ECLI:NL:RBNHO:2023:6975

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
339946 / KG ZA 23-251
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot medewerking aan de verkoop van een boerderij in het kader van huwelijkse voorwaarden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vorderde de vrouw dat de man zou meewerken aan de verkoop van hun gezamenlijk eigendom, een boerderij, in het kader van de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden. De vrouw had de boerderij te koop gezet en er was een koopovereenkomst met concrete kopers. De man weigerde echter de koopovereenkomst te ondertekenen, ondanks een eerder vonnis uit 2016 waarin hij was veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop. De vrouw stelde dat er geen afspraken waren gemaakt om het vonnis niet ten uitvoer te leggen, terwijl de man betoogde dat er na het vonnis nieuwe afspraken waren gemaakt die de executie van het vonnis zouden uitsluiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw een spoedeisend belang had bij de verkoop en dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er een nieuwe overeenkomst was. De rechter bevestigde dat de vrouw bevoegd was om het vonnis van 2016 ten uitvoer te leggen en dat de man moest meewerken aan de verkoop. De vorderingen van de vrouw werden toegewezen, met een dwangsom voor de man bij niet-naleving van de uitspraak. De vordering van de man in reconventie werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/339946 / KG ZA 23-251
Vonnis in kort geding van 19 juni 2023
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Schildwacht te Velsen-Zuid,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.S. van der Laken te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 juni 2023 met 2 producties,
- de mondelinge behandeling van 13 juni 2023,
- de eis in reconventie met 7 producties,
- de pleitaantekeningen van de man.

2.De uitgangspunten

2.1.
Partijen zijn ex-echtgenoten. Zij zijn gezamenlijk eigenaar van de boerderij aan de [adres] te [woonplaats 2] (hierna: de boerderij). De boerderij is een bedrijfswoning met een agrarische bestemming.
2.2.
In het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden hebben partijen in 2011 onder andere afgesproken dat de boerderij zal worden toebedeeld aan de man onder de voorwaarde dat hij een bedrag van € 30.000,- wegens overbedeling aan de vrouw betaalt in negen maandelijkse termijn van € 3.333,-, waarbij de laatste termijn uiterlijk op
31 december 2011 moet zijn betaald. Na voldoening van het bedrag van € 30.000,- zou de man op zijn kosten zorgdragen voor een wijziging van de tenaamstelling van de boerderij en de hypothecaire lening.
2.3.
Bij het niet tijdig voldoen van het bedrag van € 30.000,- of als het de man niet zou lukken om de boerderij en de hypotheek op zijn naam te krijgen, zou de boerderij in gezamenlijke opdracht worden verkocht en de overwaarde bij helfte tussen partijen worden verdeeld.
2.4.
Bij vonnis van 9 november 2016 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de man veroordeeld om zijn volledige medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van de boerderij en de vrouw gemachtigd om mede namens de man tot de verkoop en levering van de boerderij over te gaan, indien hij daaraan zijn medewerking niet verleent.
2.5.
De man woont in de boerderij en betaalt de (hypotheek)lasten.
2.6.
De vrouw heeft de boerderij onlangs te koop gezet en er hebben zich concrete kopers gemeld. De makelaar heeft een koopovereenkomst opgesteld. De kopers en de vrouw hebben de koopovereenkomst op 11 mei 2023 getekend. De man weigert de koopovereenkomst te ondertekenen.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
De vrouw vordert - samengevat - de man op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en de levering van de boerderij door de koopovereenkomst met de huidige kopers te ondertekenen en de akte van levering bij de notaris, met indeplaatsstelling van dit vonnis voor de benodigde medewerking indien de man dit nalaat. Verder vordert de vrouw de man te veroordelen om de boerderij uiterlijk op de leveringsdatum te hebben ontruimd en hem te veroordelen om de makelaarskosten te voldoen, door middel van verrekening door de notaris. Tot slot vordert de vrouw te bepalen dat de notaris de helft van de overwaarde (na aflossing van de eventuele hypotheek en verminderd met € 15.000,-) aan haar dient uit te keren, een en ander onder veroordeling van de man in de (integrale proces) kosten van dit geding.
3.2.
De vrouw legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Na het vonnis uit 2016 is tussen partijen besproken om het vonnis niet meteen te executeren. Er waren privéomstandigheden aan de zijde van de man en de boerderij heeft emotionele waarde voor hem. De vrouw heeft hem de gelegenheid geboden om de boerderij alsnog over te nemen. Ook bleek de boerderij op dat moment niet goed verkoopbaar. Inmiddels, jaren later, heeft de man nog steeds geen hypotheek geregeld, ook niet nadat de vrouw vorig jaar een makelaar heeft ingeschakeld. Er hebben zich concrete kopers gemeld en er is een koopovereenkomst opgesteld. De levering is aanstaande, zodat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij de toewijzing van haar vorderingen.
3.3.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, onder veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
3.4.
De man voert aan dat partijen na het vonnis van 9 november 2016 nader zijn overeengekomen dat het vonnis, tegen betaling van extra bedragen door de man aan de vrouw, niet zou worden geëxecuteerd. De man heeft een bedrag van meer dan € 64.000,- aan de vrouw betaald en heeft daardoor en door zijn slechte financiële positie en de Corona-omstandigheden daarbij een BKR aantekening gekregen, die per 24 december 2024 zal zijn beëindigd. Herfinanciering voor die datum is welhaast onmogelijk gebleken.
3.5.
Volgens de man is tussen partijen een nieuwe overeenkomst tot stand gekomen, dan wel is sprake van rechtsverwerking ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Door de boerderij nu te verkopen, maakt de vrouw misbruik van bevoegdheid dan wel handelt de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Als gevolg van het tijdsverloop en op grond van de bijzondere omstandigheden is bij de man het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de vrouw haar aanspraak niet meer geldend zou maken. Anderzijds is de man in een positie komen te verkeren waardoor de man onredelijk benadeeld zou worden indien de vrouw haar recht nu alsnog geldend zou maken.
3.6.
De man wenst de boerderij te behouden. Hij heeft door alle financiële en overige perikelen een BKR notering gekregen die pas eind december 2024 komt te vervallen. Dan is de man in staat om de vrouw uit de hypothecaire aansprakelijkheid te laten ontslaan.
De man werkt inmiddels in loondienst en hij kan de financieringslast op basis van zijn huidige salaris op zich nemen. Daar is alleen wel enige tijd mee gemoeid. De man heeft ook de mantelzorg voor zij moeder die in het pand naast de boerderij woont en slecht ter been is.
3.7.
Een redelijke afweging van de belangen moet er volgens de man toe leiden dat de vorderingen van de vrouw in conventie worden afgewezen. De man vordert daarom in reconventie de staking van de executie van het vonnis van 9 november 2016. Een en ander onder veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de nauwe samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie hierna gezamenlijk worden beoordeeld.
4.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of de vrouw ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. In het vonnis van 9 november 2016 heeft de voorzieningenrechter al eens beslist dat de boerderij moet worden verkocht. Van dat vonnis is geen hoger beroep ingesteld. In zoverre heeft dat vonnis kracht van gewijsde. De huidige vordering van de vrouw komt er in de kern op neer dat zij vraagt om opnieuw dezelfde voorziening te treffen. Gelet op het verweer en de reconventionele vordering van de man en gelet op het tijdsverloop tussen de eerste (voorlopige) voorziening en heden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw (opnieuw) belang heeft bij de gevorderde voorziening.
4.4.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vorderingen van partijen is echter wel het eerdere kort-gedingvonnis van 9 november 2016. De voorzieningenrechter zal daarom eerst ingaan op de reconventionele vordering van de man. Die vraagt immers de tenuitvoerlegging van dat vonnis te schorsen. Toewijzing van die vordering zou betekenen dat de vrouw de woning niet mag verkopen.
4.5.
Bij de beoordeling van de vordering van de man houdt de voorzieningenrechter het volgende in gedachten. Indien een vordering in kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging betrekking heeft op een uitspraak waartegen geen rechtsmiddel (meer) openstaat, is de veroordeling waarvan de tenuitvoerlegging ter discussie staat definitief.
In dat geval bestaat slechts grond voor schorsing van de tenuitvoerlegging ingeval van - kort gezegd - misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek [BW]). Daarvan kan, bijvoorbeeld, sprake zijn als de ten uitvoer te leggen uitspraak klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag of de tenuitvoerlegging door na deze uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan. Er kunnen zich ook andere situaties voordoen waarin in verband met na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten sprake is van misbruik van bevoegdheid overeenkomstig de in artikel 3:13 BW genoemde maatstaf.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw geen misbruik van bevoegdheid maakt door (in het verlengde van het eerdere kort-gedingvonnis) de boerderij nu te willen verkopen. De voorzieningenrechter zal uitleggen waarom hij tot dit oordeel komt.
4.7.
De man heeft niet gesteld dat het vonnis van de voorzieningenrechter berust op een juridische of feitelijke misslag.
Volgens de man hebben partijen na het vonnis uit 2016 afgesproken dat de vrouw, tegen extra betalingen door de man aan de vrouw, het vonnis niet zou tenuitvoerleggen.
De vrouw betwist het bestaan van een dergelijke afspraak. Zij stelt dat zij heeft gewacht met de verkoop van de woning vanwege de persoonlijke problemen van de man.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man onvoldoende aanknopingspunten heeft gegeven voor zijn stelling dat partijen na het vonnis in 2016 hebben afgesproken dat de vrouw dat vonnis niet ten uitvoer zou leggen (en de boerderij dus niet zou verkopen).
Zo heeft de man niet concreet gemaakt wanneer deze afspraak zou zijn gemaakt. Desgevraagd deelde hij mee dat dit waarschijnlijk in 2019 was, maar die aanduiding is te vaag om daaraan veel gewicht toe te kennen. Desgevraagd deelde de man ook mee dat de bedoelde afspraak op papier is gezet en door beide partijen is ondertekend, maar de man stelt niet over dit bewijsstuk te beschikken. Ook overigens heeft de man geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat een dergelijke afspraak bestaat of waaruit blijkt dat de man zich op het bestaan daarvan beroept. Dat de man in het kader van de gestelde afspraak geld aan de vrouw heeft overgemaakt, blijkt evenmin. De man heeft zelf een overzicht opgesteld van de door hem gestelde betalingen, maar de vrouw heeft de juistheid van dat overzicht betwist en de man heeft nagelaten de betreffende betalingsbewijzen over te leggen.
Dat de vrouw met het oog op het belang van de man om langer in de boerderij te kunnen verblijven, lang heeft gewacht met het in de verkoop doen van de boerderij, kan de man haar niet tegenwerpen.
4.9.
Dat zich na het vonnis van 9 november 2016 feiten hebben voorgedaan of feiten aan het licht zijn gekomen waardoor bij verkoop van de boerderij klaarblijkelijk aan de zijde van de man een noodtoestand zal ontstaan, is niet gebleken. Ook overigens heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat de vrouw misbruik van bevoegdheid maakt door alsnog de boerderij te willen verkopen. Uitgangspunt is dat van de vrouw niet gevergd kan worden dat zij deelgenoot blijft in de gemeenschappelijke boerderij. Daar komt bij dat zij mede hoofdelijk schuldenaar is voor de aan de boerderij verbonden hypothecaire lening. Verder blijkt uit het vonnis van
9 november 2016 (r.o. 4.6) dat partijen in 2011 zijn overeengekomen dat de boerderij zou worden verkocht als de man deze niet kon overnemen. Nog in 2016 heeft de man expliciet de kans gekregen de boerderij over te nemen, maar dat is hem niet gelukt. Vast staat verder dat de man in ieder geval tot eind 2024 niet in staat zal zijn de woning over te nemen en de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld. De vrouw heeft daarom onmiskenbaar een zwaarwegend belang bij verkoop van de woning op korte termijn.
4.10.
Voor het overige komen de stellingen van de man er op neer dat de belangen van de man door de verkoop onevenredig hard worden geschaad ten opzichte van de belangen van de vrouw. De voorzieningenrechter is dat niet met de man eens.
4.11.
De belangen van de man bij behoud van de boerderij wegen niet zwaarder dan het belang van de vrouw bij verkoop. Dat de boerderij ligt naast onroerende zaken van de familie van de man en voor de toegang tot de openbare weg afhankelijk is van een erfdienstbaarheid, moge zo zijn, maar dat was in 2011 (en 2016) ook al het geval. Dat de boerderij de publiekrechtelijke bestemming
bedrijfswoningheeft, ook. Dat de man mantelzorger is voor zijn 76-jarige moeder, die direct naast de boerderij woont, moge ook zo zijn, maar de man heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat zijn onmiddellijke nabijheid voor zijn moeder noodzakelijk is.
4.12.
Zoals hiervoor al overwogen, kan de man niet aan de vrouw verwijten dat zij lang heeft gewacht met het alsnog in de verkoop doen van de boerderij. De man kan zich er ook niet op beroepen dat de vrouw door tijdsverloop nu geen spoedeisend belang meer heeft bij de (thans) gevorderde voorzieningen. De vrouw heeft de man ook van tevoren van haar voornemen om de boerderij in de verkoop te doen op de hoogte gebracht. Immers, de man moest informatie over het energielabel van de boerderij verschaffen. Verder heeft de man via zijn toenmalige advocaat laten weten de voorgenomen vraagprijs voor de boerderij te laag te vinden. Indien de man op dat moment vond dat de woning niet verkocht mocht worden, had hij op dat moment actie moeten ondernemen. Dat heeft hij niet gedaan. Pas nadat er een concrete koper voor de woning is, maakt hij daartegen bezwaar. Dat de vrouw naar aanleiding van dat bezwaar voor de zekerheid opnieuw een voorziening vraagt, kan haar niet worden verweten.
4.13.
Dat de voorgenomen verkoopprijs te laag zou zijn, heeft de man evenmin aannemelijk gemaakt. Het betreft een boerderij die de bestemming bedrijfswoning heeft.
De boerderij is dus verbonden aan het bedrijf dat op de naastgelegen percelen wordt gevoerd. Die publiekrechtelijke bestemming zal, zo mag worden aangenomen, het potentieel aan kopers beperken en het heeft een waardedrukkend effect. De maximale verwachte verkoopprijs van € 900.000,- die de makelaar van de man noemt, geldt in het geval de publiekrechtelijke bestemming bedrijfsgebouw zou komen te vervallen. Dat dit op korte termijn zal gebeuren, blijkt niet.
Bij de overige gehanteerde waarden, moet in gedachten worden gehouden dat er naar alle waarschijnlijkheid een zeer beperkte kopersmarkt is en dat, zo is een feit van algemene bekendheid, de huizenprijzen de laatste maanden aan het dalen zijn. De man heeft ook geen voorbeelden gegeven van concrete belangstelling van andere potentiële kopers en de prijzen die zij bereid zijn te betalen voor de boerderij.
4.14.
De conclusie is dat de vrouw nog steeds bevoegd is het vonnis van 9 november 2016 ten uitvoer te leggen. De vordering van de man wordt daarom afgewezen.
4.15.
De vorderingen van de vrouw zijn een concretisering van wat de voorzieningenrechter in het vonnis van 9 november 2016 heeft beslist. Anders dan de man stelt, is voldoende concreet dat de woning conform de voorwaarden genoemd in productie
2 bij de dagvaarding kan worden verkocht. De vorderingen onder I, II, III, IV en V zijn daarom toewijsbaar. De vorderingen VI en VII hebben betrekking op de wijze waarop de opbrengst van de verkoop, na afbetaling van de hypothecaire lening moet worden aangewend. Daarover is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de opbrengst de kosten van de makelaar en de notaris moeten worden betaald. Niet in geschil is dat die kosten uiteindelijk ten laste van de man moeten komen. Partijen twisten verder over de wijze waarop de opbrengst moet worden verdeeld. De man verwijst daarbij naar betalingen die hij aan de vrouw heeft gedaan en wijst erop dat hij in de afgelopen jaren alle eigenaarslasten en aflossingen heeft betaald. De voorzieningenrechter is hierover van oordeel dat een kort geding zich niet leent voor uitvoerig onderzoek naar de feiten als dat hier nodig is. Daarvoor zullen partijen in een bodemprocedure duidelijkheid kunnen verkrijgen. Tot die duidelijkheid is verkregen (of partijen overeenstemming hebben over een wijze van verdeling van de opbrengst), zal het restant van de opbrengst bij de notaris in depot moeten worden gehouden.
4.16.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat deze wordt gematigd en hieraan een maximum zal worden verbonden. Indien de man gelijktijdig meerdere geboden/verboden overtreedt, verbeurt hij slechts één dwangsom.
4.17.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten worden gecompenseerd indien het geschil het gevolg is van het feit dat partijen gehuwd zijn geweest.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt de man tot het verlenen van alle medewerking aan een zo spoedig mogelijke verkoop en levering van (zijn aandeel in de eigendom van) de boerderij aan de [adres] te [postcode] [woonplaats 2] , aan de kopers [koper 1] en [koper 2] , of een andere derde,
5.2.
bepaalt dat de man de koopovereenkomst (die is overgelegd als productie 2 bij dagvaarding) met de kopers [koper 1] en [koper 2] dient te ondertekenen,
5.3.
bepaalt dat de man met medeneming van een geldig legitimatiebewijs dient te verschijnen bij de door de kopers van de boerderij gekozen notaris, op een door de notaris vast te stellen of vastgestelde datum en tijdstip, uiterlijk op 3 juli 2023, en de koopovereenkomst en/of de voor de levering op te maken notariële akte dient te ondertekenen volgens de door de juist geachte tekst en verder al hetgeen te doen en uit te voeren wat door de notaris voor de levering noodzakelijk wordt geacht,
5.4.
bepaalt dat wanneer de man zijn medewerking niet verleent aan de hiervoor onder 5.1 tot en met 5.3 uitgesproken veroordelingen, dit vonnis in de plaats treedt van de benodigde medewerking van de man aan die rechtshandelingen, waaronder de ondertekening van de koopovereenkomst en de notariële leveringsakte,
5.5.
veroordeelt de man om de boerderij op de te bepalen leveringsdatum aan de kopers, uiterlijk 3 juli 2023, te verlaten, te ontruimen en schoon, leeg en zonder schade op te leveren, onder afgifte van de sleutel(s) van de boerderij aan de makelaar, dan wel aan de notaris,
5.6.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere keer dat hij niet aan de hiervoor onder 5.2, 5.3 en/of 5.5 uitgesproken veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt,
5.7.
compenseert de kosten van dit geding, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie
5.10.
wijst het gevorderde af,
5.11.
compenseert de kosten van dit geding, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2023.
LK/JG