In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, over compensatie na de annulering van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Amsterdam naar Honolulu met tussenstops in Frankfurt en Vancouver op 8 januari 2021. De vluchten werden geannuleerd, waardoor de passagier meer dan 23 uur later op de eindbestemming aankwam. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die rechten van luchtreizigers regelt bij annuleringen en vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de COVID-19 pandemie.
De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet kon aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, aangezien er geen bewijs was dat de verplaatsing van personen op de datum van de vlucht verboden of beperkt was. De rechter stelde vast dat de vervoerder niet had aangetoond dat de coronamaatregelen de uitvoering van de vlucht daadwerkelijk verhinderden. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 708,90, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De beslissing benadrukt de verplichting van luchtvaartmaatschappijen om passagiers te compenseren bij annuleringen, tenzij zij kunnen aantonen dat de annulering het gevolg is van omstandigheden die buiten hun controle liggen.