In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [verzoeker 1] verzocht om verlof om een beroep te doen op het huurbeding en om ontruiming van de onroerende zaak. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat [verweerder 1] de onroerende zaak zonder toestemming van [verzoeker 1] had verhuurd. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 juni 2023 bleek echter dat [verweerder 1] zelf in de onroerende zaak woont en dat er geen sprake is van huurders. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek onjuist en onvoldoende onderbouwd was, en dat [verzoeker 1] niet alle relevante gegevens had aangevoerd zoals vereist door artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen en [verzoeker 1] in de kosten van het geding veroordeeld.
De procedure begon met een verzoekschrift van [verzoeker 1] op 22 mei 2023, waarin zes producties waren gevoegd. De advocaat van [verzoeker 1] heeft tijdens de zitting niet adequaat kunnen reageren op de verklaringen van [verweerder 1], die aangaf dat hij in onderhandeling was met een schuldeiser. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek niet voldeed aan de vereisten en dat de werkelijke reden voor het verzoek niet correct was weergegeven in het verzoekschrift. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van verzoeken in kort geding procedures.