ECLI:NL:RBNHO:2023:7096

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
C/15/341503 / KG ZA 23-350
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de vordering tot nakoming van de zorgregeling en oplegging van een dwangsom in een kort geding tussen ouders over de zorg voor hun minderjarige kind

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de vader en de moeder van een minderjarige. De vader vorderde dat de moeder werd veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling, die eerder door de rechtbank was vastgesteld. De moeder had de zorgregeling eenzijdig niet nageleefd, wat leidde tot de vordering van de vader. De voorzieningenrechter oordeelde dat de moeder een prikkel nodig had om de zorgregeling te hervatten, gezien haar opstelling en het feit dat zij zonder gegronde redenen had besloten om de zorgregeling niet langer na te komen. De voorzieningenrechter heeft de moeder veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling op straffe van een dwangsom van € 500 per dag, met een maximum van € 10.000. Daarnaast werd de moeder in de proceskosten veroordeeld. De voorzieningenrechter deed ook een dringend beroep op de moeder om samen te werken met de gecertificeerde instelling (GI) en de juiste hulpverlening voor het kind te waarborgen. De ondertoezichtstelling was een dwingend kader dat de moeder verplichtte om zich aan de afspraken te houden. De verzoeken van de moeder om een onderzoek te gelasten door de Raad voor de Kinderbescherming of een bijzondere curator te benoemen, werden afgewezen, omdat de aard van de procedure dit niet toeliet. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van het hervatten van de zorgregeling in het belang van het kind.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton & Insolventie
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/341503 / KG ZA 23-350
Proces-verbaal zitting in kort geding, houdende mondeling vonnis
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [plaats]
,
eiser,
advocaat mr. P.A.J. van Putten, kantoorhoudende te Almere,
-tegen-
[gedaagde] ,
wonende te [plaats]
,
gedaagde,
advocaat mr. J.H.M. de Boer, kantoorhoudende te Alkmaar.
Partijen zullen hierna de vader en de moeder worden genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. W.P. van der Haak, voorzieningenrechter, en G.S. Doornbosch
,griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
- de vader, bijgestaan door mr. J. Groenestijn, waarnemend voor mr. P.A.J. van Putten;
- de moeder, bijgestaan door mr. J.H.M. de Boer, beiden aanwezig via een beeld- en geluidsverbinding.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling vonnis gewezen. Dit luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
1.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
Beide partijen zijn belast met het gezag over [de minderjarige] .
1.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 14 oktober 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] gewijzigd, in die zin dat [de minderjarige] om de week van vrijdag uit school tot zondag 17.30 uur bij de vader verblijft. Ook heeft de rechtbank een verdeling van de vakanties en feestdagen vastgesteld. De vakantieregeling is door de voorzieningenrechter nader gepreciseerd in het mondeling vonnis van 23 maart 2023
1.4.
Bij beschikking van 11 januari 2022 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, tot 11 januari 2023. Bij beschikking van 6 januari 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling met een jaar verlengd, te weten tot 11 januari 2024.
1.5.
De vader vordert, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de moeder beveelt om binnen 24 uur na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, over te gaan tot nakoming van hetgeen in de beschikking van 14 oktober 2020 door de rechtbank (onder zaaknummer C/15/269736 / FA RK 18-564) onder de punten 3.1., 3.2. en 3.3. is bepaald, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat de moeder niet aan het gevorderde voldoet, met een maximum van € 10.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;
II. de moeder veroordeelt in de kosten van deze procedure.
1.6.
De moeder voert ter zitting verweer en verzoekt de vorderingen van de vader af te wijzen. Ter zitting heeft zij de voorzieningenrechter mondeling verzocht een onderzoek te gelasten door de Raad voor de Kinderbescherming dan wel een bijzondere curator te benoemen.
1.7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat voor beide partijen als gevolg van de beschikking van 14 oktober 2020 en de nadere precisering daarvan in het mondeling vonnis van 23 maart 2023 glashelder is op welke wijze de zorgregeling dient te verlopen. Op grond van de zorgregeling dient [de minderjarige] aanstaande zomervakantie vanaf vrijdag 21 juli 2023 om 17.30 uur gedurende drie weken bij de vader te verblijven.
1.8.
De moeder is tot maart 2023 de reguliere zorgregeling altijd nagekomen. Vast staat dat de moeder de laatste maanden op eigen initiatief heeft besloten om de zorgregeling niet meer altijd na te komen. Zij heeft [de minderjarige] diverse malen thuis gehouden op momenten dat hij bij zijn vader zou moeten zijn. Inmiddels is het circa zes weken geleden dat de vader en [de minderjarige] elkaar hebben gezien. De moeder stelt dat [de minderjarige] zich niet meer veilig zou voelen bij de vader en dat hij niet meer naar hem toe wil. [de minderjarige] gaat sinds 23 juni 2023 ook niet meer naar school, eveneens omdat [de minderjarige] zich daar volgens de moeder niet veilig zou voelen. De directeur zou zich niet aan gemaakte afspraken houden en [de minderjarige] zou dat hem erg kwalijk nemen. De moeder is naar eigen zeggen met [de minderjarige] ondergedoken om de veiligheid van [de minderjarige] te waarborgen.
1.9.
De vader heeft bij de rechtbank een procedure aanhangig gemaakt, waarin hij onder meer vraagt om de zorgregeling te wijzigen in een co-ouderschapsregeling. De GI heeft zich in die procedure bij brief van 7 juli 2023 op het standpunt gesteld dat zij overwegend positief staat tegenover dit verzoek van de vader. De GI heeft zicht op de thuissituatie bij de vader, omdat hij zich in het kader van de ondertoezichtstelling meewerkend opstelt.
1.10.
Gezien het feit dat de moeder de zorgregeling tot eind maart 2023 steeds is nagekomen en gezien het standpunt van de GI in de brief van 7 juli 2023, ziet de voorzieningenrechter in deze procedure geen reden om aan te nemen dat [de minderjarige] bij de vader niet veilig zou zijn. Ook overigens ziet de voorzieningenrechter geen beletsel voor het met onmiddellijke ingang hervatten van de zorgregeling. Integendeel, het hervatten van het contact met de vader moet in het belang van [de minderjarige] worden geacht.
1.11.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen van de vader daarom volledig toewijzen. Gezien de opstelling van de moeder, die erop neerkomt dat zij eenzijdig en zonder gegronde redenen heeft besloten om de zorgregeling niet langer na te komen, is er reden om de verzochte dwangsom op te leggen alsmede om de moeder in de proceskosten te veroordelen. De verwachting is gerechtvaardigd dat de moeder een prikkel nodig heeft om de zorgregeling te hervatten.
1.12.
De voorzieningenrechter wijst af de verzoeken van de moeder om een onderzoek te gelasten door de Raad voor de Kinderbescherming dan wel een bijzondere curator te benoemen. De aard van deze procedure leent zich niet voor honorering van deze verzoeken, temeer niet nu de zomervakantie op het punt staat te beginnen.
1.13.
De voorzieningenrechter doet een dringend beroep op de moeder om zich meewerkend te gaan opstellen in de richting van de GI. De ondertoezichtstelling is een dwingend kader dat erop is gericht om onder regie van de GI de juiste hulpverlening voor een kind in te zetten, zodat de situatie voor het kind kan verbeteren. Als de moeder zorgen heeft over het welbevinden en het gevoel van (on)veiligheid van [de minderjarige] , dan dient zij zich daarmee tot de GI te wenden. Het eenzijdig en eigenhandig treffen van maatregelen en inzetten van hulp, verdraagt zich niet met de ondertoezichtstelling en evenmin met het feit dat ook de vader gezag heeft over [de minderjarige] .

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
beveelt de moeder om binnen 24 uur na betekening van het te dezen te wijzen vonnis over te gaan tot nakoming van hetgeen in de beschikking van 14 oktober 2020 door de rechtbank (onder zaaknummer C/15/269736 / FA RK 18-564) onder de punten 3.1., 3.2. en 3.3. is bepaald, op straffe van verbeurte van een dwangsom aan de vader van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat de moeder niet aan het gevorderde voldoet, met een maximum van € 10.000,00;
2.2.
veroordeelt de moeder in de kosten van deze procedure, tot op heden begroot op
€ 697,00 aan salaris voor de advocaat, € 86,00 aan griffierechten en € 129,86 aan dagvaardingskosten;
2.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.4.
wijst af de verzoeken van de moeder.
De rechter deelt mede dat een afschrift van het bovenstaande zo snel mogelijk volgt en sluit de zitting.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de rechter en de griffier is vastgesteld en door de rechter is ondertekend.
mr. drs. W.P. van der Haak
voorzieningenrechter,
tevens kinderrechter