ECLI:NL:RBNHO:2023:6836

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
10229275 \ CV FORM 22-7096
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de rol van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers, vertegenwoordigd door Yource B.V., een verzoek ingediend tegen Air France wegens compensatie voor een vertraging van hun vlucht van Bangkok naar Parijs op 30 september 2022. De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten en zijn na een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming aangekomen. De vervoerder, Air France, heeft geweigerd compensatie te betalen, stellende dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een staking door de Franse luchtverkeersleiding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de vertraging daadwerkelijk het gevolg was van deze omstandigheden. De kantonrechter oordeelt dat de passagiers recht hebben op compensatie van € 1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vertraging. De vervoerder is ook veroordeeld tot betaling van proceskosten en nakosten. De kantonrechter heeft de gevorderde buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat de passagiers niet voldoende bewijs hebben geleverd van de gemaakte kosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10229275 \ CV FORM 22-7096 (DB)
Uitspraakdatum: 12 juli 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2. [eiser 2]
beiden wonende te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: B.W. Floris (Yource B.V.)
tegen
Air France
gevestigd te Parijs
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD)

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 5 december 2022;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 22 maart 2023.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Bangkok (Thailand) naar Parijs (Frankrijk) op 30 september 2022 met vluchtnummer KL1251/AF165 (hierna: de vlucht) en aansluitend van Parijs naar Amsterdam met vlucht KL1246.
2.2.
De vlucht heeft vertraging opgelopen waarna de passagiers de aansluitende vlucht naar Amsterdam hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een vervangende vlucht en zijn uiteindelijk met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
Yource B.V. heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging. De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.200,00 aan hoofdsom, € 226,88 dan wel € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, het een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2022 tot aan de datum van betaling van de hoofdsom respectievelijk betaling van de kosten.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vervoerder voert aan dat de vlucht onderdeel is van de rotatie Parijs-Bangkok-Parijs. Volgens de vervoerder was er op de dag waarop de vlucht is uitgevoerd, te weten 29 september 2022 sprake van een staking door de Franse luchtverkeersleiding. Ter onderbouwing hiervan heeft de vervoerder naar een persbericht verwezen en een ‘NOTAM’ (Notice to Airmen). Ten gevolge van deze staking heeft de luchtverkeersleiding volgens de vervoerder regulaties afgekondigd en mocht het toestel waarmee de rotatievlucht in kwestie werd uitgevoerd niet tijdig vertrekken. De vervoerder heeft dit onderbouwd met de door hem overgelegde ‘operational log’. De vervoerder heeft toegelicht dat de voorgaande vlucht om 04:10 UTC (de kantonrechter leest: 14:10 UTC) gepland stond om te vertrekken, maar verschillende CTOT’s opgelegd kreeg en uiteindelijk om 15:18 UTC toestemming kreeg om van de gate te vertrekken. De voorgaande vlucht is volgens de vervoerder met een vertraging van 68 minuten van de gate vertrokken en met een vertraging van 82 minuten te Bangkok gearriveerd.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Met de overgelegde stukken heeft de vervoerder voldoende onderbouwd dat de voorgaande vlucht te maken kreeg met CTOT’s en daardoor vertraagd is uitgevoerd. De vervoerder heeft echter ter onderbouwing van de vertraging van de vlucht in kwestie alleen verwezen naar productie 1 bij het verweerschrift. Dit zijn twee schermafdrukken met gegevens van de onderhavige vlucht en de voorgaande vlucht. De vervoerder heeft niet toegelicht waarvan de schermafdrukken afkomstig zijn. Volgens de vervoerder blijkt hieruit dat de vlucht met een vertraging van 67 minuten is aangevangen en met een vertraging 81 minuten is uitgevoerd. De vervoerder heeft toegelicht hoe de geplande vertrek- en aankomst tijden uit deze productie volgen, maar zonder nadere toelichting kan de kantonrechter niet de daadwerkelijke vertrek- en aankomsttijden uit de productie halen. Het is uitdrukkelijk niet de taak van de kantonrechter om zelfstandig in de stukken te zoeken naar de onderbouwing van het verweer van de vervoerder ten aanzien van de gestelde buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft evenmin de codes zoals in productie 1 vermeld toegelicht. Er kan dan ook zonder nadere toelichting van de vervoerder - die ontbreekt - niet worden vastgesteld dat de vertrekvertraging van de vlucht het gevolg is geweest van doorwerking van de vertraging van de voorgaande vlucht en of die vertraging 67 minuten heeft geduurd. Daarnaast is onduidelijk waarom de vlucht met een vertraging van 67 minuten zou zijn vertrokken, maar met een vertraging van 81 minuten is aangekomen. Al met al kan dan ook niet worden vastgesteld of de aankomstvertraging is veroorzaakt door doorwerking van buitengewone omstandigheden. Gelet op het voorgaande kan het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden niet slagen.
4.5.
De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen, dan wel te beperken.
4.6.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen.
4.7.
Ten aanzien van de wettelijke rente wordt het volgende overwogen. Anders dan de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar is met ingang van de datum waarop de passagiers schade hebben geleden. Deze schade wordt zowel geleden door passagiers van geannuleerde vluchten als door passagiers van vertraagde vluchten, indien de tijd om hen naar hun bestemming te vervoeren langer duurt dan oorspronkelijk door de luchtvaartmaatschappij is vastgesteld (Sturgeon-arrest van het Hof van 19 november 2009 in de gevoegde zaken C‑402/07 en C-432/07). Zoals de vervoerder heeft aangevoerd, heeft het Hof in het Nelson-arrest van 23 oktober 2012 (C581/10) overwogen dat met een vertraagde vlucht gepaard gaand tijdverlies niet als “schade voortvloeiend uit vertraging” in de zin van artikel 19 van het Verdrag van Montreal kan worden aangemerkt en daarmee niet binnen de werkingssfeer van artikel 29 van dat Verdrag kan vallen. Dat laat echter onverlet dat sprake kan zijn van schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De compensatie betreft een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW. Deze schade is gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente is daarom toewijsbaar vanaf 30 september 2022, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Zij hebben echter niet aangetoond dat er meer dan één standaardbrief aan de vervoerder is verzonden. Daarnaast hebben de passagiers naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd gesteld dat de gemaakte kosten betrekking hebben op andere werkzaamheden dan die ter instructie van de zaak of ter voorbereiding van de procedure. De passagiers hebben derhalve onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd dat er kosten zijn gemaakt als bedoeld in artikel 6:96 BW. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 30 september 2022, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.10.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
4.11.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421 van 16 december 2015, aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.200,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 30 september 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 214,00 aan griffierecht en € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open