ECLI:NL:RBNHO:2023:7324

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
HAA 22/4131
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de verbouwing en het gebruik van een pand tot ijssalon in strijd met bestemmingsplan

Op 25 juli 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak over een omgevingsvergunning voor het verbouwen en gebruiken van een pand als ijssalon. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen, dat op 22 december 2021 een omgevingsvergunning verleende voor het verbouwen van een pand aan [locatie 1] tot ijssalon. Dit besluit werd door eisers betwist, die bezwaar maakten tegen de vergunning. De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2023 behandeld, waarbij eisers en de gemachtigde van de gemeente aanwezig waren. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de bezwaren van eisers beoordeeld en vastgesteld dat niet alle eisers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat de gemeente in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen. De rechtbank heeft het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd, maar de omgevingsvergunning in stand gelaten, met aanpassing van de tekening die onderdeel uitmaakt van de vergunning. De rechtbank heeft de gemeente veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4131

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2023 in de zaak tussen

1.
[eiser 1] en [eiser 1B] ,uit [woonplaats] ,
2.
[eiser 2] ,uit [woonplaats] ,
3.
[eiser 3] ,uit [woonplaats] ,
4.
[eiser 4A] en [eiser 4B] ,uit [woonplaats] ,
5.
De besloten vennootschap [eiseres 5] B.V.,uit [vestigingsplaats 1] ,
6.
[eiser 6] , uit [woonplaats] ,
7.
[eiser 7] ,uit [woonplaats] ,
8.
[eiser 8] ,uit [woonplaats] ,
9.
[eiser 9], uit [woonplaats] ,
10.
[eiser 10], uit [woonplaats] ,
11.
[eiser 11], uit [woonplaats] ,
12.
[eiser 12], uit [woonplaats] ,
13.
[eiser 13], uit [woonplaats] ,
14.
[eiser 14], uit [woonplaats] ,
15.
[eiser 15], uit [woonplaats] ,
16.
[eiser 16] en [Eiser 16B], uit [woonplaats] ,
17.
[eiser 17], uit [woonplaats] ,
18.
[eiser 18], uit [woonplaats] ,
19.
[eiser 19], uit [woonplaats] ,
20.
[eiser 20], uit [woonplaats] ,
21.
[eiser 21], uit [woonplaats] ,
22.
[eiser 22], uit [woonplaats] ,
23.
[eiser 23], uit [woonplaats] ,
24.
[eiser 24], uit [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. R.J.G. Ensink),
eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen

(gemachtigde: S. Ramsoekh).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde partij] B.V., uit [vestigingsplaats 2] .

Inleiding

Bij besluit van 22 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en gebruiken in strijd met het bestemmingsplan verleend voor het verbouwen en het gebruiken van het pand [locatie 1] tot en als ijssalon. Van dit besluit maakt onderdeel uit de tekening “Schetsontwerp Gevels en Plattegronden” van 20 december 2021.
Bij besluit van 5 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar voor zover gemaakt door eisers sub 1 tot en met 13 ontvankelijk geacht en voor zover gemaakt door eisers sub 14 tot en met 24 niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit gewijzigd in stand gelaten. Onder meer de tekening van 20 december 2021 is vervangen door de tekening “Schetsontwerp Gevels en Plattegronden” van 30 maart 2022. Verder heeft verweerder ook nog een omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen voor het (gewijzigde) project verleend.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van eisers is verschenen. Eiser sub 21 is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Derde-partij is vertegenwoordigd door [naam 1] .
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Wet- en regelgeving
1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in bijlage 1 bij deze uitspraak.
Project
2.1
Derde-partij exploiteerde een ijssalon aan de [locatie 2] . Het project voorziet in het verplaatsen van de ijssalon naar de [locatie 1] . De ijssalon zal worden gerealiseerd in een een-laags historisch pand waarin het [naam 2] museum was gevestigd. Het pand zal daartoe worden verbouwd. Daarnaast zal een terreinverharding die aan de lange zijde van de beoogde ijssalon is gelegen worden verbreed.
2.2
Verweerder heeft bij het primaire besluit ten behoeve van het project omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en gebruiken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Bij het bestreden besluit heeft verweerder omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo voor het (gewijzigde) project verleend voor het verbreden van de terreinverharding.
Ontvankelijkheid beroep en bezwaar
3.1
De rechtbank is gehouden de ontvankelijkheid van het beroep en het bezwaar ambtshalve te beoordelen.
3.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:730, ligt het in de rede om, indien een omgevingsvergunning meer dan één toestemming als bedoeld in artikel 2.1 van de Wabo bevat, per toestemming te bepalen of degene die een rechtsmiddel heeft aangewend belanghebbende is. Deze regel lijdt uitzondering voor zover de betrokken vergunning ziet op onlosmakelijke activiteiten als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo.
Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1064, geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
3.3
De activiteiten bouwen en gebruiken hangen naar het oordeel van de rechtbank niet onlosmakelijk met elkaar samen als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo, omdat ze in tijd na elkaar kunnen worden verricht en uitgeoefend. De activiteiten aanleggen en gebruiken (binnen de bestemming “Groen-1”) hangen naar het oordeel van de rechtbank wel onlosmakelijk met elkaar samen.
3.4
Eisers sub 14 tot en met 24 stellen zich op het standpunt dat verweerder hun bezwaren bij het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat zij geen belanghebbenden zijn bij het primaire besluit. Volgens deze eisers zijn zij wel elk als belanghebbende bij het primaire besluit aan te merken, omdat zij gevolgen van enige betekenis ondervinden van het project. Eisers sub 14 tot en met 24 wonen op een afstand van tussen de 107 en 129 meter van de locatie. Het vergunnen van een wezenlijke functiewijziging van het pand leidt tot een toename van verkeer, parkeerdruk, geluidhinder en overige hinder in hun directe leefomgeving. Bovendien hebben eisers sub 16, 18, 19, 20 en 22 rechtstreeks zicht op de locatie. De afstandseis van 100 meter die verweerder heeft gehanteerd bij het bepalen van de belanghebbendheid vindt geen steun in de rechtspraak. Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:499 volgt volgens eisers sub 14 tot en met 24 dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit en dat bij twijfel over de omvang van de gevolgen die worden ondervonden de betrokkenen het voordeel van de twijfel dienen te krijgen.
3.5
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers sub 14 tot en met 24 niet als belanghebbenden zijn aan te merken bij het primaire besluit. Daarbij is volgens verweerder van belang of omwonenden zicht hebben op het bouwwerk en/of binnen een afstand van 100 meter daarvan wonen. Voorts geldt als correctie dat omwonenden ter plaatse van hun woning gevolgen van enige betekenis moeten ondervinden. Volgens verweerder wonen eisers sub 14 tot en met 24 te ver weg van de locatie om ter plaatse van hun woning gevolgen van enige betekenis van het project te kunnen ervaren. Eiser sub 21 is volgens verweerder geen belanghebbende bij het primaire besluit omdat hij niet woont op het adres [adres] en ook geen eigenaar is van dat pand. Het pand staat op naam van [bedrijf] B.V.
3.6
De rechtbank zal, gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, voor wat betreft de toestemming bouwen beoordelen of eisers daarbij als belanghebbenden zijn te beschouwen. Bij de toestemming voor aanleggen en gebruiken zal de rechtbank de belanghebbendheid in samenhang bezien vanwege de onlosmakelijkheid tussen die twee toestemmingen.
3.7
Verweerder heeft in het bestreden besluit geen onderscheid gemaakt tussen de belanghebbendheid van eisers bij de vergunning voor de activiteiten bouwen en gebruiken. De rechtbank vat het bestreden besluit zo op dat verweerder daarbij het bezwaar van eisers sub 1 tot en met 13 ten aanzien van beide activiteiten ontvankelijk heeft geacht en het bezwaar van eisers sub 14 tot en met 24 ten aanzien van beide activiteiten niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Activiteit bouwen
3.8
Wat betreft de belanghebbendheid van eisers ten aanzien van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen overweegt de rechtbank als volgt. De bouwwerkzaamheden waarvoor de vergunning voor deze activiteit is verleend zullen bestaan uit het opnieuw bekleden van de entree aan de voorzijde van het pand, het plaatsen van een kleine luifel boven de toegang tot de ijssalon en het maken van openslaande deuren aan de zijkant van het pand. Gesteld noch gebleken is dat eisers sub 1 tot en met 13, met uitzondering van eiseres sub 5, van deze wijzigingen die ten aanzien van het pand zelf worden doorgevoerd feitelijke gevolgen van enige betekenis kunnen ondervinden. De rechtbank is daarom van oordeel dat die eisers niet zijn aan te merken als belanghebbenden bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
Eiseres sub 5 is niet als belanghebbende bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan te merken omdat niet is gebleken dat zij door het vergunnen van de activiteit bouwen in een belang wordt geraakt dat zij gelet op haar doelstelling en haar feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt.
Verder is niet gesteld en gebleken dat eisers sub 14 tot en met 24 van de wijzigingen die ten aanzien van het pand zelf worden doorgevoerd feitelijke gevolgen van enige betekenis kunnen ondervinden. Ook deze eisers zijn daarom niet aan te merken als belanghebbenden bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
Verweerder heeft het bezwaar van eisers sub 1 tot en met 13 tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen bij het bestreden besluit gelet op het voorgaande ten onrechte ontvankelijk geacht. Verweerder had het bezwaar van die eisers in zoverre niet-ontvankelijk moeten verklaren. Verweerder heeft het bezwaar van eisers sub 14 tot en met 24 tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen bij het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Activiteit gebruiken
3.9.1
Wat betreft de belanghebbendheid van eiseres sub 5 en eisers sub 14 tot en met 24 ten aanzien van de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken overweegt de rechtbank als volgt.
3.9.2
Eiseres sub 5 kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet als belanghebbende bij de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken worden aangemerkt, omdat ook niet is gebleken dat zij door het vergunnen van de activiteit gebruiken in een belang wordt geraakt dat zij gelet op haar doelstelling en haar feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt.
3.9.3
Ter zitting is verder komen vast te staan dat eisers sub 16, 17, 18, 19, 20 en 22 die woonachtig zijn aan [straat 1] rechtstreeks zicht hebben op de planlocatie en de overige van eisers sub 14 tot en met 24 die aan de [straat 2] , het [straat 3] en [straat 4] wonen niet.
De rechtbank vermag niet in te zien waarom de bewoners aan de [straat 1] , anders dan de bewoners aan het [straat 5] , niet als belanghebbenden bij de vergunning voor deze activiteit zijn aan te merken, nu de afstand tussen zowel de bewoners aan de [straat 1] als het [straat 5] en de planlocatie circa 100 meter bedraagt, die afstand niet enorm groot is te noemen en beide bewonersgroepen zicht hebben op de planlocatie. Niet uitgesloten is dat eisers sub 16, 17, 18, 19, 20 en 22 gevolgen van enige betekenis kunnen ondervinden van de vergunde activiteit gebruiken vanwege de afstand tot, het zicht op en de uitstraling van de gevolgen (geluid) van het project. Verweerder heeft daarom het bezwaar van eisers sub 16, 17, 18, 19, 20 en 22 gericht tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken bij het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
3.9.4
Verweerder heeft ook het bezwaar van eiser sub 21 gericht tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken bij het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Ter zitting is komen vast te staan dat eiser sub 21 eigenaar is van het pand aan de [adres] . Daarom geldt voor deze eiser hetzelfde als voor de eisers sub 16, 17, 18, 19, 20 en 22 is overwogen.
3.9.5
Van de overige eisers sub 14, 15, 23 en 24 is ter zitting niet komen vast te staan dat zij, gelet op de afstand van hun woningen tot de planlocatie en het gebrek aan zicht daarop vanuit hun woningen, gevolgen van enige betekenis van de vergunde activiteit gebruiken zullen kunnen ondervinden. Verweerder heeft het bezwaar van deze eisers gericht tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken bij het bestreden besluit dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Activiteit aanleggen
3.10.1
Omdat eisers sub 1 tot en met 13 en 16 tot en met 22, met uitzondering van eiseres sub 5, naar het oordeel van de rechtbank als belanghebbenden zijn aan te merken bij de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken, zijn zij, vanwege de onlosmakelijke samenhang, daarmee ook als belanghebbenden aan te merken bij de omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen. Deze eisers zijn dus ontvankelijk te achten in hun beroep gericht tegen de bij het bestreden besluit verleende omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen.
3.10.2
Eisers sub 5, 14, 15, 23 en 24 zijn naar het oordeel van de rechtbank (ook) niet aan te merken als belanghebbenden bij de activiteit aanleggen. De vergunning voor deze activiteit is verleend voor het verbreden met circa 8 m2 van terreinverharding die voor het gebouw waarin de ijssalon is beoogd is gelegen.
Van eiseres sub 5 is niet gebleken dat zij door het vergunnen van de activiteit aanleggen in een belang wordt geraakt dat zij gelet op haar doelstelling en haar feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt.
Van eisers sub 14, 15, 23 en 24 is (ter zitting) niet komen vast te staan dat zij, gelet op de afstand van hun woningen tot de planlocatie en het gebrek aan zicht op de terreinverharding vanuit hun woningen, gevolgen van enige betekenis van de vergunde activiteit aanleggen zullen kunnen ondervinden. Dat zij woonachtig zijn in het Beschermd Stadsgezicht doet hieraan niet af.
3.11
Het voorgaande leidt tot de volgende conclusies. De omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen is (eerst) bij het bestreden besluit verleend. Het beroep voor zover dat is ingesteld door eisers sub 5, 14, 15, 23 en 24 is niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen.
Het beroep is voor het overige gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking voor zover verweerder daarbij het bezwaar van eisers sub 1 tot en met 13 tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ontvankelijk heeft geacht.
Het bestreden besluit komt voorts voor vernietiging in aanmerking voor zover verweerder daarbij het bezwaar van eiseres sub 5 tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken ontvankelijk heeft geacht.
Het bestreden besluit komt daarnaast voor vernietiging in aanmerking voor zover verweerder daarbij het bezwaar van eisers sub 16 tot en met 22 tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.12
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank uitsluitend toe aan een bespreking van de beroepsgronden die zijn gericht tegen de omgevingsvergunning voor de activiteiten gebruiken en aanleggen. De rechtbank gaat er hierbij van uit dat eisers sub 16 tot en met 22, indien verweerder hen wel ontvankelijk zou hebben geacht ten aanzien van de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken, geen andere inhoudelijke beroepsgronden zouden hebben aangevoerd tegen die activiteit dan eisers sub 1 tot en met 13, met uitzondering van eiseres sub 5, hebben gedaan.
Inspraak/overleg
4. Eisers hebben in hun beroepschrift hun ongenoegen geuit over een gebrek aan inspraak- en overlegmogelijkheden gedurende het vergunningproces, het niet publiceren door verweerder van de verleende vergunning en het in een laat stadium toezenden van het verweerschrift in de bezwaarfase.
De rechtbank vat deze opmerkingen in het beroepschrift niet op als beroepsgronden. Zij neemt daarbij in aanmerking dat eisers de opmerkingen, gelet op punt 3.3 van het beroepschrift, voor de bespreking van de beroepsgronden hebben willen maken en daarnaast ook niet hebben aangegeven welke gevolgen er aan de gemaakte opmerkingen zouden moeten worden verbonden.
Activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo)
5.1
Ter plaatse van het pand waarin de ijssalon is beoogd vigeert op basis van het bestemmingsplan “Binnenstad en Havens” onder meer de bestemming “Maatschappelijk” (artikel 16). Ter plaatse van het terrein voor het pand vigeert onder meer de bestemming “Groen-1” (artikel 12). Verder heeft het bestemmingsplan “Parapluplan Enkhuizen” zowel ter plaatse van het pand als ter plaatse van het terrein voor het pand aanvullende werking.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank stelt vast, dat het project in strijd is met de bestemming “Maatschappelijk”. Verder is niet in geschil dat de verbreding van de terreinverharding die voor het pand is gelegen in strijd is met de bestemming “Groen-1”.
5.3
Verweerder heeft ten behoeve van het project omgevingsvergunning verleend voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo en artikel 4, negende onderdeel, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
De beslissing om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen, behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsruimte heeft en de rechter de beslissing terughoudend toetst. Dat betekent dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om in dit geval een omgevingsvergunning te verlenen.
De omgevingsvergunning kan, gelet op artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
6.1
Eisers betogen dat uit de bij het bestreden besluit gevoegde gewijzigde tekening blijkt dat twee verspreid op het bij het pand behorende aansluitende terrein aanwezige bankjes worden vervangen en dat daar drie nieuwe bankjes zullen worden geplaatst in een opstelling die uitsluitend kan worden aangemerkt als een terras. Hiervoor heeft verweerder echter niet expliciet vergunning verleend en verweerders besluiten ontberen hierover ook overwegingen, aldus eisers.
6.2
De rechtbank stelt vast dat in de bestaande, feitelijke situatie twee bankjes staan in de openbare ruimte voor het pand waarin de ijssalon is beoogd.
De rechtbank stelt voorts vast dat onderdeel van het primaire besluit uitmaakte de tekening “Schetsontwerp Gevels en Plattegronden” van 20 december 2021. Op die tekening is bij “begane grond gewijzigd” een terras ingetekend op de terreinverharding aan de lange zijde van het pand. Op het aansluitende terrein aan de korte zijde van het pand zijn op die tekening geen bankjes ingetekend.
Bij het bestreden besluit is genoemde tekening vervangen door de tekening “Schetsontwerp Gevels en Plattegronden” van 30 maart 2022. Op die tekening is bij “begane grond gewijzigd”, naar aanleiding van het door eisers gemaakte bezwaar het terras op de terreinverharding aan de lange zijde van het pand komen te vervallen, is een verbreding van de bestaande terreinverharding met circa 8 m2 ingetekend en zijn voorts op het aansluitende terrein aan de korte zijde van het pand drie bankjes ingetekend.
6.3.1
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1114, dat uit een aanvraag om een omgevingsvergunning en daarbij behorende tekeningen onmiskenbaar moet blijken voor welke onderdelen wel en voor welke onderdelen geen omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Duidelijk moet zijn welke onderdelen de aanvrager heeft beoogd buiten de aanvraag te laten.
6.3.2
Omdat op de tekening van 30 maart 2022 drie bankjes zijn ingetekend op het terrein voor de korte zijde van het pand, maken deze onderdeel uit van de vergunning. Met de tekening wordt gesuggereerd dat de drie bankjes gebruikt zullen gaan worden als terras ten behoeve van de ijssalon en dat deze niet alleen maar in de openbare ruimte staan.
6.3.3
Uit het verhandelde ter zitting en de besluiten van verweerder blijkt dat verweerder het gebruik van de drie bankjes als terras voor de korte zijde van het pand niet heeft betrokken bij de beoordeling van vrees voor overlast door omwonenden. Verweerder is ervan uitgegaan dat met het verwijderen van het terras voor de lange zijde van het pand op de tekening van 30 maart 2022 geen sprake meer zou zijn van een terras ten behoeve van de ijssalon. Verweerder heeft blijkens paragraaf 6.3.5 van het bestreden besluit wel betrokken dat bezoekers op de bankjes in de openbare ruimte zouden gaan zitten.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt verder dat door verweerder en derde-partij niet is bedoeld een terras te creëren aan de korte zijde van de ijssalon. Beoogd is naar aanleiding van het bezwaar van eisers geen enkel terras meer te creëren. Hetgeen op tekening staat en is vergund, komt dus niet overeen met de bedoeling van derde-partij als aanvrager.
De rechtbank zal daarom het bestreden besluit ook vernietigen voor zover daarbij de tekening van 30 maart 2022 tot onderdeel van de vergunning is gemaakt. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door de tekening van de vergunning in overeenstemming te brengen met de bedoeling van derde-partij en verweerder door de drie bankjes die voor de korte zijde van het pand zijn ingetekend op de tekening van 30 maart 2022 te verwijderen en die nieuwe tekening zonder bankjes en met datum 25 juli 2023 onderdeel te laten uitmaken van de vergunning. De nieuwe tekening van 25 juli 2023 is als bijlage 2 bij deze uitspraak gevoegd.
De rechtbank ziet ruimte om op deze manier zelf in de zaak te voorzien, omdat uit de rechtsoverwegingen hierna volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid vergunning voor de activiteit gebruiken heeft kunnen verlenen voor het project (zonder de drie bankjes).
De rechtbank merkt voor de duidelijkheid op dat het verwijderen van de drie bankjes op de tekening niet betekent dat de bankjes ook feitelijk verwijderd moeten worden. Het aanpassen van de tekening heeft uitsluitend tot gevolg dat de drie bankjes geen onderdeel meer uitmaken van de vergunning en daardoor geen vergunning voor de activiteit gebruiken is verleend voor een terras ten behoeve van de ijssalon aan de korte zijde van het pand. De bankjes konden en kunnen, als onderdeel van de openbare ruimte waarvoor verweerder verantwoordelijk is, (nog steeds) worden gebruikt.
7.1
Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder in redelijkheid geen omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken ten behoeve van het project heeft kunnen verlenen, omdat het project volgens hen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de onevenredige inbreuk die het project maakt op hun belangen.
Er is, anders dan verweerder aanneemt, volgens eisers geen sprake van een bijzondere vorm van horeca, maar van horeca 1 als bedoeld in artikel 1.36 van de planregels. De ijssalon is wat betreft ruimtelijke uitstraling en effecten te vergelijken met een snackbar. Er is daardoor gegronde vrees voor (geluids)overlast vanwege onder meer stemgeluid, verkeer en afval. Verweerder heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar overlast vanwege stemgeluid. Van maatschappelijke functies die op grond van het bestemmingsplan zijn toegestaan hoeft geen overlast te worden verwacht. De gevolgen voor de leefomgeving van die functies zijn niet te vergelijken met die van een horeca-inrichting.
Omdat de ijssalon is te vergelijken met een cafetaria/snackbar had verweerder voor wat betreft de berekening van de parkeerbehoefte van het project de CROW normen voor horeca moeten hanteren. Daarvan uitgaande is sprake van een parkeerbehoefte van 6,7 parkeerplaatsen per 100 m2 en dus van 4,489 parkeerplaatsen. Op eigen terrein van de ijssalon kan niet in die behoefte worden voorzien. Gelet op artikel 40, derde lid, van de planregels van het Parapluplan had de aanvraag om omgevingsvergunning daarom moeten geweigerd.
Verder is het project volgens eisers in strijd met de Stadsvisie Enkhuizen 2030 (de Stadsvisie). De ijssalon zelf ligt niet in een concentratiegebied en het gebied rond de Drommedaris en het Land van Topje waarin de ijssalon is gelegen maakt geen onderdeel uit van een toeristische route. Dat gebied dient gevrijwaard te blijven van horeca en binnen dat gebied speelt het algemene belang van het behoud van de historische binnenstad, het beschermd stadsgezicht en het groen. In de Stadsvisie is ook vermeld dat de binnenstad in de eerste plaats een rustige plek moet zijn voor bewoners.
Daarnaast verdraagt de vergroting van de aanwezige voetpaden en daarmee een toename van verharding zich niet met de bestemming “Groen-1”. Voetpaden kunnen op basis van de planregels, anders dan verweerder heeft verondersteld, niet onbeperkt worden vergroot en verbreed. Het toevoegen van verharding doet afbreuk aan de groene waarde van het park Land van Topje. De combinatie van open ruimte, architectuur en sculpturen dreigt te worden verstoord.
7.2
Volgens verweerder is het project niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. De ijssalon vormt een bijzondere vorm van horeca die aantrekkende werking heeft op toeristen en inwoners. Het project brengt ten opzichte van maatschappelijke functies die op grond van het bestemmingsplan ter plaatse zijn toegestaan geen ruimtelijke, ongewenste gevolgen met zich. Het project past binnen de Stadvisie Enkhuizen 2030. De locatie is gelegen tussen de concentratiegebieden voor horeca en het toeristische gebied rondom de Drommedaris en de Oude Haven. Het project versterkt het huidige aanbod en bevordert de aantrekkelijkheid van de wandel- en fietsroutes. Het gebied Land van Topje is al een toeristische trekpleister. Het is volgens verweerder niet aannemelijk dat het aantal bezoekers door het project zodanig toeneemt dat het project niet passend zou zijn. In de VNG brochure is een ijssalon niet genoemd. Voor cafés en bars wordt op grond van die brochure in beginsel een afstandseis van 10 meter aangehouden tot omliggende woonbebouwing, maar die afstand mag worden gereduceerd tot 0 meter indien sprake is van een gemengd gebied met wonen, horeca en bedrijven. De locatie is gelegen in een gemengd gebied. De afstand ten opzichte van de omliggende woonbebouwing is daardoor voldoende om aan te nemen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij onder meer eisers.
Verder is een enorme toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het project niet te verwachten, aldus verweerder. Het gaat om een ijssalon van een beperkte omvang waar een paar keer per week een leverancier naar toe komt. Dit zorgt niet voor een onevenredige druk op het woon- en leefklimaat van eisers. Verkeersbewegingen zijn bovendien ook reëel bij op grond van het bestemmingsplan toegestane maatschappelijke functies.
Wat betreft parkeren zijn in de CROW geen normen opgenomen voor ijssalons met alleen een verkooppunt. Voor het in het pand gevestigde museum gold een norm van 0,6 parkeerplaatsen per 100 m2, hetgeen neerkwam op een parkeerbehoefte van 0,4 parkeerplaatsen. Ten opzichte van de functie van museum is daarom sprake van een afname van de parkeerbehoefte. Er wordt ook los van de CROW normen geen extra parkeerdruk verwacht vanwege het project, omdat bezoekers van de ijssalon inwoners en toeristen zijn die langs de ijssalon lopen.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift is het terras bij de ijssalon komen te vervallen en is het voetpad voor de ijssalon verbreed. Die verbreding is in strijd met de bestemming “Groen-1”, maar valt volgens verweerder binnen het toepassingsbereik van artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor, dat ook de mogelijkheid biedt het gebruik van het aansluitende terrein te wijzigen. De verbreding is, aldus verweerder, noodzakelijk voor een goede doorstroming en beperkt, zodat het ruimtelijke effect ervan ook beperkt blijft.
Afwijking van de bestemming “Maatschappelijk”
7.3.1
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of eisers ten gevolge van het project onevenredig in hun belangen wordt geschaad, hetgeen met het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken mogelijk wordt gemaakt, moet worden vergeleken met hetgeen ter plaatse op grond van het geldende bestemmingsplan reeds is toegestaan. De beoogde situatie wordt niet vergeleken met de feitelijke situatie, maar met de maximale planologische situatie. Verweerder mag bij de afweging van de bij de besluitvorming betrokken belangen meewegen dat negatieve gevolgen van een project ook (al) kunnen worden veroorzaakt door de fictieve realisering van een project dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen gaat de rechtbank er bij de beoordeling voorts van uit dat zich, vanwege de aanpassing van de tekening door de rechtbank zelf, aan de korte zijde van het pand geen drie bankjes meer bevinden die als terras ten behoeve van de ijssalon worden gebruikt.
7.3.2
De locatie waar het pand is gesitueerd heeft, zoals overwogen, een maatschappelijke bestemming. Dat geldt ook voor een nabijgelegen pand. Ook zijn er in de directe nabijheid van het pand panden gelegen met een gemengde bestemming, een horeca-bestemming en een bedrijvenbestemming. Bij panden met een maatschappelijke bestemming is op grond van artikel 16, onder c, van de planregels aan de hoofdfunctie ondersteunende horeca met een oppervlakte van ten hoogste 6 m² toegestaan.
Op grond van het bestemmingsplan is in het pand en in de panden daaromheen dus al het nodige toegestaan wat ruimtelijk effect kan hebben op de omgeving wat betreft overlast (veroorzaakt door (stem)geluid). De vestiging van een ijssalon is wat betreft ruimtelijke effecten op zichzelf dan ook niet per se als een verslechtering te beschouwen ten opzichte van de ruimtelijke effecten die aan de orde kunnen zijn indien de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan op en rond de planlocatie worden benut. Niet gezegd kan daarom worden dat eisers als gevolg van het project onevenredig in hun belangen worden geschaad.
7.3.3
De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat de ijssalon als een bijzondere vorm van horeca is te beschouwen en niet als een horeca 1-inrichting als bedoeld in artikel 1.36 van de planregels. De rechtbank acht hiertoe doorslaggevend dat zich als gevolg van de aanpassing van de tekening behorend bij de vergunning op de wijze als hiervoor is overwogen, geen drie bankjes meer aan de korte zijde van het pand zullen bevinden die als terras ten behoeve van de ijssalon (kunnen) worden gebruikt. Van een horecabedrijf dat is gericht op het verstrekken van onder meer etenswaren en het nuttigen daarvan ter plaatse als bedoeld in artikel 1.36 van de planregels is dan geen sprake. Voor het bepalen van het aantal verkeersbewegingen en de parkeerbehoefte die het project genereert kan daarom niet worden aangesloten bij de normen die in de CROW-richtlijnen zijn opgenomen voor een horecabedrijf of cafetaria.
Niet bestreden is dat voor ijssalons met alleen een verkooppunt wat betreft parkeren geen richtlijnen zijn opgenomen in de CROW, zodat verweerder ervan heeft kunnen uitgaan dat het project niet meer parkeerbehoefte genereert dan in de oude situatie van het museum het geval was. Verder heeft derde-partij ter zitting verklaard dat het pand twee keer per week zal worden bevoorraad en zal een ijssalon naar zijn aard vooral worden bezocht door wandelaars en fietsers. Verweerder heeft er daarom ook van kunnen uitgaan dat als gevolg van het project geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen.
Eisers hebben daarnaast niet bestreden dat in dit geval op grond van de VNG brochure een afstandseis van 0 meter geldt, zoals verweerder heeft uiteengezet, en dat daaraan (logischerwijs) wordt voldaan.
7.3.4
De rechtbank overweegt verder dat de Stadsvisie geen concrete, duidelijke uitgangspunten bevat. Illustratief daarvoor is dat eisers en verweerder elk de voor hun standpunt gunstige passages uit de Stadsvisie hebben geciteerd.
Nog los van de precieze juridische status van de Stadsvisie, is de rechtbank van oordeel dat in de Stadsvisie geen concrete aanknopingspunten zijn te vinden voor het oordeel dat een ijssalon niet past op de planlocatie.
Afwijking van de bestemming “Groen-1”
7.4
De rechtbank volgt verweerder voorts in zijn standpunt dat de verbreding van de terreinverharding aan de lange zijde van het pand beperkt is, namelijk 8 m2, en dat het ruimtelijke effect ervan ook beperkt zal blijven.
7.5
Verweerder heeft gelet op het voorgaande in redelijkheid omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken kunnen verlenen voor het project (zonder de drie bankjes aan de korte zijde van het pand). Het betoog van eisers slaagt niet.
Activiteit aanleggen (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo)
8.1
Eisers stellen dat verweerder geen omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen op grond van artikel 2.1, eerste lid en onder b, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 35 van de planregels heeft mogen verlenen, omdat onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het Beschermd Stadsgezicht. Het project doet onevenredige afbreuk aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht. Het gaat om een beeldbepalende plek. Eisers betwisten de juistheid van het welstandsadvies. Het toevoegen van verharding doet volgens hen afbreuk aan de groene waarde van het park Land van Topje. De combinatie van open ruimte, architectuur en sculpturen dreigt te worden verstoord.
8.2
Volgens verweerder wordt als gevolg van het project geen onevenredige afbreuk gedaan een de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar het positieve welstandsadvies van 7 april 2022.
8.3
De rechtbank overweegt als volgt. De vergunning voor de activiteit aanleggen heeft uitsluitend betrekking op de verbreding met circa 8 m2 van de terreinverharding die voor de lange zijde van het gebouw waarin de ijssalon is beoogd is gelegen. De welstandscommissie heeft zich op 2 december 2021, 16 december 2021 en 7 april 2022 over het project gebogen. Tussen de vergaderingen van 16 december 2021 en 7 april 2022 in is het project gewijzigd voor wat betreft het terras (weggehaald) en de bestrating (verbreed) aan de lange zijde van het gebouw. In het advies van 16 december 2021 ten aanzien van het oorspronkelijke project heeft de commissie geadviseerd om het terras substantieel te verkleinen. Ook heeft zij geadviseerd de bestrating aan te laten sluiten op de bestaande bestrating om zo de impact op de omgeving te nuanceren. Het gaat volgens de commissie immers om een beeldbepalende plek bij de haven.
Na dit advies van 16 december 2021 is het project gewijzigd op de wijze zoals hiervoor omschreven. In haar vergadering van 7 april 2022 heeft de commissie positief geadviseerd over het gewijzigde project. Verweerder heeft er daarom van uit kunnen gaan dat het gewijzigde project voldoet aan de wensen die de commissie in haar advies van 16 december 2021 naar voren heeft gebracht en dat de impact van de terreinverharding op de omgeving en daarmee op de beeldbepalendheid van de plek volgens de commissie aanvaardbaar is.
8.4
Het betoog van eisers slaagt niet.
9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verleende omgevingsvergunning, met inachtneming van de aanpassing van de tekening zoals in bijlage 2 bij deze uitspraak is opgenomen, in stand kan blijven en dat het project doorgang kan vinden. Verweerder hoeft geen nieuw besluit te nemen.
Griffierecht en proceskosten
10.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10.2
De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).
10.3
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten in bezwaar is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep voor zover het is ingesteld door eisers sub 5, 14, 15, 23 en 24 niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij het bezwaar van eisers sub 1 tot en met 13 tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ontvankelijk heeft geacht;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij het bezwaar van eiseres sub 5 tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken ontvankelijk heeft geacht;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij het bezwaar van eisers sub 16 tot en met 22 tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken niet-ontvankelijk heeft verklaard;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de tekening van 30 maart 2022 tot onderdeel van de vergunning is gemaakt;
- verklaart het bezwaar van eisers sub 1 tot en met 13 tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet-ontvankelijk;
- verklaart het bezwaar van eiseres sub 5 tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken niet-ontvankelijk;
- maakt tot onderdeel van de vergunning de tekening van 25 juli 2023 die als bijlage 2 bij deze uitspraak is gevoegd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,00 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage 1: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…).
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of (…).
Besluit omgevingsrecht
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
9.het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen; (…).
Bestemmingsplan Binnenstad en Havens
Artikel 1
In deze regels wordt verstaan onder:
(…)
36. horecabedrijf categorie 1: horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren/maaltijden en het nuttigen daarvan ter plaatse en met afhaalmogelijkheden, zoals restaurants, lunchrooms, snackbars en daarmee gelijk te stellen vormen van horeca, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies;
(…)
48. maatschappelijke voorziening: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van publieke dienstverlening, alsook productiegebonden detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen; (…).
Artikel 12 Groen - 1
12.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen, (…).
Artikel 16 Maatschappelijk
16.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen; (…).
Artikel 35 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
35.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Beschermd stadsgezicht’ aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemmingen, bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het stadsgezicht, zoals weergegeven in de toelichting van het aanwijzingsbesluit van Enkhuizen als beschermd stadsgezicht, opgenomen als bijlage 2 bij deze regels.
35.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het aanleggen, verbreden, verleggen of verharden van wegen en voet- en fietspaden met een oppervlakte groter dan 25 m²;
het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
het wijzigen van de profielindeling van wegen en voet- en fietspaden;
het verwijderen c.q. wijzigen van karakteristieke hekwerken en hekpijlers, gevelstoepen en stoeppalen en aan de gevel bevestigde luiken en/of ornamenten/versieringen;
het wijzigen van de taludverhouding;
het dempen en/of graven van waterlopen en waterpartijen.
(…)
De in lid 35.3, sub a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien door de uitvoering van de werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht.
Bijlage 2: tekening van 25 juli 2023 die de tekening van 30 maart 2022 vervangt