ECLI:NL:RBNHO:2023:7

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
22/74
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving geluidvoorschrift bij Circuit Park Zandvoort

Op 3 januari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Rust bij de Kust en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort. De zaak betreft een verzoek om handhaving van geluidvoorschrift 5.2 bij meetpunt 2a van de revisievergunning van Circuit Park Zandvoort, naar aanleiding van een beweerdelijke overtreding op 22 juli 2020. De rechtbank oordeelt dat er geen geluidmeting bij meetpunt 2a is verricht op de betreffende datum, waardoor niet kan worden vastgesteld of er sprake was van een overtreding. De rechtbank concludeert dat de overdrachtsverzwakking tussen meetpunt 1 en 2a niet conform de eisen van de Handleiding tot stand is gekomen en dat verweerder zijn standpunt in het bestreden besluit niet heeft kunnen baseren op de beschikbare gegevens. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven, omdat ook op basis van de door eiseres overgelegde stukken niet kan worden vastgesteld of er op 22 juli 2020 sprake was van een overtreding. De rechtbank wijst erop dat er geen reden is voor handhavend optreden tegen het Circuit Park Zandvoort.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/74

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2023 in de zaak tussen

Stichting Rust bij de Kust, uit Haarlem, eiseres

(gemachtigde: ir. [gemachtigde 1] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort,verweerder
(gemachtigden: mr. A.J.P. Beemster en R.M. van der Werf).

Inleiding

Bij besluit van 11 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek om handhaving van eiseres van 22 februari 2021 afgewezen.
Bij besluit van 30 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, bijgestaan door [naam 1] van M+P Raadgevende Ingenieurs B.V. (M+P).

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1.1
Op 12 september 1997 is ten behoeve van de inrichting van Circuit Park Zandvoort B.V. (CPZ) een revisievergunning ex artikel 8.4 van de Wet milieubeheer (Wm) verleend. Aan die vergunning is, voor zover van belang, het volgende voorschrift verbonden:
“5.2
a. Het equivalente geluidniveau afkomstig van de inrichting mag op de meetpunten 2a, 2b, 2c en 3 die op de bij deze beschikking behorende figuur 1 zijn aangegeven, op een meethoogte in overeenstemming met het leefniveau van de daar aanwezige woningen, over de hierna genoemde perioden de volgende waarden niet overschrijden:
- 55 dB(A) van 07.00 tot 19.00 uur;
- (…);
- (…).”
Aan die vergunning is voorts voorschrift 5.13 verbonden. Dat luidt:
“5.13
Geluidmetingen en berekeningen en de beoordeling van de resultaten moeten worden uitgevoerd volgens de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai”, IL-HR-13-01, uitgave 1981. (Handleiding)”
De meetpunten 2a, 2b en 2c zijn gelegen aan de Lorentzstraat in Zandvoort en meetpunt 3 is gelegen aan de Burgemeester van Alphenstraat te Zandvoort.
1.2
Op 9 november 2001 is ten behoeve van de inrichting van CPZ een wijzigingsvergunning ex artikel 8.23 van de Wm verleend. Aan deze vergunning ligt onder meer ten grondslag het “Evaluatierapport saneringsmaatregelen Circuit Park Zandvoort Beheer BV. Burgemeester van Alphenstraat te Zandvoort” (Evaluatierapport) van 24 november 2000, later aangevuld op 18 januari 2001. Met deze vergunning is aan de revisievergunning het volgende voorschrift toegevoegd:
“5.14
Onverlet het gestelde in voorschrift 5.2 mag het equivalente geluidniveau afkomstig van de inrichting op het meetpunt 1 (…) over de hierna genoemde perioden de volgende waarden niet overschrijden:
81 dB(A) van 07.00 tot 19.00 uur;
76 dB(A) van 19.00 tot 23.00 uur.
Dit voorschrift is niet van toepassing op activiteiten waarbij niet van het gehele circuit gebruikt wordt gemaakt.”
1.3
Op 4 februari 2011 is ten behoeve van de inrichting van CPZ een wijzigingsvergunning ex artikel 8.23 van de Wm verleend. Hiermee is een gewijzigd voorschrift 5.13 aan de vergunning verbonden. Dat luidt:
“5.13
a. Geluidmetingen en berekeningen en de beoordeling van de resultaten moeten worden uitgevoerd volgens de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai”, IL-HR-13-01, uitgave 1981.
b. In afwijking van hetgeen is opgenomen in de Handleiding meten en rekenen industrielawaai als bedoeld onder a, wordt op UBO-dagen het vastgestelde equivalente geluidsniveau niet verhoogd met een toeslag voor tonaal geluid.”
1.4
Op 17 en 18 mei 2019 heeft M+P in opdracht van verweerder tijdens de Jumbo Racedagen gedurende de dagperiode geluidsmetingen verricht bij circuit Zandvoort. Hiervan heeft M+P op 31 juli 2019 een rapport opgesteld.
1.5
Op 22 juli 2020 heeft M+P waarnemingen gedaan tussen 11.00 en 12.00 bij het circuit bij de meetpunten 2a en 3 tijdens de activiteit GP Elite. Er is 51,6 dB(A) geconstateerd bij meetpunt 3, uitgaande van meteoraamcondities. Tijdens de aanwezigheid bij meetpunt 2a is bij een relevant deel van de hoorbare passages van raceauto’s geluid met een duidelijk hoorbaar tonaal karakter geconstateerd.
1.6
Op 1 februari 2021 heeft M+P op verzoek van verweerder een protocol opgesteld voor de beoordeling van tonaal geluid bij het circuit. M+P heeft daartoe een memo opgesteld.
1.7
Bij brief van 22 februari 2021 heeft eiseres bij verweerder een verzoek om handhaving ingediend en hem verzocht handhavend op te treden tegen overtreding van voorschrift 5.2 behorende bij de revisievergunning van 12 september 1997 die (volgens eiseres) plaatsvond bij meetpunt 2a op 22 juli 2020. Sancties zijn, zo staat in het verzoek vermeld, volgens eiseres op zijn plaats, evenals maatregelen om herhaling te voorkomen.
Uit de memo van 1 februari 2021 waarin waarnemingen bij het circuit die zijn gedaan op 22 juli 2020 zijn beschreven volgt volgens eiseres namelijk dat, uitgaande van tonaal geluid bij meetpunt 2a, op die dag sprake was van een geluidbelasting van 56,6 dB bij dat punt. Dat is, aldus eiseres, hoger dan de op dat punt op grond van de vergunning maximaal toegestane waarde van 55 dB(A).
1.8
Op 3 maart 2021 heeft R. van der Werf , thans gemachtigde van verweerder, naar aanleiding van het handhavingsverzoek een toezichthoudersrapportage opgesteld over de constateringen op 22 juli 2020. Hierin is – in aanvulling op wat in de memo van 1 februari 2021 van M+P was vermeld – aangegeven dat op 22 juli 2020 bij meetpunt 3 is geconstateerd dat geen sprake was van tonaal geluid en dat om te bepalen of sprake was van een overtreding gebruik is gemaakt van de metingen van de vaste meetpost op meetpunt 1.
Voor meetpunt 3 is de geluidbelasting bepaald op 51,6 dB(A) (indien sprake zou zijn geweest van meteoraamcondities). Deze waarde is, zo staat in de rapportage vermeld, bepaald door de gemeten waarde op meetpunt 1 met 26 dB(A) te verminderen. Deze -26 dB(A) overdrachtsverzwakking van meetpunt 1 naar meetpunt 3 is in meerdere onderzoeken vastgesteld en daarnaast ook vastgelegd in de vergunning. Omdat bij meetpunt 3 geen tonaal geluid is vastgesteld is er met een waarde van 51,6 dB(A) aan voorschrift 5.2 van de vergunning voldaan.
Wat betreft meetpunt 2 is in de rapportage aangegeven dat ter vaststelling van het protocol is onderzocht en geconstateerd dat om een overschrijding te krijgen van de norm op meetpunt 2, ook sprake moet zijn van een overschrijding op meetpunt 3. Ook indien een 5 dB(A) toeslag geldt voor tonaal geluid op meetpunt 2. Om te kunnen concluderen dat sprake is van een overschrijding op meetpunt 2a moet er, vanwege een overdrachtsverzwakking van -32 dB(A), een waarde van tenminste 83,5 dB(A) zijn gemeten op meetpunt 1, zo staat in de rapportage. De gemeten waarde op meetpunt 1 was op 22 juli 2020 echter 5,8 dB(A) lager, namelijk 77,6 dB(A), en daarmee lager dan de waarde die nodig is om te kunnen concluderen dat sprake is van een overschrijding van de geluidnormen op meetpunt 2a. Er is, aldus de rapportage, dus geen overtreding geconstateerd.
1.9
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dat besluit gehandhaafd.
Was op 22 juli 2020 sprake van een overtreding bij meetpunt 2a?
2.1
Eiseres voert aan dat verweerder bij het bepalen van de geluidbelasting vanwege de inrichting op meetpunt 2a op 22 juli 2020 ten onrechte is uitgegaan van een overdrachtsverzwakking van -32 dB(A) tussen meetpunt 1 en meetpunt 2a. Volgens eiseres had verweerder een overdrachtsverzwakking van -26 dB(A) tussen die meetpunten moeten hanteren. In dat geval zou hij tot de conclusie zijn gekomen dat op meetpunt 2a sprake was van een overtreding van voorschrift 5.2 van de revisievergunning, terzake waarvan hij bevoegd was handhavend op te treden.
Eiseres voert hiertoe aan dat uit eerdere overwegingen van verweerder in de wijzigingsvergunning van 4 februari 2011 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6890, inzake die wijzigingsvergunning volgt dat van het bij meetpunt 1 gemeten geluidniveau door middel van een vast overdrachtsgetal van -26 dB(A) het geluidniveau op alle overige meetpunten kan worden afgeleid. Na het verlenen van deze vergunning in 2011 is de overdrachtsverzwakking volgens eiseres nooit gemeten conform de voorschriften die daarvoor zijn opgenomen in de Handleiding, zodat het enige bruikbare getal voor overdrachtsverzwakking -26 dB(A) is.
De metingen die op 17 en 18 mei 2019 tijdens de Jumbo Racedagen door M+P zijn verricht voldoen, zoals ook in de rapportage ervan van 31 juli 2019 van M+P zelf is erkend, niet aan de voorschriften van de Handleiding.
De in het rapport van 31 juli 2019 vastgestelde overdrachtsverzwakking van -32 dB(A) tussen meetpunt 1 en meetpunt 2c kan niet worden gehanteerd voor het bepalen van de overdrachtsverzwakking tussen meetpunt 1 en meetpunt 2a. Deze overdrachtsverzwakking is namelijk afgeleid uit metingen die op één dag, slechts 20 minuten na elkaar, zijn verricht bij twee races, terwijl drie metingen waren vereist op grond van de Handleiding. Voorts heeft de meting niet plaatsgevonden binnen het meteoraam en kon de meteocorrectieterm Cm van 4 niet worden toegepast.
Daarbij komt dat de overdrachtsverzwakking van -32 dB(A) bij een ander punt dan meetpunt 2a is vastgesteld, namelijk bij meetpunt 2c. Volgens de rapportage kan het verschil tussen deze twee punten 1,5 of 3 dB(A) bedragen.
Verder zijn in de tabellen ten aanzien van meetpunt 2c andere races genoemd dan in de tabellen ten aanzien van meetpunt 3 terwijl de tabellen betrekking hebben op dezelfde dag en sprake is van overlap in tijden.
In haar aanvullende beroepschrift van 14 november 2022 voert eiseres aan dat de stelling van verweerder dat als op meetpunt 3 geen sprake is van een overschrijding dit automatisch ook op de punten 2a,b en c zo is, niet waar kan zijn. Deze punten liggen ten opzichte van de geluidsbron, het circuit, namelijk in een heel andere hoek. De windrichting is daardoor in grote mate bepalend voor de overdracht naar deze punten. De waarnemingen op 22 juli 2020 bewijzen ook het tegenovergestelde van deze bewering: op meetpunt 3 werd geen tonaliteit waargenomen en op meetpunt 2a wel.
Verder is noch bij meetpunt 3 noch bij de meetpunten 2 op 22 juli 2020 een controlemeting verricht, anders dan verweerder in het verweerschrift beweert, en is dus ook geen overdrachtsverzwakking geconstateerd.
Omdat op 22 juli 2020 sprake was van meewind op punt 2a bedroeg de overdrachtsverzwakking daar -23 dB(A) en niet (de generieke) -26 dB(A). Daardoor was sprake van een uitkomst van 59,6 dB(A) op meetpunt 2a, een nog hogere uitkomst dan waar eiseres in haar initiële beroepschrift van uitging.
Ter onderbouwing van haar standpunten heeft eiseres bij haar aanvullende beroepschrift een notitie van 10 november 2022 van ing. [naam 2] ( [naam 2] ) van de Nederlandse Stichting Geluidshinder (NSG) ingebracht.
2.2
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van 30 november 2021 van de commissie bezwaarschriften, op het standpunt dat op 22 juli 2020 op meetpunt 2a geen sprake was van een overtreding van voorschrift 5.2 van de revisievergunning. Uit de toezichthoudersrapportage van 3 maart 2021 blijkt volgens verweerder dat op meetpunt 1 77,6 dB(A) is gemeten en dat uit de memo van M+P van 1 februari 2021 volgt dat de overdrachtsverzwakking ten aanzien van meetpunt 2a -32 dB(A) bedraagt. Er was, mede gelet op een verhoging met 5 dB(A) vanwege waargenomen tonaliteit op meetpunt 2a, op 22 juli 2020 dus sprake van een waarde van 50,6 dB(A) (77,6 dB(A) – 32 dB(A) + 5 dB(A)) op dat punt. Aldus werd de maximaal toegestane waarde van 55 dB(A) op meetpunt 2a volgens verweerder op dat moment niet overschreden.
In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat meetpunt 3 representatief is, omdat dit meetpunt het dichtst bij het circuit is gesitueerd en ten aanzien daarvan de laagste overdrachtsverzwakking van -26 dB(A) geldt. Als bij meetpunt 3 geen overtreding optreedt is onaannemelijk dat bij andere meetpunten een overtreding optreedt.
De overdrachtsverzwakking van -26 dB(A) vindt volgens verweerder plaats tussen meetpunt 1 en meetpunt 3 en niet tussen meetpunt 1 en meetpunt 2a. Dit volgt volgens hem uit de wijzigingsvergunning van 9 november 2001 en het daaraan ten grondslag gelegde Evaluatierapport. Uit de considerans behorende bij de vergunning van 2011 en de uitspraak van de Afdeling over die vergunning kan volgens verweerder niet de conclusie worden getrokken dat de overdrachtsverzwakking van -26 dB(A) ook geldt tussen meetpunt 1 en meetpunt 2a. Voor het vaststellen van een specifieke overdrachtsverzwakking ten tijde van een controlemeting laat de vergunning uit 2011 volgens verweerder ruimte. Op 22 juli 2020 zijn controlemetingen ter plaatse verricht door M+P. Deze metingen geven, aldus verweerder, een veel specifieker, representatiever en realistischer geluidbeeld en dus overdrachtsverzwakking ten aanzien van meetpunt 2a dan de standaard overdrachtsverzwakking die geldt ten aanzien van meetpunt 3.
Uit de geluidsmetingen van 17 en 18 mei 2019 door M+P, waarvan op 31 juli 2019 rapport is opgemaakt, is volgens verweerder, gelet op tabel V, gebleken dat tussen meetpunt 1 en 2a sprake is van een overdrachtsverzwakking van -32 dB(A). Zulks is, aldus verweerder, ook door zijn toezichthouders op deze basis vastgesteld op 22 juli 2020.
2.3.1
Tussen partijen is in geschil of op 22 juli 2020 sprake was van een overschrijding en daarmee overtreding van de geluidsnorm van 55 dB(A) van voorschrift 5.2 van de revisievergunning bij meetpunt 2a.
2.3.2
Het begrip overdrachtsverzwakking speelt bij de beoordeling van dit geschilpunt een rol. Dat begrip komt eerst in de wijzigingsvergunning van 9 november 2001 voor. Uit akoestische gegevens die zijn opgenomen in het Evaluatierapport uit 2000 (aangevuld in 2001) dat aan die vergunning ten grondslag ligt blijkt dat de geluidsoverdracht tussen het aan de baan gelegen meetpunt 1 en het in de woonomgeving gelegen meetpunt 3 -26 dB(A) bedraagt, inclusief meteocorrectieterm.
In het Evaluatierapport is daarnaast vermeld dat uit meetgegevens is gebleken dat de overdracht tussen punt 1 en 2b hoger is dan de overdracht tussen meetpunt 1 en 3. Indien voldaan wordt aan de geluidvoorschriften die betrekking hebben op meetpunt 3, mag, zo is verder in het rapport vermeld, om deze reden worden geconcludeerd dat tevens voldaan wordt aan de geluidvoorschriften op de meetpunten 2a, 2b en 2c. In het Evaluatierapport zijn echter geen akoestische gegevens opgenomen waaruit blijkt dat de overdrachtsverzwakking tussen de punten 1 en 2a, 2b en 2c hoger is dan die tussen meetpunt 1 en 3 en hoeveel hoger die overdrachtsverzwakking dan precies is.
In de wijzigingsvergunning van 4 februari 2011 is vervolgens weliswaar vermeld dat van het op meetpunt 1 gemeten geluidniveau door middel van een vast overdrachtsgetal van -26 dB(A) het geluidniveau op de overige meetpunten, waaronder meetpunt 2a, kan worden afgeleid en daarmee gecontroleerd, maar aan deze vergunning liggen geen akoestische gegevens ten grondslag waaruit blijkt dat de overdrachtsverzwakking tussen meetpunt 1 en de meetpunten 2a, 2b en 2c, net als tussen meetpunt 1 en 3, -26 dB(A) bedraagt. Uit de vergunning blijkt ook niet dat op het punt van de overdrachtsverzwakking een wijziging is beoogd ten opzichte van de vergunning uit 2001.
De rechtbank, die in deze procedure heeft uit te gaan van de juistheid van de eerder verleende en onherroepelijk geworden vergunningen uit 2000 en 2011, kan er op basis van die vergunningen dus uitsluitend van uitgaan dat de overdrachtsverzwakking tussen meetpunt 1 en 3 -26 dB(A) bedraagt. Er kan gelet op het voorgaande immers niet van worden uitgegaan dat de overdrachtsverzwakking tussen meetpunt 1 en de meetpunten 2a, 2b en 2c eveneens -26 dB(A) bedraagt. De door eiseres ingeschakelde deskundige [naam 2] neemt verder weliswaar, net als verweerder bij het verlenen van de vergunning in 2001 heeft gedaan, aan dat de overdrachtsverzwakking tussen meetpunt 1 en de meetpunten 2a, 2b en 2c meer bedraagt dan -26 dB(A) omdat het overdrachtsgebied tussen de punten 2a, 2b, 2c en 3 totaal verschillend is van karakter (wat betreft bodemgebied en tussenliggende obstakels), maar noch uit de (gegevens die aan die) vergunning uit 2001 (ten grondslag liggen) noch uit de notitie van [naam 2] kan worden opgemaakt hoeveel hoger die overdrachtsverzwakking tussen meetpunt 1 en de meetpunten 2a, 2b en 2c dan precies is.
Uit de uitspraak van de Afdeling van ECLI:NL:RVS:2012:BW6890 inzake de wijzigingsvergunning van 4 februari 2011 kan, anders dan eiseres meent, ook niet worden afgeleid hoeveel de overdrachtsverzwakking tussen meetpunt 1 en de meetpunten 2a, 2b en 2c bedraagt.
2.3.3
De rechtbank is van oordeel dat, indachtig het voorgaande, op twee manieren had kunnen worden vastgesteld of op 22 juli 2020 sprake was van een overtreding bij meetpunt 2a.
Dat had in de eerste plaats gekund door een specifieke geluidmeting conform de eisen van de Handleiding te verrichten bij dat meetpunt op die dag.
In de tweede plaats had een overtreding kunnen worden vastgesteld aan de hand van
conform de Hanleiding tot stand gekomen geluidgegevens waaruit zou kunnen worden opgemaakt hoeveel de overdrachtsverzwakking tussen meetpunt 1 en meetpunt 2a op die dag bedroeg. Op 22 juli 2020 is immers een meting verricht bij meetpunt 1 en is, naar tussen partijen ook niet in geschil is, vastgesteld dat het geluidniveau op dat punt 77,6 dB(A) bedroeg. Het geluidniveau op meetpunt 2a had dan kunnen worden bepaald door de overdrachtsverzwakking tussen meetpunt 1 en meetpunt 2a vast te stellen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de eerder verleende vergunningen uit 2001 en 2011 naar haar oordeel ruimte laten voor het vaststellen van een hogere overdrachtsverzwakking tussen meetpunt 1 en meetpunt 2a dan -26 dB(A).
Ter bepaling van de vraag of op 22 juli 2020 sprake was van een overtreding bij meetpunt 2a kon niet kon worden volstaan met het vaststellen van het geluidniveau bij meetpunt 3. Verweerder kan namelijk, zonder nadere akoestische onderbouwing, niet worden gevolgd in zijn (in het verweerschrift ingenomen) standpunt dat als bij meetpunt 3 geen overtreding optreedt het onaannemelijk is dat bij andere meetpunten, waaronder meetpunt 2a, een overtreding optreedt. Op basis van de verleende vergunningen is immers, zoals hiervoor is overwogen, niet duidelijk hoeveel meer de overdrachtsverzwakking tussen meetpunt 1 en meetpunt 2a bedraagt dan tussen meetpunt 1 en meetpunt 3. Bovendien kan de aanwezigheid van tonaal geluid bij meetpunt 2a ervoor zorgen dat aldaar van een 5 dB(A) hoger geluidniveau moet worden uitgegaan dan wanneer tonaal geluid bij dat punt ontbreekt en daarmee kan het totale geluidniveau bij meetpunt 2a worden beïnvloed.
2.3.4
Vaststaat dat op 22 juli 2020 geen geluidmeting bij meetpunt 2a is verricht, zodat langs die weg niet kan worden vastgesteld of op die dag sprake was van een overtreding van voorschrift 5.2 van de revisievergunning uit 1997.
2.3.5
De rechtbank is van oordeel dat ook aan de hand van de gegevens die zijn opgenomen in de memo van 1 februari 2021 van M+P niet kan worden vastgesteld of bij meetpunt 2a op 22 juli 2020 sprake was van een overtreding van voorschrift 5.2 van de revisievergunning uit 1997. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Uit de memo van 1 februari 2021 blijkt dat op 22 juli 2020 waarnemingen bij meetpunt 2a zijn verricht en dat is vermeld dat een meting bij meetpunt 3 is verricht. Verweerder is er, gelet op de memo, van uitgegaan dat op 22 juli 2020 sprake was van een overdrachtsverzwakking van -32 dB(A) tussen meetpunt 1 en 2a, waarbij hij ervan is uitgegaan dat deze overdrachtsverzwakking is afgeleid uit indicatieve metingen die tijdens de Jumbo racedagen in mei 2019 zijn verricht.
In tabel V van het rapport van 31 juli 2019 dat van de metingen van mei 2019 is opgesteld is de overdrachtsverzwakking tussen meetpunt 1 en meetpunt 2c in kaart gebracht. Deze bedraagt volgens de tabel -32 dB(A) en is daarmee -6 dB(A) hoger dan die tussen meetpunt 1 en meetpunt 3.
Eiseres heeft, zoals weergegeven onder 2.1 en onder verwijzing naar de Handleiding, een aantal kanttekeningen geplaatst bij de totstandkoming van het getal van -32 dB(A) als zodanig en heeft ook de vraag opgeworpen of, als al van een overdrachtsverzwakking van
-32 dB(A) tussen meetpunt 1 en meetpunt 2c kan worden uitgegaan, dit niet zonder meer ook heeft te gelden tussen meetpunt 1 en meetpunt 2a. Verweerder heeft de kritiekpunten van eiseres niet weersproken, zodat niet van de juistheid van een overdrachtsverzwakking van -32 dB(A) tussen meetpunt 1 en meetpunt 2c kan worden uitgegaan. In het midden kan blijven of dat getal ook zonder meer gold tussen meetpunt 1 en meetpunt 2a.
In het verweerschrift heeft verweerder daarnaast beaamd dat op 22 juli 2020 slechts indicatieve metingen zijn verricht ten behoeve van het opstellen van een toetsingsprotocol en dat de metingen waren bedoeld om inzicht te krijgen in de wijze waarop een toetsingsprotocol tot stand moest komen en niet ter vaststelling van overtredingen.
Onder genoemde omstandigheden moet worden vastgesteld dat de overdrachtsverzwakking van -32 dB(A) tussen meetpunt 1 en meetpunt 2a waar verweerder van is uitgegaan niet conform de eisen van de Handleiding tot stand is gekomen en dus niet kon worden gehanteerd bij het bepalen of op 22 juli 2020 bij meetpunt 2a sprake was van een overtreding.
2.3.6
In beroep heeft verweerder ter informatie nog een aantal toezichthoudersrapportages van geluidmetingen die zijn verricht tussen april 2021 en juni 2021 – en daarmee voor het bestreden besluit – overgelegd. Ook uit die gegevens blijkt niet hoeveel de overdrachtsverzwakking tussen meetpunt 1 en meetpunt 2a bedroeg of wat het geluidniveau bij meetpunt 2a op 22 juli 2020 was, zodat ook op basis van die stukken niet kan worden vastgesteld of toen sprake was van een overtreding.
2.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder zijn standpunt in het bestreden besluit dat op 22 juli 2020 geen sprake was van een overtreding bij meetpunt 2a niet heeft kunnen baseren op de hem ten tijde van het primaire en bestreden besluit ter beschikking staande gegevens en stukken en zijn standpunt mitsdien ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
Conclusie en gevolgen
3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
Kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand blijven?
4.1
De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand blijven. Zij overweegt hiertoe als volgt.
4.2
Ook op basis van de door eiseres in beroep overgelegde stukken en de notitie van 10 november 2022 van [naam 2] kan niet worden vastgesteld of op 22 juli 2020 sprake was van een overtreding bij meetpunt 2a. Uit de gegevens blijkt namelijk niet hoeveel de overdrachtsverzwakking tussen meetpunt 1 en meetpunt 2a bedroeg of wat het geluidniveau aan de hand van een meting vastgesteld bij meetpunt 2a op 22 juli 2020 was.
4.3
Gelet op het tijdsverloop kan niet alsnog worden vastgesteld of op 22 juli 2020 sprake was van een overtreding bij meetpunt 2a. Ook naar zijn aard kan geen overtreding meer worden vastgesteld op het meetpunt op die dag, omdat een eventuele overtreding van de geluidsnorm bij meetpunt 2a niet voortdurend van aard is. Als sprake was van een overtreding was deze immers het gevolg van een specifieke race die op die dag plaatsvond op het circuit en was deze beëindigd zodra de race was geëindigd.
De gedingstukken en wat eiseres in beroep heeft aangevoerd bevatten verder onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat overtreding van voorschrift 5.2 bij meetpunt 2a met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal gaan plaatsvinden. Er bestaat thans dan ook geen reden voor verweerder om om die reden alsnog handhavend op te treden tegen CPZ. Er is geen aanleiding voor het geven van een waarschuwing of het opleggen van sanctie of andersoortige maatregel zoals eiseres heeft voorgesteld. Onder deze omstandigheden kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit, die inhouden dat niet handhavend wordt opgetreden tegen CPZ, in stand blijven. Dit betekent dat verweerder geen nieuw besluit op het bezwaar van eiseres hoeft te nemen.
Griffierecht en proceskosten
5.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5.2
Eiseres heeft de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als naam van de gemachtigde is op het proceskostenformulier daartoe vermeld: [naam 2] , werkzaam bij stichting NSG. De rechtbank gaat er gelet hierop van uit dat eiseres heeft bedoeld om te verzoeken om verweerder te veroordelen in de (overigens niet gespecificeerde) kosten van een deskundige die aan haar verslag heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb.
Het proceskostenformulier is evenwel niet uiterlijk op de zitting aan de griffier overhandigd, terwijl in de toelichting bij het formulier is vermeld dat het uiterlijk bij aanvang van de zitting moet worden overhandigd. Verweerder heeft dan ook niet de gelegenheid gehad op het verzoek van eiseres te reageren. Eiseres heeft geen redenen opgevoerd voor de te late indiening van het formulier. De rechtbank neemt het formulier onder deze omstandigheden niet in beschouwing.
Van overige (ambtshalve) voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.