ECLI:NL:RBNHO:2023:679

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
AWB-21_3284
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing subsidie aanvraag Regeling subsidie zij-instroom

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van Stichting Clusius ROC Kop tegen de afwijzing van hun aanvraag om subsidie op grond van de Regeling subsidie zij-instroom. De aanvraag werd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgewezen met een besluit van 12 november 2020, en het bezwaar hiertegen werd bij het bestreden besluit van 18 juni 2021 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de subsidieaanvraag terecht is. Eiseres had in oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een medewerker die een zij-instroomtraject wilde volgen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de medewerker op het moment van de aanvraag ingeschreven stond als deeltijdstudent aan een lerarenopleiding, wat in strijd is met de voorwaarden van de Regeling. Eiseres voerde aan dat de situatie in overeenstemming was met de bedoeling van de Regeling, maar de rechtbank oordeelt dat de voorwaarden strikt moeten worden nageleefd.

De rechtbank legt uit dat de hardheidsclausule, waar eiseres zich op beroept, niet bedoeld is om de uitgangspunten van de regeling te corrigeren. De rechtbank stelt vast dat de medewerker niet voldeed aan de voorwaarden voor subsidie, omdat zij als deeltijdstudent was ingeschreven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat het bestreden besluit kan standhouden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3284

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2023 in de zaak tussen

Stichting Clusius ROC Kop, uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.E. Pors),
en

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (verweerder)

(gemachtigde: mr. H. Bouhuijs).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om subsidie op grond van de Regeling subsidie zij-instroom.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 12 november 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 juni 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [naam 1] en [naam 2] (voor eiseres) en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eiseres heeft in oktober 2020 een subsidieaanvraag ingediend op grond van de Regeling subsidie zij-instroom (hierna: de Regeling) voor het zij-instroomtraject van een medewerker (mevrouw [naam 3] ). Eiseres richt zich op het geven van vmbo- en mbo-opleidingen in de groene sector. De medewerker beschikt over een Pabo-diploma en wil de overstap maken naar docent groen, via een verkort traject. De medewerker had een tijdelijke aanstelling als [docent] . In de tussen eiseres en de werknemer getekende studieovereenkomst is bepaald dat de medewerker een studie gaat volgen voor het behalen van de onderwijsbevoegdheid. De gekozen studie betreft een opleiding tot het behalen van een tweede graad bevoegdheid [opleiding] aan [opleiding] te [plaats] . De studieovereenkomst wordt aangegaan voor de totale duur van de studie mits de tijdelijke arbeidsovereenkomst zal worden verlengd. De medewerker is per 1 september 2020 gestart met een opleidingstraject bij de [opleidingsinstituut] (totale studieduur 1,5 jaar, studiebelasting 20 uur per week en één lesdag per week). De medewerker volgt het verkorte traject tot [opleiding] bij de [opleidingsinstituut] .
Zij staat daar voor het studiejaar 2020-2021 ingeschreven als deeltijd student.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat de betreffende medewerker haar studie niet als zij-instromer in de zin van de Regeling volgt. Eén van de aan de subsidieverlening verbonden voorwaarden is dat de zij-instromer op het moment van de aanvraag of in de twee jaar die daar aan voorafgaan niet staat ingeschreven als student aan een lerarenopleiding en collegegeld plichtig is zonder dat er een diploma is behaald. De betreffende medewerker staat voor haar studie voor het studiejaar 2020-2021 ingeschreven als deeltijdstudent, wat ook blijkt uit de registratie in het basisregister voor inschrijvingen in het Hoger Onderwijs. En de studieovereenkomst, in de vorm waarin die is afgesloten, is ook geen zogenaamde zij-instroom-overeenkomst tussen drie partijen (eiseres, de medewerker en de [opleidingsinstituut] ). Hierdoor valt de medewerker buiten de doelgroep waarvoor de wetgever de subsidie heeft bestemd. Verweerder ziet ook geen reden voor toepassing van de hardheidsclausule.
Standpunt eiseres
3. Eiseres meent wel recht te hebben op de subsidie omdat de situatie volledig in overeenstemming is met de bedoeling van de Regeling, namelijk het bestrijden van het lerarentekort. Onverkorte toepassing van de letter van de regeling leidt volgens eiseres tot een onbillijkheid van overwegende aard, zeker omdat de belemmering die zich hier voordoet een omstandigheid is die geheel buiten haar invloed ligt. Er is geen ander traject dan bij de [opleidingsinstituut] waar binnen 2 jaar een tweedegraads bevoegdheid voor de groene sector kan worden verkregen. Volgens eiseres kan de regeling niet zo worden uitgelegd dat voor een traject wat alle kenmerken heeft van een zij-instroomtraject toch geen subsidie kan worden verkregen op de enkele grond dat de gewenste bijscholing alleen mogelijk is op basis van een inschrijving als student. Als de redenering van verweerder zou worden gevolgd kan de groene sector geen gebruik maken van zij-instromers en dus op die manier nooit het lerarentekort bestrijden.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. Verweerder kan op grond van artikel 2, eerste lid van de Regeling (zoals die gold van 20 februari 2020 tot 24 februari 2021) aan het bevoegd gezag subsidie verstrekken voor de kosten van een zij-instromer, waaronder wordt verstaan het laten volgen van scholing. Daarnaast kunnen de kosten voor de volgende activiteiten worden aangemerkt als kosten van een zij-instromer:
a. het laten uitvoeren van een geschiktheidsonderzoek van een zij-instromer;
b. het afgeven van een geschiktheidsverklaring aan een zij-instromer;
c. het geven van verlof aan een zij-instromer;
d. het begeleiden van een zij-instromer; of
e. het laten uitvoeren van het bekwaamheidsonderzoek van een zij-instromer.
Op grond van het tweede lid wordt, met uitzondering van het bedrag, bedoeld in artikel 4, tweede lid, geen subsidie verstrekt aan het bevoegd gezag, indien de betreffende zij-instromer staat ingeschreven of in de twee jaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag ingeschreven heeft gestaan als student aan een lerarenopleiding of aan de opleiding Pedagogische academie voor leraren in het basisonderwijs en de betreffende opleiding niet met goed gevolg heeft afgerond.
6. Om aanspraak te kunnen maken moet eiseres voldoen aan de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in artikel 2 van de Regeling. Strikt genomen voldoet eiseres niet aan die voorwaarden. De betreffende medewerker stond immers voor haar studie voor het studiejaar 2020-2021 ingeschreven als deeltijdstudent. In de toelichting (Stcrt 2017/51506) staat verder dat de betreffende lerarenopleiding, de school en de zij-instromer een tripartiete scholingsovereenkomst sluiten. In dit geval is de studieovereenkomst, in de vorm waarin die is afgesloten, geen zogenaamde zij-instroom-overeenkomst tussen drie partijen (eiseres, de medewerker en de [opleidingsinstituut] ).
Hardheidsclausule en belangenafweging
7. Op grond van artikel 9 van de Regeling kan de minister evenwel deze regeling in bijzondere gevallen buiten toepassing verklaren of daarvan afwijken, voor zover de toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zal leiden.
8. Eiseres voert aan verweerder ten onrechte niet de hardheidsclausule van artikel 9 heeft toegepast en geen evenwichtige belangenafweging heeft gemaakt. Verweerder had rekening moeten houden met de omstandigheden. Er is geen ander traject dan bij de [opleidingsinstituut] waar binnen 2 jaar een tweedegraads bevoegdheid voor de groene sector kan worden verkregen. Als de redenering van verweerder wordt gevolgd kan de groene sector geen gebruik maken van zij-instromers en op die manier nooit het lerarentekort bestrijden.
9. In het verweerschrift geeft verweerder aan dat er verschillende routes zijn naar het leraarschap binnen (in deeltijd) en buiten (zij instroom in beroep) het stelsel en dat die wezenlijk verschillend zijn, zoals in invulling, combinatie met werk, diplomering, accreditatie en bekostiging. Verweerder wijst erop dat er in het veld wel gesprekken worden gevoerd over integratie van beide routes, maar dat dat geen grondslag geeft voor toepassing van de hardheidsclausule. Verweerder wijst er ook nog op dat het vaker voorkomt dat lerarenopleidingen een bepaalde opleiding niet of niet overal aanbieden in de vorm van een zij-instroom in beroep. Dat is vaak ook een kwestie van organiseerbaar zijn (match van behoefte en aanbod, landelijk of regionaal). Ook aan de kant van de leraar moet het organiseerbaar zijn (combinatie werk en woonplaats). Voor reguliere studenten en ook voor een zij-instromer geldt dat niet in elke stad elk aanbod beschikbaar is. Er bestaat geen ‘recht’ op overal een opleidingsvorm van eigen voorkeur. Wat betekent dat er soms keuzes gemaakt moeten worden die consequenties hebben voor het al dan niet verkrijgen van de ene of andere subsidie.
10. Uit de toelichting blijkt dat de hardheidsclausule is opgenomen om de Minister de mogelijkheid te geven om in individuele gevallen van de regeling af te wijken. De toepassing van de regeling moet dan in de eerste plaats tot een onbillijkheid van overwegende aard leiden en in de tweede plaats moet de toepassing van de hardheidsclausule het doel van de regeling dienen. Het is een discretionaire bevoegdheid waarvan terughoudend gebruik wordt gemaakt. De verzoeker zal in ieder geval moeten aantonen dat er sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden.
11. De rechtbank stelt voorop dat de hardheidsclausule waar eiseres zich op beroept niet bedoeld is om de uitgangspunten van de regeling en de daarop gebaseerde keuzes van de regelgever te corrigeren. Vaststaat dat de betreffende medewerker bij [opleiding] stond ingeschreven als deeltijdstudent en niet als zij-instromer. Dat eiseres daarom niet voldeed aan de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen is inherent aan het door de regelgever gemaakte onderscheid tussen deeltijdstudent en zij-instromer. Dat er voor deze medewerker kennelijk geen andere optie openstond dan zich in te schrijven als deeltijdstudent, maakt dit niet anders. Dit leidt op zichzelf niet tot een door de regelgever niet gewilde onbillijke uitwerking en is geen reden om de regeling op dit punt buiten toepassing te laten. De gevolgen die het bestreden besluit voor eiseres heeft vloeien rechtstreeks voort uit de regeling en vormen naar het oordeel van de rechtbank geen zodanig bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 9 van de regeling dat verweerder gehouden had moeten zijn om in dit geval toepassing te geven aan die hardheidsclausule. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

12. Eiseres krijgt geen gelijk. Het bestreden besluit kan standhouden.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart bet beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.