ECLI:NL:RBNHO:2023:7308

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
C/15/340253 / KG ZA 23-275
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan met betrekking tot huurwoning en zorg voor minderjarig kind

In deze zaak, die op 14 juli 2023 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een man en een vrouw die in het kader van hun echtscheiding afspraken hebben gemaakt over een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan. De partijen, die samen een minderjarig kind hebben, wonen in een huurwoning en zijn in een geschil verwikkeld geraakt over de uitvoering van deze afspraken. De man vordert dat de vrouw de echtelijke woning verlaat en dat zij bijdraagt aan de kosten van de woning. De vrouw verzet zich hiertegen en stelt dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om een andere woning te vinden, maar dat dit niet is gelukt. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man afgewezen, omdat de vrouw voldoende inspanningen heeft geleverd om een eigen woonruimte te vinden en de termijn voor haar verblijf in de woning in onderling overleg moet worden verlengd. Ook de vorderingen van de vrouw in reconventie zijn afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de situatie in de woning niet ideaal is, maar dat er momenteel geen noodzaak is voor een voorziening. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/340253 / KG ZA 23-275
Vonnis in kort geding van 14 juli 2023
in de zaak van
[eiser/verweerder],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. N.D. Groenewoud te Nieuw-Vennep,
tegen
[gedaagde/eiseres],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G.H.G. Reitsma-van Riel te Hoofddorp.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 5
  • de conclusie van antwoord in kort geding tevens houdende conclusie van eis in reconventie met producties 1 t/m 4
  • de mondelinge behandeling van 30 juni 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
  • de aantekeningen van mr. Groenewoud namens de man.
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door mr. Groenewoud
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Reitsma-van Riel voornoemd.
Tevens waren aanwezig:
  • de heer [A.], tolk in de Arabische taal voor de man, en totdat de tolk voor de vrouw binnenkwam ook voor de vrouw,
  • mevrouw [B.], tolk in de Arabische taal voor de vrouw. Zij kwam iets later binnen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De zaak in het kort
2.1.
Partijen waren gehuwd en hebben een minderjarig kind. Zij wonen met elkaar in een huurwoning. Partijen hebben in het kader van de echtscheiding en na mediation afspraken met elkaar gemaakt die zijn vastgelegd in een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan. Deze afspraken zien onder meer op het verblijf van de vrouw in de woning, het bijdragen door de vrouw aan kosten verbonden aan de woning en de zorg van partijen voor hun kind. Tussen partijen is discussie ontstaan over deze afspraken.

3.Feiten

3.1.
Partijen zijn op [datum] in [land] getrouwd.
3.2.
Uit de relatie van partijen is op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats] [C.] geboren (hierna ook: [C.]). Partijen wonen in [woonplaats], in een gezamenlijke huurwoning (hierna ook: de echtelijke woning).
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg van [datum] is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken (hierna: de echtscheidingsbeschikking). De echtscheidingsbeschikking is op [datum] in de daartoe bestemde registers ingeschreven.
3.4.
Op [datum] hebben partijen in het kader van de afwikkeling van de echtscheiding een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan met elkaar gesloten onder begeleiding van een mediator van Zorgzaam Scheiden.
3.5.
In het echtscheidingsconvenant staat, voor zover van belang:

3.7.Huurrecht echtelijke woning
3.7.1.
Partijen huren gezamenlijk de woning met adres [adres].
3.7.2.
De huurovereenkomst voor deze woning, wordt per datum dat de vrouw andere woonruimte heeft gevonden voortgezet door de man. De vrouw dient op die dag de woning verlaten te hebben en zal zich binnen 7 dagen na deze datum laten uitschrijven van dit adres. Het streven is dat de vrouw binnen 6 maanden eigen woonruimte kan betrekken. Mocht de vrouw aantoonbaar voldoende inspanning hebben verricht en is het vinden van een eigen woonruimte desondanks nog niet gelukt, dan zullen partijen deze afspraaktermijn in onderling overleg verlengen.
3.7.3.
De lasten die verbonden zijn aan de woning worden tot de vrouw andere woonruimte heeft gevonden naar rato van inkomen verdeeld en komen per datum dat de vrouw andere woonruimte heeft gevonden voor rekening van de man. (…)
3.6.
In het ouderschapsplan zijn partijen onder meer een zorgverdeling voor [C.] overeengekomen.

4.Het geschil in conventie

4.1.
De man vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te veroordelen om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis de echtelijke woning te verlaten en daarin niet meer terug te keren, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat zij hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 25.000,-;
II. de vrouw te veroordelen om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis zich in de burgerlijke basisregistratie van de gemeente [geboorteplaats] uit te schrijven van het adres [adres] en de man hiervan bewijs te tonen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat zij hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 25.000,-;
III. de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van het bedrag van € 3.522,11 terzake haar aandeel in de lasten verbonden aan de echtelijke woning over de periode vanaf 8 september 2023
(bedoeld is kennelijk 2022, voorzieningenrechter)t/m [datum], binnen 2 dagen na dit vonnis, bij gebreke waarvan de vrouw zonder nadere ingebrekestelling in verzuim komt en tevens de wettelijke handelsrente verschuldigd wordt;
IV. de vrouw te veroordelen tot betaling van € 391,35 per maand of gedeelte daarvan naar rato vanaf 8 juni 2023 tot de dag dat de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten;
V. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding, die van rechtsbijstand daaronder begrepen.
4.2.
De man legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat partijen afspraken hebben gemaakt in het echtscheidingsconvenant. Het huurrecht zou aan de man toebedeeld worden en de vrouw mocht nog zes maanden in de woning blijven wonen. Die termijn is verstreken. Als de vrouw ondanks voldoende inspanning geen woning zou hebben verkregen, dan zouden partijen in overleg treden over een eventueel langer verblijf van de vrouw in de woning, maar deze situatie doet zich niet voor; de vrouw heeft zich niet ingespannen om andere woonruimte te zoeken. Partijen hebben ook afgesproken dat de kosten van de woning naar rato van inkomen zouden worden verdeeld. De vrouw heeft tot op heden echter geen enkele financiële bijdrage geleverd aan de woonlasten.
4.3.
De vrouw voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van vorderingen van de man.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.Het geschil in reconventie

5.1.
De vrouw vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vorderingen van de man onder I tot en met V af te wijzen;
II. te bepalen dat de vrouw zo lang zij niet beschikt over vervangende woonruimte in de echtelijke woning kan verblijven en daar ingeschreven kan blijven staan
III. [C.] voorlopig aan haar zorg toe te vertrouwen, zodat zij bij een daadwerkelijk gedwongen vertrek uit de woning urgentie kan aanvragen;
IV. in geval van een gedwongen vertrek van de vrouw uit de woning te bepalen dat de lasten van de woning vanaf het moment van verlaten van de woning door de vrouw volledig voor rekening van de man dienen te komen
5.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat voor haar een noodsituatie dreigt. Toewijzing van de vorderingen in conventie heeft tot gevolg dat zij op straat komt te staan en dat haar contact met [C.] daardoor wordt beëindigd. Het is voor [C.] van essentieel belang dat haar contact en hechting met moeder intact blijft en dat de vrouw met [C.] een veilige en stabiele woonsituatie kan worden geboden. De vrouw heeft alles gedaan wat in haar macht ligt om een andere woning te vinden maar de vrouw komt op grond van de afspraken in het ouderschapsplan en convenant nergens voor in aanmerking. Als de vrouw zich alleen inschrijft als woningzoekende komt zij niet in aanmerking voor urgentie, terwijl dit wel het geval is als de zorg voor [C.] voorlopig aan haar wordt toevertrouwd.
Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat de door haar in reconventie ingestelde vorderingen niet voorwaardelijk van aard zijn.
5.3.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
5.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling in conventie en in reconventie

Rechtsmacht en toepasselijk recht

6.1.
De rechtbank moet haar internationale bevoegdheid beoordelen aan de hand van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: “Brussel I-bis”) omdat sprake is van een rechtsverhouding met internationale aspecten en de zaak valt binnen het materieel toepassingsgebied van deze verordening.
6.2.
Op grond van de hoofdregel van artikel 4 Brussel I-bis is de Nederlandse rechter bevoegd omdat partijen woonplaats hebben in Nederland.
6.3.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over het toepasselijke recht. De rechtbank begrijpt daaruit, en uit de op het Nederlandse recht gebaseerde stellingen van partijen, dat partijen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen.
Spoedeisend belang
6.4.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen, in combinatie met de omstandigheid dat beide partijen stellen dat de situatie onhoudbaar is geworden. Dit geldt ook voor de vorderingen van de man strekkende tot betaling van een bijdrage in de lasten verbonden aan de echtelijke huurwoning. De man heeft immers gesteld dat hij in een financiële noodsituatie komt.
Inhoudelijke beoordeling
6.5.
Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie, zal de voorzieningenrechter deze gezamenlijk behandelen.
6.6.
De door partijen over en weer ingestelde vorderingen in dit kort geding zien – kort gezegd – op drie onderwerpen, namelijk: 1) de echtelijke woning, 2) de lasten verbonden aan de echtelijke woning en 3) de vraag of de zorg voor het minderjarige kind van partijen voorlopig aan (alleen) de vrouw moet worden toevertrouwd met als doel dat de vrouw urgentie kan aanvragen.
De voorzieningenrechter zal deze onderwerpen achtereenvolgens beoordelen.
6.7.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in de zaak om een specifiek geval gaat. Partijen hebben een [land] achtergrond en zijn enkele jaren geleden uit [land] naar Nederland gekomen. Zij hebben hierdoor weinig tot geen kennis van de Nederlandse woningmarkt. Ook beschikken zij (vrijwel) niet over familie in Nederland, zodat een sociaal vangnet nagenoeg ontbreekt. De geschilpunten die in dit kort geding aan de orde zijn, zijn ook niet de enige punten die partijen verdeeld houden. Er is momenteel ook bij de sectie Familie & Jeugd van deze rechtbank een procedure aanhangig met verzoeken tot wijziging van de zorgregeling van [C.] en wijziging van de kinder- en partneralimentatie. De in dit kort geding ingestelde vorderingen zijn deels verweven met die procedure. Dit alles maakt dat het in deze zaak om een specifiek geval gaat.
6.8.
Verder stelt de voorzieningenrechter voorop dat de beoordeling in kort geding slechts een voorlopig oordeel is over het geschil tussen partijen. Voor toewijzing van een in kort geding gevraagde voorziening is vereist dat de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vorderingen in een nog te voeren bodemprocedure zullen worden toegewezen. Voor nader onderzoek bepaalde feiten of omstandigheden of voor bewijslevering door bij voorbeeld getuigen is in een kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure.
De woning
6.9.
De man vordert – kort gezegd – de vrouw te veroordelen binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de woning te verlaten en zich in de Basisregistratie Personen van de gemeente [geboorteplaats] uit te laten schrijven van het adres [adres], op straffe van een dwangsom.
6.10.
Partijen hebben in het echtscheidingsconvenant afspraken gemaakt over de woning. In artikel 3.7 van het echtscheidingsconvenant (zie 3.5) is bepaald dat de huurovereenkomst van de woning door de man zal worden voortgezet. Verder volgt uit dit artikel dat partijen hebben afgesproken dat het streven is dat de vrouw binnen zes maanden eigen woonruimte kan betrekken. Daarbij is vermeld dat als de vrouw aantoonbaar voldoende inspanning heeft verricht en het vinden van een eigen woonruimte desondanks nog niet gelukt is, partijen deze afspraaktermijn in onderling overleg zullen verlengen.
6.11.
De vrouw betoogt dat sprake is van dwaling. Zij stelt het ouderschapsplan en het echtscheidingsconvenant op grond van een onjuiste veronderstelling van zaken getekend te hebben. De vrouw dacht dat zij binnen een redelijke termijn na de echtscheiding een andere (sociale) huurwoning toegewezen zou krijgen, omdat sprake is van co-ouderschap. Als zij had geweten in welke problemen zij terecht zou komen door toekenning van het huurrecht aan de man dan had zij de afspraken nooit gemaakt. De vrouw voert aan dat zij van de mediator van Zorgzaam Scheiden onvoldoende toelichting heeft gekregen over de gevolgen van de afspraken. Zij is de Nederlandse taal beperkt machtig en het is de taak van de mediator om te zorgen dat de juiste en volledige informatie op tafel ligt. Het lijkt dat de mediator is tekortgeschoten in de zorgverplichtingen.
Daarnaast voert de vrouw aan dat de termijn van zes maanden geen ‘harde datum’ is, en dat er overleg moet zijn over voortgezet verblijf in de woning, omdat zij al geruime tijd naarstig op zoek is naar vervangende woonruimte, maar zonder resultaat.
6.12.
De vraag die in dit kort geding beantwoord moet worden is of de vrouw aantoonbaar voldoende inspanning heeft verricht om een eigen woonruimte te zoeken. Als dat het geval is dan volgt uit de afspraken in het echtscheidingsconvenant dat partijen de afspraaktermijn in overleg zullen verlengen. Dit zou betekenen dat de vrouw de woning nog niet hoeft te verlaten, ondanks dat de overeengekomen zes maanden zijn verstreken.
6.13.
De vrouw heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij zich voor diverse woningen heeft ingeschreven in de omgeving van [woonplaats]. Uit deze stukken volgt dat steeds meer dan honderd andere ingeschrevenen hoger eindigen voor toewijzing van een woning. Verder heeft de vrouw ter zitting toegelicht dat zij verschillende instanties heeft bezocht met de vraag of zij haar kunnen helpen bij het zoeken naar een woning. Hieruit volgt dat de vrouw in ieder geval niet stil heeft gezeten en inspanningen heeft verricht. De man stelt dat hij een kamerwoning voor de vrouw had gevonden, maar dat zij deze heeft geweigerd. Ook zou familie van de vrouw een woning voor haar kunnen regelen. De vrouw erkent dit, maar heeft toegelicht dat deze woning in Enschede zou zijn. Dit zou tot gevolg hebben dat zij geen uitvoering meer kan geven aan het co-ouderschap. Hetzelfde geldt voor de woningen die de man heeft voorgedragen. Dit zijn (kamer)woningen waarin het niet mogelijk is voor de vrouw om [C.] te ontvangen.
6.14.
Op grond van het voorgaande heeft de vrouw naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende inspanningen verricht om eigen woonruimte te vinden. In redelijkheid kan van de vrouw niet gevergd worden dat zij een woning betrekt indien daarbij het gevolg is dat zij [C.] niet langer kan zien. Dat de vrouw deze hulp niet heeft geaccepteerd kan haar dan ook niet worden toegerekend en doet niets af aan de inspanningen die zij heeft geleverd bij het zoeken naar vervangende woonruimte. Dit leidt tot de conclusie dat partijen op grond van de in het echtscheidingsconvenant gemaakte afspraken de termijn van zes maanden in onderling overleg zullen verlengen. Dit betekent dat de vrouw voorlopig in de woning mag blijven wonen. De vraag of de vrouw heeft gedwaald bij het sluiten van het echtscheidingsconvenant kan en hoeft in dit kort geding niet beantwoord te worden. De vordering in conventie onder I zal dus worden afgewezen. Als gevolg hiervan zal ook de vordering in conventie onder II worden afgewezen.
6.15.
De vordering van de vrouw in reconventie onder II, die inhoudt dat zij in de woning mag blijven wonen en daar ingeschreven mag blijven staan zolang zij niet beschikt over vervangende woonruimte, is ook niet toewijsbaar. Partijen zullen op grond van de gemaakte afspraken in het echtscheidingsconvenant immers met elkaar moeten overleggen over verlenging van de termijn waarbinnen de vrouw in de woning mag blijven wonen. Dit hoeft niet te betekenen dat de vrouw daar mag blijven totdat zij vervangende woonruimte heeft gevonden. Het is aan partijen om hier een nadere invulling aan te geven. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat de man de vrouw de toegang tot de woning werkelijk ontzegt, zodat de vrouw ook geen spoedeisend belang heeft bij deze vordering.
De vordering in reconventie onder II zal daarom ook worden afgewezen.
6.16.
De voorzieningenrechter benadrukt dat zij begrijpt dat de situatie in de echtelijke woning verre van ideaal is, dat partijen op enig moment ieder hun eigen verblijfplaats moeten hebben en uiteindelijk niet langer gezamenlijk in de woning kunnen wonen. Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen en de belangen over en weer tegen elkaar afwegend ziet de voorzieningenrechter op dit moment echter niet de noodzaak tot het treffen van een voorziening. Daarbij is mede van belang dat er nog een procedure loopt bij de sectie Familie & Jeugd van deze rechtbank. Overigens geeft de voorzieningenrechter partijen in overweging het ertoe te leiden dat de vrouw weer over een sleutel van de woning beschikt, zodat zij niet afhankelijk is van de man om de deur open te doen.
De lasten verbonden aan de woning
6.17.
Daarnaast vordert de man – kort gezegd – de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.522,11 zijnde haar aandeel in de lasten verbonden aan de woning over de periode van [datum] tot en met [datum] en betaling van een maandelijkse vergoeding van € 391,35.
6.18.
Vooropgesteld moet worden dat door de rechter in kort geding bij het geven van een voorziening als gevorderd (tot betaling van een geldsom) grote terughoudendheid moet worden betracht, aangezien daaraan, wegens haar voorlopige karakter, voor partijen ernstige gevolgen verbonden kunnen zijn. Daarvoor is in deze procedure dan ook vereist dat met een grote mate van waarschijnlijkheid wordt aangetoond dat er een verplichting voor de vrouw bestaat tot betaling aan de man van (een deel van) de huur- en andere lasten en er een betalingsachterstand bestaat en dus buiten redelijke twijfel is dat ook de bodemrechter de vrouw hiertoe zal veroordelen.
6.19.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vrouw het bestaan van de afspraak die inhoudt dat zij naar rato moet meebetalen in de huurlasten niet betwist. Wél betoogt de vrouw dat deze afspraken niet duidelijk zijn, omdat onbepaald is om welke kosten het gaat. Ter zitting heeft de vrouw toegelicht dat zij de man meermaals om inzage in de verschuldigde kosten van de huishouding heeft verzocht, maar dat zij tot op heden nog geen totaaloverzicht van deze kosten heeft ontvangen. Met de vrouw is de voorzieningenrechter van oordeel dat de man de hoogte van de door de vrouw verschuldigde kosten niet aannemelijk heeft gemaakt. Het had op de weg van de man gelegen om de totale kosten verbonden aan de woning met stukken te onderbouwen. De man heeft dit nagelaten. Dat de vrouw maandelijks een bedrag van € 391,35 dient bij te dragen is dan ook niet aannemelijk geworden. Gelet op de grote terughoudendheid die de voorzieningenrechter in kort geding moet betrachten bij een veroordeling tot betaling van een geldsom zijn de vorderingen in conventie onder III en IV niet toewijsbaar.
6.20.
De vordering van de vrouw te bepalen dat de lasten van de woning vanaf het moment dat zij de woning verlaat volledig voor rekening van de man dienen te komen is niet toewijsbaar. Tussen partijen is immers niet in geschil dat het echtscheidingsconvenant bepaalt dat de lasten verbonden aan de woning per datum dat de vrouw andere woonruimte heeft gevonden voor rekening van de man komen. De voorzieningenrechter ziet daarom niet in welk belang de vrouw heeft bij toewijzing van deze vordering. De vordering in reconventie onder IV zal worden afgewezen.
Toevertrouwen zorg minderjarig kind
6.21.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter voorlopig aan haar de zorg voor [C.] zal toevertrouwen, zodat zij bij een daadwerkelijk gedwongen vertrek uit de woning urgentie kan aanvragen.
6.22.
Zoals hiervoor overwogen is van een gedwongen vertrek van de vrouw uit de woning op dit moment (nog) geen sprake. De voorzieningenrechter begrijpt dat de vrouw ook in dat geval toch wenst dat de zorg van [C.] voorlopig aan haar wordt toevertrouwd, omdat de vrouw ter zitting heeft verklaard dat de vorderingen in reconventie onvoorwaardelijk zijn ingesteld. De rechtbank zal daarom deze vordering inhoudelijk beoordelen.
6.23.
De vrouw stelt dat zij belang heeft bij het toevertrouwen van de zorg van [C.] aan haar, omdat zij dan urgentie zou kunnen krijgen bij het zoeken naar een andere woning. De man betwist dat het toevertrouwen van de zorg urgentie voor de vrouw oplevert. De voorzieningenrechter laat in het midden of de vrouw wel of niet in aanmerking zou komen voor urgentie indien de zorg over [C.] voorlopig aan haar zou worden toevertrouwd. De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat het in aanmerking komen voor urgentie geen maatstaf kan zijn voor het al of niet toevertrouwen van de voorlopige zorg voor een minderjarig kind aan een van de ouders. De vordering in reconventie onder III zal dus worden afgewezen.
Proceskosten
6.24.
Omdat partijen ex-echtgenoten zijn, worden de proceskosten zo gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
7.3.
wijst de vorderingen af,
7.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2023. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.Conc.: 1589