In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vorderde de vrouw dat de man zou meewerken aan de verkoop van hun gezamenlijk eigendom, een boerderij, in het kader van de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden. De vrouw had de boerderij te koop gezet en er was een koopovereenkomst met concrete kopers. De man weigerde echter de koopovereenkomst te ondertekenen, ondanks een eerder vonnis uit 2016 waarin hij was veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop. De vrouw stelde dat er geen afspraken waren gemaakt om het vonnis niet ten uitvoer te leggen, terwijl de man betoogde dat er na het vonnis nieuwe afspraken waren gemaakt die de executie van het vonnis zouden uitsluiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw een spoedeisend belang had bij de verkoop en dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er een nieuwe overeenkomst was. De rechter bevestigde dat de vrouw bevoegd was om het vonnis van 2016 ten uitvoer te leggen en dat de man moest meewerken aan de verkoop. De vorderingen van de vrouw werden toegewezen, met een dwangsom voor de man bij niet-naleving van de uitspraak. De vordering van de man in reconventie werd afgewezen.