ECLI:NL:RBNHO:2023:6973

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
339687 / KG RK 23-358
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot inroepen huurbeding en ontruiming van onroerende zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [verzoeker 1] verzocht om verlof om een beroep te doen op het huurbeding en om ontruiming van de onroerende zaak. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat [verweerder 1] de onroerende zaak zonder toestemming van [verzoeker 1] had verhuurd. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 juni 2023 bleek echter dat [verweerder 1] zelf in de onroerende zaak woont en dat er geen sprake is van huurders. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek onjuist en onvoldoende onderbouwd was, en dat [verzoeker 1] niet alle relevante gegevens had aangevoerd zoals vereist door artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen en [verzoeker 1] in de kosten van het geding veroordeeld.

De procedure begon met een verzoekschrift van [verzoeker 1] op 22 mei 2023, waarin zes producties waren gevoegd. De advocaat van [verzoeker 1] heeft tijdens de zitting niet adequaat kunnen reageren op de verklaringen van [verweerder 1], die aangaf dat hij in onderhandeling was met een schuldeiser. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek niet voldeed aan de vereisten en dat de werkelijke reden voor het verzoek niet correct was weergegeven in het verzoekschrift. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van verzoeken in kort geding procedures.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer / rekestnummer: C/15/339687 / KG RK 23-358
Beschikking van 3 juli 2023
in de zaak van
[verzoeker 1],
statutair gevestigd te [woonplaats 2] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker 1] ,
advocaat: mr. R.A.M. Schram te Haarlem,
tegen

1.[verweerder 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
verweerder,
hierna te noemen: [verweerder 1] ,
advocaat: mr. K.R. Stephan te Haarlem,
2.
[verweerster],
wonende te [woonplaats 1] ,
verweerster,
3.
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats 1] ,
belanghebbende,
4.
[belanghebbenden],
wonende aan de [adres 1] [woonplaats 1] ,
belanghebbenden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 22 mei 2023 met 6 producties,
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 30 juni 2023, verschenen zijn:
[verweerder 1] in persoon, bijgestaan door mr. Stephan voornoemd, en mr. Schram voornoemd.

2.De beoordeling

2.1.
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van verlof om een beroep te doen op het huurbeding als bedoeld in artikel 3:264 leden 5 en 6 BW, alsmede tot ontruiming door de huurder(s) van de onroerende zaak, met als kadastrale omschrijving: wonen, staande en gelegen te [postcode] [woonplaats 1] , [gemeente] aan de [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats 1] , [sectie] (hierna: de onroerende zaak).
2.2.
[verzoeker 1] heeft bij (herstel)exploot van 23 mei 2023, onder intrekking en buiten effectstelling van het exploot van 24 april 2023, aan belanghebbenden aangezegd dat tot openbare verkoop van de onroerende zaak zal worden overgegaan op 17 juli 2023 alsmede dat het huurbeding jegens belanghebbenden zal worden ingeroepen.
2.3.
In de hypotheekakte is het volgende opgenomen:
Huurbeding
Zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van [verzoeker 1] mag het onderpand niet worden verhuurd of verpacht of anderszins in gebruik worden afgestaan (…)”
Het verzoekschrift richt zich tegen:
mevrouw [verweerster]
de heer [belanghebbende] en
[belanghebbenden] ,
allen benoemd als [belanghebbenden] .
[verzoeker 1] stelt als onderbouwing van het verzoek dat [verweerder 1] als hypotheekgever zijn onroerende zaak zonder toestemming van [verzoeker 1] aan de huurders heeft verhuurd, dan wel in gebruik heeft afgestaan.
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is echter het volgende gebleken.
[verweerder 1] woont zelf in de onroerende zaak en is gehuwd met [betrokkene] . Zij is dus geen huurder. Daarnaast zijn in de onroerende zaak vier kinderen woonachtig. Drie kinderen uit een eerdere relatie van mevrouw [betrokkene] , waaronder genoemde [belanghebbende] , en één (minderjarig) kind uit de relatie van [verweerder 1] en [betrokkene] . Dat zijn allemaal geen huurders. Volgens de verklaring van [verweerder 1] betaalt een van de inwonende kinderen wel een woonvergoeding.
2.5.
In het verzoekschrift stelt [verzoeker 1] dat
“ [verweerder 1] op geen enkele wijze wenst mee te werken of inlichtingen te verstrekken. De taxateur krijgt geen contact met [verweerder 1] en kan dus ook de gebruikssituatie niet opnemen.”[verzoeker 1] heeft vervolgens een geveltaxatierapport van 7 februari 2023 in het geding gebracht. De executiewaarde in verhuurde staat wordt daarin bepaald op € 450.000,- en in onverhuurde staat op € 500.000,-. De WOZ-waarde bedraagt € 667.000,-.
2.6.
[verweerder 1] heeft verklaard dat het kan zijn dat een makelaar van [verzoeker 1] in februari 2023 een geveltaxatie heeft verricht, maar dat deze makelaar later nog een keer bij hem is geweest. Toen is de makelaar wel binnen in de woning geweest en heeft [verweerder 1] zijn situatie uitgelegd.
De advocaat van [verzoeker 1] kon hier ter zitting niet op reageren. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat de verklaring van [verweerder 1] klopt en de onderbouwing van het verzoek op dit punt niet juist is.
2.7.
De werkelijke reden van het verzoek bleek tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek.
In 2022 is er door een schuldeiser van [verweerder 1] executoriaal beslag gelegd en [verzoeker 1] heeft deze executie als hypotheekhouder op enig moment overgenomen. Een en ander is niet in het verzoekschrift vermeld.
Volgens de advocaat van [verzoeker 1] is de overname van de executie bij brief van 17 februari 2023 aan [verweerder 1] aangezegd. De “achterstand” bedroeg toen ongeveer € 200,-. Deze brief bevindt zich niet bij de stukken van het verzoekschrift. In het verzoekschrift wordt slechts vermeld dat [verweerder 1] “ondanks schriftelijke sommatie in gebreke blijft zijn verplichtingen aan [verzoeker 1] te voldoen”. Ter zitting heeft de advocaat van [verzoeker 1] toegelicht dat het ook niet om een achterstand in de rentebetalingen gaat, maar dat [verzoeker 1] in het kader van de overname van de executie de gehele lening opeist.
2.8.
[verweerder 1] heeft ter zitting verklaard dat hij inmiddels in onderhandeling is met de beslaglegger. De advocaat van [verweerder 1] heeft dit bevestigd en had ter zitting de desbetreffende contracten bij zich. De advocaat van [verzoeker 1] heeft daarop gereageerd dat dit mogelijk voor [verzoeker 1] aanleiding kan zijn een andere positie in te nemen, maar dat dat op dit moment nog niet aan de orde is.
2.9.
De voorzieningenrechter realiseert zich dat het in dit geval niet gaat om een executiegeschil (met de vraag of [verzoeker 1] mag veilen), maar dat dat het ‘slechts’ gaat om het verzoek de [belanghebbenden] te veroordelen tot ontruiming van de onroerende zaak. Gelet op wat hiervoor is overwogen en vastgesteld is dit verzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter onjuist en onvoldoende onderbouwd en heeft [verzoeker 1] in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet alle voor de beslissing van belang zijnde gegevens volledig aangevoerd. Daarin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek af te wijzen en [verzoeker 1] in de kosten te veroordelen.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
wijst het verzochte af,
3.2.
veroordeelt [verzoeker 1] in de kosten van dit geding, welke kosten aan de zijde van [verweerder 1] worden begroot op € 697,- aan salaris van de advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2023.
LK/LJS