ECLI:NL:RBNHO:2023:7012

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
9946065 \ CV EXPL 22-3594
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers na annulering van vlucht door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp van EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen de Duitse luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagiers vorderen compensatie naar aanleiding van de annulering van hun vlucht LH1809 van Barcelona naar Amsterdam op 24 juli 2020. De passagiers stellen dat zij niet tijdig, dat wil zeggen meer dan veertien dagen voor vertrek, zijn geïnformeerd over de annulering van hun vlucht. De vervoerder betwist dit en stelt dat de passagiers op 29 juni en 3 juli 2020 per e-mail zijn geïnformeerd. De kantonrechter oordeelt dat de bewijslast voor het tijdig informeren van de passagiers bij de vervoerder ligt. Aangezien de vervoerder niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de passagiers tijdig zijn geïnformeerd, komt de kantonrechter tot de conclusie dat de passagiers recht hebben op compensatie volgens de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De kantonrechter wijst de vordering van de passagiers toe en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 1.181,50, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vervoerder kan zich niet beroepen op buitengewone omstandigheden, aangezien niet is aangetoond dat de annulering het gevolg was van overheidsmaatregelen in verband met de COVID-19-pandemie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9946065 \ CV EXPL 22-3594
Uitspraakdatum: 12 juli 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kinderen
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2]allen wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
buitenlandse vennootschap: Aktiengesellschaft (AG)
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.A. Pluijm & mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 28 maart 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. Hierna hebben de passagiers een akte inhoudende overlegging producties ingediend. De vervoerder heeft vervolgens schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben zich hierna bij akte uitgelaten over (de producties bij) de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Barcelona Airport (Spanje) via München Franz Josef Strauss Airport (Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 24 juli 2020.
2.2.
Vlucht LH1809 van Barcelona Airport naar München Franz Josef Strauss Airport (hierna: de vlucht) is geannuleerd. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee zij meer dan twee uur later op de eindbestemming zijn aangekomen.
2.3.
EUclaim heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
Passagier sub 2 is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens zijn minderjarige kinderen te voeren.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 juli 2020, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vaststaat dat de vlucht is geannuleerd. Het meest verstrekkende verweer van de vervoerder is dat hij de annulering tijdig, te weten meer dan veertien dagen voor vertrek, aan de passagiers heeft medegedeeld, zodat op grond van artikel 5 lid 1 sub c i van de Verordening geen recht op compensatie bestaat. De kantonrechter stelt voorop dat ingevolge artikel 5 lid 4 van de Verordening de bewijslast inzake het al of niet melden van de annulering van de vlucht aan de passagiers en het tijdstip waarop dat is geschied, bij de vervoerder ligt.
4.3.
De vervoerder heeft aangevoerd dat hij de passagiers eerst op 29 juni 2020 en later nogmaals op 3 juli 2020 om 23:44 uur per e-mail (e-mailadres [e-mailadres]) heeft geïnformeerd over de annulering. Bij de boeking van de vluchten is dit e-mailadres opgegeven. De passagiers waren aldus tijdig, meer dan veertien dagen voor vertrek, van de annulering op de hoogte, aldus de vervoerder. Ter onderbouwing heeft de vervoerder als productie 2 bij antwoord de PNR-gegevens van de passagiers overgelegd. De passagiers betwisten het voorgaande en stellen dat zij pas op 22 juli 2020 zijn geïnformeerd over de annulering van de vlucht. Volgens de passagiers heeft de vermeende e-mail van 29 juni 2020 hen nooit bereikt. Ook blijkt volgens de passagiers uit de overgelegde stukken nergens uit dat zij (tijdig) zijn geïnformeerd over de annulering. Er is slechts verwezen naar een zeer selectief deel uit de PNR, aldus de passagiers. Bij dupliek heeft de vervoerder alsnog (een deel van de) de inhoud van de PNR-gegevens van 3 juli 2020 getoond waarin onder meer staat vermeld “
Schedulecng (= Schedule Change) forwarded to [e-mailadres]. Ook heeft de vervoerder aangevoerd dat hij alle mededelingen inzake een annulering van een vlucht aan de betrokkenen mededeelt per e-mail met ontvangstbevestiging. In het onderhavige geval zijn de passagiers via het e-mailadres van de hoofdboeker geïnformeerd. Nu de PNR niet vermeldt dat deze e-mail niet is geopend (
not open), kan ervan uit worden gegaan dat de passagiers de e-mail hebben ontvangen, aldus nog steeds de vervoerder.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. De bewijslast ten aanzien van het moment van mededeling van de annulering aan de passagiers rust op de vervoerder. Het had, gelet op de betwisting door de passagiers, op de weg van de vervoerder gelegen om zijn stellingen nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door de inhoud van de e-mail van 3 juli 2020 over te leggen. De vervoerder heeft dit nagelaten. Daardoor heeft de vervoerder zijn verweer, mede in het licht van hetgeen door de passagiers is aangevoerd, onvoldoende onderbouwd, zodat niet is komen vast te staan dat de passagiers tijdig over de annulering zijn geïnformeerd. Dat uit de PNR-gegevens blijkt dat sprake was van een schemawijziging doet voor de beoordeling van dit geschil niet ter zake. Uit de PNR-gegevens blijkt immers niet wat de inhoud was van de verstuurde e-mail. Nu niet is gebleken dat de passagiers tijdig zijn geïnformeerd komt aan hen recht op compensatie toe. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.5.
De vervoerder heeft in dat verband aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd als gevolg van de COVID-19-pandemie. Op 24 juli 2020 had de Nederlandse, Duitse en Spaanse overheid een aantal maatregelen uitgevaardigd om een verdere verspreiding van het coronavirus tegen te gaan.
4.6.
Vaststaat dat op het moment dat de vlucht had moeten worden uitgevoerd sprake was van een (wereldwijde) corona uitbraak en dat deze uitbraak ook gevolgen heeft gehad voor de luchtvaart. De Europese commissie heeft in haar richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van COVID-19 op 18 maart 2020 aangegeven:
“De Commissie is van mening dat als overheden maatregelen nemen om de COVID-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben.
Volgens artikel 5, lid 3, wordt van het recht op compensatie afgezien op voorwaarde dat de desbetreffende annulering “het gevolg is” van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.
Er wordt geacht aan die voorwaarde te zijn voldaan als overheden bepaalde vluchten regelrecht verbieden of het verkeer van personen op zodanige wijze verbieden dat de desbetreffende vlucht niet kan worden uitgevoerd.
Aan die voorwaarde kan ook worden voldaan als de vlucht wordt geannuleerd onder omstandigheden waarin de overeenkomstige verplaatsing van personen niet volledig verboden is, maar beperkt is tot personen die een afwijking genieten (bijvoorbeeld onderdanen of ingezetenen van de desbetreffende staat).
ls niemand van die personen een bepaalde vlucht zou nemen, zou die vlucht leeg blijven als hij niet zou worden geannuleerd. In dergelijke situaties kan het gerechtvaardigd zijn dat een luchtvaartmaatschappij de vlucht niet pas heel laat maar tijdig annuleert (zelfs zonder zeker te zijn van de rechten van de verschillende passagiers om te reizen), zodat er passende organisatorische maatregelen kunnen worden genomen, onder meer betreffende de door de luchtvaartmaatschappij verplichte verzorging van passagiers. In dergelijke gevallen en afhankelijk van de omstandigheden kan een annulering nog steeds worden beschouwd als “het gevolg” van de maatregel van de overheden. Afhankelijk van de omstandigheden kan dat ook het geval zijn voor vluchten in de omgekeerde richting van de vluchten die rechtstreeks onder het verbod op het verkeer van personen vallen.
Als de luchtvaartmaatschappij besluit een vlucht te annuleren en aantoont dat dit besluit gerechtvaardigd is om de gezondheid van de bemanning te beschermen, moet die annulering ook als “het gevolg” van buitengewone omstandigheden worden beschouwd.
Bovenstaande overwegingen zijn niet uitputtend en kunnen niet uitputtend zijn in die zin dat ook andere specifieke omstandigheden met betrekking tot COVID-19 onder de invloedssfeer van artikel 5, lid 3, kunnen vallen.”
4.7.
De kantonrechter stelt voorop dat hij niet gehouden is aan de richtsnoeren, nu dit geen wettelijke regelgeving is. Wel kunnen de richtsnoeren richtinggevend zijn.
4.8.
De vervoerder heeft voldoende onderbouwd dat de coronapandemie op 24 juli 2020 nog zeer ernstig, prangend en gevaarlijk was. Daarmee is echter niet gebleken dat de verplaatsing van personen van en naar Nederland, Duitsland en/of Spanje op 24 juli 2020 verboden dan wel beperkt was. Uit de omstandigheid dat op 24 juli 2020 wel andere vluchten zijn uitgevoerd, volgt bovendien het tegendeel. De passagiers hebben namelijk in dit verband aangevoerd dat er op 24 juli 2020 127 vluchten probleemloos zijn uitgevoerd, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist. Dat het, in verband met de veiligheid van het personeel, niet verantwoord was om deze specifieke vlucht uit te voeren is evenmin gebleken.
4.9.
Ook de lage bezettingsgraad betekent niet de vlucht niet door kon gaan. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming het gunstigst waren, maar dit ontslaat de vervoerder niet van de verplichting om gedupeerde passagiers te compenseren. De vervoerder beroept zich nog op het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 september 2022 (ECLI:NL:RBNHO:2022:8674), maar dit kan hem niet baten. In die genoemde zaak was wel, anders dan in de onderhavige zaak, aangetoond dat de vlucht vanwege de uitgevaardigde overheidsmaatregelen niet kon worden uitgevoerd. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen. De vordering van de passagiers ligt dan ook voor toewijzing gereed.
4.10.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente over de proces- en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.181,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.000,00 vanaf 24 juli 2020 en over € 181,50 vanaf 28 maart 2022 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 214,00;
salaris gemachtigde € 264‬,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter