijziging in 2021 is de veekering niet meer nodig en wenst [gedaagde] een duidelijke erfafscheiding op de kadastrale erfgrens.
De woning van [eiseres] is door de familie [naam 1] in 1977 uitgebouwd. Uit een kadastrale meting in 1979 bleek dat op twee plaatsen over de kadastrale grens was gebouwd, zodat de familie [naam 1] van die grens op de hoogte was. Bij de bouw van het windscherm is vervolgens wel rekening gehouden met de kadastrale erfgrens. In de verkoopbrochure stond destijds geen enkele foto van de strook grond, zodat [eiseres] bij de aankoop had moeten weten dat de strook grond niet bij het perceel hoorde. Ook voormalig omwonenden zijn bekend met de erfgrens en respecteren deze, aldus [gedaagde] .
Verjaring: oud en nieuw Burgerlijk Wetboek
4.4.
Volgens [eiseres] is de verjaring aangevangen in 1933, 1971, of 1977.
Onder het burgerlijk recht van vóór 1992 verkregen bezitters te goeder trouw die zich op een wettige titel konden beroepen de eigendom van registergoederen na een onafgebroken verjaringstermijn van twintig jaar. [1] Voor bezitters te goeder trouw zonder wettige titel gold een dertigjarige termijn. [2] Verjaring van bezit te kwader trouw was onder het oude recht niet mogelijk.
Bij de inwerkingtreding van het huidige BW op 1 januari 1992 is de werking van de artikelen 3:99 lid 1 BW en 3:105 BW met één jaar uitgesteld, indien de verjaringstermijn vóór 1 januari 1992 was aangevangen. Voor zover een verjaringstermijn doorloopt na
1 januari 1993, is op grond van de artikelen 73 en 93 van de Overgangswet het huidige recht van toepassing, zowel wat betreft de duur en de aanvang van de termijn als de rechtsgevolgen verbonden aan de voltooiing daarvan.
Bezit
4.5.
Voor verkrijging van eigendom door verjaring moet zowel onder het oude als het huidige recht sprake zijn van bezit door [eiseres] van de strook grond. Bezit is ‘het houden van een goed voor zichzelf’. [3] Of iemand een goed voor zichzelf houdt, wordt naar verkeersopvattingen en op grond van uiterlijke feiten beoordeeld. [4] Bezit wordt onder meer verkregen door inbezitneming. [5] Men neemt een goed in bezit door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen. Wanneer een goed in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende. [6]
Uit vaste rechtspraak volgt dat door de machtsuitoefening het bezit van de oorspronkelijke rechthebbende moet zijn tenietgedaan. De machtsuitoefening door de bezitter moet bovendien ondubbelzinnig en voor een ieder kenbaar zijn: anderen, waaronder de oorspronkelijke rechthebbende, moeten daaruit begrijpen dat hij pretendeert bezitter te zijn.
4.6.
[eiseres] stelt dat uit de volgende omstandigheden blijkt dat haar rechtsvoorgangers de strook grond in bezit hadden:
  • het hek is geplaatst als erfafscheiding waardoor de rechtsvoorgangers van [gedaagde] niet zonder meer de feitelijke macht over de strook grond konden uitoefenen;
  • [gedaagde] heeft zelf een laurierhaag geplant op ongeveer 50 centimeter van de erfgrens;
  • omwonenden waren in de veronderstelling dat de strook grond bij het perceel van (nu) [eiseres] hoorde;
  • in 1933, 1971 en 1977 zijn vergunningen aangevraagd voor bouwwerken in en op de strook grond en deze zijn volgens de vergunningen gebouwd;
  • in het verleden zijn bijgebouwen gebouwd op de strook grond;
  • de aanleg van de stoeptegels op de strook grond;
  • het gebruik van het op de strook grond aanwezige terras tot eind jaren negentig.
  • er werd onderhoud op de strook grond verricht, zoals het verwijderen van onkruid en klimop en de strook grond werd gebruikt voor onderhoud aan de woning.
Hek
4.7.
Uit de verklaringen die [eiseres] heeft overgelegd leidt de rechtbank af dat het hek er in elk geval sinds de jaren zeventig heeft gestaan. Partijen zijn het erover eens dat het hek niet door de rechtsvoorgangers van [eiseres] , maar door de rechtsvoorgangers van [gedaagde] is geplaatst. De plaatsing van het hek (en overigens ook de laurierhaag, die [gedaagde] heeft geplant) is daarom niet aan te merken als inbezitneming door de rechtsvoorgangers van [eiseres] .
Daarbij komt dat [gedaagde] voldoende heeft onderbouwd dat het hek niet was bedoeld als erfafscheiding, maar als veekering, zodat het hek niet de erfgrens aangaf. De rechtbank heeft ter plaatse geconstateerd dat de weilanden vaker door dit soort hekken aan de voet van wallen worden afgebakend. Dit blijkt ook uit productie 3 bij de conclusie van antwoord.
Uit de hiervoor genoemde verklaringen blijkt dat omwonenden het hek als erfafscheiding beschouwden. Dit maakt echter niet dat sprake is van bezit van de grond door de rechtsvoorgangers van [eiseres] , zoals in 4.5 van dit vonnis omschreven. Overigens heeft de rechtbank ter plaatse ook vastgesteld dat het niet om een hoog hek gaat; personen kunnen hier relatief eenvoudig overheen stappen.
Bouwvergunningen
4.8.
[eiseres] stelt dat uit de aanvraag en het verlenen van bouwvergunningen in 1933, 1971 en 1977 blijkt dat de strook grond door de toenmalige eigenaren (en door de gemeente [plaats] ) als eigendom van de aanvragers werd beschouwd. De gemeente verleent volgens haar geen vergunning als er bouwwerken op een ander perceel worden ingetekend.
[gedaagde] betwist dit en voert aan dat de gemeente bij het verlenen van een bouwvergunning enkel aan het bestemmingsplan toetst. Bovendien zijn de vergunningen van 1933 en 1971 volgens [gedaagde] niet gerealiseerd.
De rechtbank overweegt dat het aanvragen en verlenen van een bouwvergunning, evenals de veronderstelling eigenaar te zijn, niet zijn aan te merken als daden van inbezitneming van de strook grond. Tegenover de betwisting van [gedaagde] heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat haar rechtsvoorgangers de in 1933 vergunde bouwwerken ook daadwerkelijk hebben gebouwd. Dat (een deel van) de strook grond in 1933 in bezit is genomen, is daarom niet gebleken. Voor zover in 1977 bijgebouwen (een hooischuur en duivenhok) over de kadastrale erfgrens zijn gebouwd, heeft dit niet tot een voltooide verjaring kunnen leiden, omdat [eiseres] zelf stelt dat deze bijgebouwen al begin jaren tachtig zijn verwijderd.
De overige overgebouwde bouwwerken die in 1971, althans 1977 zijn vergund, komen in 4.10 van dit vonnis verder aan de orde.
4.9.
De rechtbank zal de strook grond voor de verdere beoordeling opsplitsen in drie gedeelten:
  • i) het deel achter de woning
  • ii) het deel achter het windscherm
  • iii) het deel vanaf het eind van het windscherm tot achterin de tuin.
(i) deel achter de woning en het hek
4.10.
Op dit deel van de strook grond bevinden zich de badkamer en de schoorsteen. Niet in geschil is dat de badkamer over de kadastrale grens is gebouwd (volgens [eiseres] in 1971, volgens [gedaagde] in 1977) en dat deze overbouw daar nog steeds is. De rechtsvoorgangers en vervolgens [eiseres] hebben de strook grond onder de overbouw daarmee sindsdien in hun bezit. De machtsuitoefening door (de rechtsvoorgangers van [gedaagde] ) is hiermee tenietgedaan. Ook wanneer het bezit aanvankelijk te kwader trouw is geweest (wat onder oud BW niet tot verjaring kon leiden), is de verjaring inmiddels voltooid. Hetzelfde geldt voor de overbouw van de schoorsteen in 1977. Dit betekent dat de delen van de strook grond waarop is overgebouwd in elk geval door verjaring in eigendom zijn overgegaan op [eiseres] .
4.11.
Dit deel van de strook grond is voor het overige gedeeltelijk bestraat met stoeptegels. De rechtbank merkt allereerst op dat op dit deel nauwelijks een verhoging door een (zand)wal aanwezig is. [eiseres] heeft een verklaring van de heer [naam 1] overgelegd, die in de woning van [eiseres] is opgegroeid. Hij verklaart dat eind jaren negentig bij de slaapkamer / keuken van de woning een klein terras van stoeptegels was waar je in de zon kon zitten op het aanwezige meubilair. Er was toegang via de openslaande deuren bij de slaapkamer. Uit de verklaring van [naam 1] volgt verder dat het betegelde deel van de strook grond eind jaren negentig gebruikt werd. De rechtbank heeft ter plaatse geconstateerd dat de deur nog steeds aanwezig is en dat deze naar buiten opendraait, over de kadastrale erfgrens. De aanwezigheid van de tegels, het gebruikmaken ervan en de aanwezigheid van het hek, acht de rechtbank voldoende om te kunnen spreken van inbezitneming. De verklaring van [naam 1] acht de rechtbank voldoende om aan te nemen dat uiterlijk eind jaren negentig door deze inbezitneming een verjaringstermijn is gaan lopen. Zelfs als sprake zou zijn geweest van bezit te kwader trouw en dus wordt uitgegaan van een verjaringstermijn van twintig jaar, is de verjaring uiterlijk in 2019 voltooid.
4.12.
[gedaagde] heeft nog als verweer aangevoerd dat buurman [naam 2] de erfgrens kende en respecteerde, omdat hij destijds aan [gedaagde] heeft gevraagd om medewerking te verlenen aan het verkrijgen van de kapvergunning.
Dat verweer verwerpt de rechtbank omdat het standpunt van [gedaagde] niet blijkt uit de verklaring van deze buurman van nummer 22. De woning van [naam 2] zit aan die van [eiseres] vast. Hij verklaart dat zijn ouders en vervolgens hij zelf van 1973 tot 2016 veronderstelden dat het stuk grond tussen hun woning en het hekje hun eigendom was. Het diende als opslagplaats van bouwmaterialen en toegang voor het verrichten van onderhoud aan het huis. De strook grond werd door hen onderhouden (maaien, opschot wegsteken). Pas bij het aanvragen van een kapvergunning in 2016 attendeerde de gemeente [naam 2] erop dat de te kappen bomen zich niet op het kadastrale perceel van [naam 2] bevonden. Pas daarna heeft hij [gedaagde] om medewerking gevraagd.
4.13.
Het voorgaande betekent dat dit deel van de strook grond door verjaring eigendom is geworden van [eiseres] .
(ii) deel achter het windscherm
4.14.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat bij de bouw van het windscherm in de jaren negentig rekening is gehouden met de kadastrale erfgrens: het is netjes binnen de perceelsgrens van [eiseres] gebouwd. Bovendien lijkt het windscherm de daadwerkelijke grens van dat perceel aan te duiden, omdat zowel [eiseres] als haar rechtsopvolger de grond daarachter nooit heeft betreden. [eiseres] betwist dat het windscherm de erfafscheiding is en heeft gewezen op artikel 5:50 BW. Dat artikel bepaalt dat het niet geoorloofd is binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
De rechtbank heeft tijdens de descente vastgesteld dat dit deel van de strook grond niet is betegeld. De tuin van [eiseres] is hier aangelegd langs de kadastrale grens en niet daarbuiten.
Niet gebleken is dat dit deel van de strook grond door de rechtsvoorgangers van [eiseres] werd gebruikt. Voor zover dit al werd gebruikt, is dat gebruik geëindigd met het plaatsen van het windscherm. Het feit dat de toenmalige eigenaar op grond van artikel 5:50 BW mogelijk bezwaar tegen het plaatsen van het doorzichtige scherm zou hebben kunnen uiten en dat niet gedaan heeft, maakt niet dat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat het scherm ‘dus’ buiten de zone van 2 meter is geplaatst.
[eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest van inbezitneming. Dit betekent dat het beroep op verjaring voor dit deel van de strook grond faalt. De kadastrale erfgrens is hier de juridische erfgrens.
(iii) deel vanaf het eind van het windscherm tot achterin de tuin
4.15.
Ten aanzien van het deel van de strook grond vanaf het windscherm tot achter in de tuin, heeft [eiseres] niet (specifiek) gesteld dat haar rechtsvoorgangers en zij dit in bezit hebben genomen en op welke wijze. Dat [gedaagde] zich niet als eigenaar van dit deel van de strook grond heeft gedragen door dit deel niet te onderhouden, maakt dit niet anders. Het niet plegen van onderhoud is niet hetzelfde als het afstand doen van bezit.
Dit betekent dat het beroep op verjaring faalt. De kadastrale erfgrens is hier de juridische erfgrens.
Conclusie
4.16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep op verjaring slaagt voor zover dit ziet op het deel van de strook grond dat zich bevindt tussen de woning en het hek. De vorderingen onder I tot en met III zullen dienovereenkomstig worden toegewezen.
De vordering onder IV zal worden toegewezen, waarbij aan [gedaagde] een termijn van zeven dagen wordt gegeven.
4.17.
De vordering onder V zal worden afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat [gedaagde] nu over het geschil over de erfgrens is beslist, voornemens is om grond die aan [eiseres] toebehoort te betreden.
Ook de vordering onder VI zal worden afgewezen, omdat [eiseres] deze vordering in het geheel niet heeft onderbouwd.
Dwangsommen
4.18.
De rechtbank ziet aanleiding de onder III en IV gevorderde dwangsommen te matigen tot een bedrag van € 250,- per dag en te maximeren tot € 25.000,-. Indien tegelijkertijd sprake is van meerdere overtredingen, verbeurt [gedaagde] slechts met betrekking tot één overtreding de dwangsom.
Proceskosten
4.19.
[eiseres] is deze procedure niet nodeloos gestart en partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren, zodat elk van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de betwiste strook grond, die zich bevindt tussen de woning van [eiseres] (vanaf de grens met het perceel [adres 1] tot aan het windscherm) en het boerenhek van palen met ijzeren gaas ertussen gespannen, door verjaring eigendom is geworden van [eiseres] en dat dit hek de juridische erfgrens aangeeft tussen de percelen [adres 3] en [adres 2] te [plaats] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen één maand na de datum van dit vonnis medewerking te verlenen aan al hetgeen nodig is om de als gevolg van de in 5.1 genoemde verjaring gewijzigde juridische erfgrens vast te leggen in het kadaster, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,-,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na dit vonnis de door hem op
19 mei 2022 geplaatste palen waartussen hij ijzerdraad heeft gespannen van de in 5.1 genoemde strook grond te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,-,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023. [7]

Voetnoten

1.artikel 2000 lid 1 oud BW
2.artikel 2000 lid 2 oud BW
3.artikel 3:107 BW
4.artikel 3:108 BW
5.artikel 3:112 BW
6.artikel 3:113 BW
7.type: CHL