ECLI:NL:RBNHO:2023:7771

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
C/15/340390 / JU RK 23-857
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe gedragsproblematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter op 27 juli 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter oordeelt dat, hoewel de huidige accommodatie waar [de minderjarige] verblijft mogelijk niet op de lange termijn passend is, alle betrokkenen het erover eens zijn dat hij niet terug naar huis kan. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de samenwerking tussen hen verloopt moeizaam, wat de situatie van [de minderjarige] bemoeilijkt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er bij [de minderjarige] sprake is van een autismespectrumstoornis en een verstandelijke beperking, wat leidt tot een extra opvoedbehoefte. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van een jaar, tot uiterlijk 29 juli 2024, en verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de zorgen van de ouders, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming meegewogen. De ouders zijn het erover eens dat [de minderjarige] niet meer thuis kan wonen, maar er zijn onduidelijkheden over de omgang en de toekomstige woonplek. De kinderrechter benadrukt het belang van objectieve deskundigen om het gezin te begeleiden en de situatie van [de minderjarige] te monitoren. De kinderrechter heeft ook de noodzaak van een rustige en voorspelbare woonplek voor [de minderjarige] onderstreept, waar hij de hulp kan krijgen die hij nodig heeft. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/340390 / JU RK 23-857
Datum uitspraak: 27 juli 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
locatie Amsterdam, hierna te noemen de GI,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. J.J.C. Engels, te Heerhugowaard,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] .
[de stiefmoeder] ,
hierna te noemen: de stiefmoeder,
wonende te [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 12 juni 2023;
  • de brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), binnengekomen bij de rechtbank op 25 juli 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 juli 2023. Verschenen en gehoord zijn:
  • de moeder, bijgestaan door mr. J.J.C. Engels;
  • de vader;
  • de stiefmoeder;
- [vertegenwoordiger van de GI] , vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] uitgenodigd om voorafgaand aan de zitting in gesprek te gaan, maar [de minderjarige] heeft hier geen gebruik van gemaakt.
1.4.
Onderhavige verzoeken zijn gelijktijdig behandeld met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/15/340391 / JU RK 23-858) en het verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/15/340389 / JU RK 23-856) van [de minderjarige] broer [broer] .

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft sinds 2 oktober 2022 bij [verblijfplaats] , een woonvoorziening van Esdégé-Reigersdaal in [plaats] .
2.3.
Bij beschikking van 29 juli 2020 is [de minderjarige] – na een voorlopige ondertoezichtstelling – onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 25 juli 2022 tot 29 juli 2023.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 29 juli 2020 tevens een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis verleend. Deze machtiging is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 25 juli 2022 tot 29 juli 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Ter onderbouwing van de verzoeken heeft de GI het volgende aangevoerd.
3.2.
Bij [de minderjarige] is sprake van een autismespectrumstoornis en hij functioneert op moeilijk lerend niveau. Hij is op zes jarige leeftijd in een crisispleeggezin geplaatst, waarna hij verschillende keren van woonplek is gewisseld. Op 2 oktober 2022 is [de minderjarige] na ruim drie jaar van een meeleefgezin van Esdégé-Reigersdaal overgeplaatst naar woonvoorziening [verblijfplaats] . Het meeleefgezin heeft besloten te stoppen met de zorg voor [de minderjarige] , omdat de samenwerking tussen het gezin en de moeder verstoord was en [de minderjarige] daar last van ondervond. Hij kreeg geen emotionele toestemming van de moeder om in het meeleefgezin te verblijven. Sinds [de minderjarige] op [verblijfplaats] woont, zijn de zorgen over zijn gedrag toegenomen. Hij lijkt daar niet op zijn plek te zitten. [de minderjarige] raakt overprikkeld, waardoor de spanningen oplopen en hij fysiek en verbaal dreigend kan overkomen. Ook op school zijn de zorgen toegenomen. Hij lijkt vast te zitten en moeite te hebben om over zijn gevoel te praten.
3.3.
Gelet op het voorgaande acht de GI het van belang dat onderzocht wordt wat [de minderjarige] nodig heeft om tot rust te komen en welke woonplek het beste bij hem past. Verder wil de GI door inzet van [praktijk] de komende periode inzicht krijgen in de persoonlijke problematiek van [de minderjarige] en daarvoor passende hulpverlening inzetten. De GI acht hulp vanuit een vrijwillig kader hiervoor ontoereikend, omdat de ouders niet in staat zijn om met elkaar samen te werken en beslissingen te maken die in het belang van [de minderjarige] zijn. De GI acht het daarom van belang betrokken te blijven om de regie te voeren en de belangen van [de minderjarige] te kunnen behartigen.
3.4.
Ter zitting heeft de GI naar voren gebracht dat [de minderjarige] afgelopen zondag is overgeplaatst naar een andere, rustigere groep binnen [verblijfplaats] . Dit lijkt een betere plek voor hem, maar het is nog te vroeg om daar op dit moment wat over te zeggen. [de minderjarige] mist het meeleefgezin erg en gaat daar af en toe nog langs. Teruggaan is echter geen optie vanwege de verstoorde verstandhouding tussen de meeleefouders en de moeder. De GI deelt de mening van de Raad en stelt dat een gezinshuis nog steeds de beste plek is voor [de minderjarige] . Daarvoor is echter wel (emotionele) toestemming van de ouders nodig. Verder heeft de GI aangegeven dat het plan is om naast [praktijk] ook Stichting Prov in te schakelen voor één-op-één begeleiding van [de minderjarige] . Stichting Prov is al betrokken in het kader van de begeleiding van de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder. De GI heeft al meermaals geprobeerd de omgang te evalueren om te kijken of uitbreiding mogelijk is, maar de moeder wil daar alleen onder haar eigen voorwaarden aan meewerken.

4.De standpunten

4.1.
De vader en de stiefmoeder staan achter de verzoeken van de GI. De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat is afgesproken dat [de minderjarige] de vader iedere maandag belt, maar dat dat niet altijd lukt. De vader heeft daar begrip voor en vindt het belangrijk dat [de minderjarige] geen stress van de omgang ondervindt. Eerder was er omgang bij de vader en de stiefmoeder thuis, maar dat is nu te druk voor hem. De vader en de stiefmoeder hopen dat zij [de minderjarige] weer wat meer kunnen opvangen als hij minder prikkels krijgt op de groep waar hij verblijft.
4.2.
De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij inziet dat [de minderjarige] niet meer thuis kan wonen. Ze vindt het verdrietig dat de plaatsing van [de minderjarige] in het meeleefgezin is beëindigd. Ze heeft inderdaad wat onenigheid gehad met de meeleefouders, maar begrijpt niet dat dit heeft geleid tot een beëindigen van de plaatsing van [de minderjarige] in het meeleefgezin. Verder heeft de moeder naar voren gebracht dat zij graag wil dat haar omgang met [de minderjarige] wordt geëvalueerd en uitgebreid. Ze vindt het belangrijk dat [de minderjarige] weer contact kan hebben met haar familie en vrienden, zeker omdat hij meermaals heeft aangegeven dat hij hen mist. De moeder ontkent dat zij niet openstaat voor een evaluatie van de omgang.
Mr. Engels heeft hier namens de moeder aan toegevoegd dat zij zich zorgen maakt over [de minderjarige] . Zijn uitlatingen maken duidelijk dat hij niet op zijn plek zit bij [verblijfplaats] . Als blijkt dat het bij [verblijfplaats] niet gaat, vindt de moeder het belangrijk dat [de minderjarige] naar een gezinshuis gaat waar hij de liefde en ondersteuning van een gezin kan ervaren.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
5.2.
Het is de kinderrechter duidelijk geworden dat bij [de minderjarige] sprake is van complexe gedragsproblematiek. Er is sprake van een autismespectrumstoornis en een verstandelijke beperking, waardoor hij erg prikkelgevoelig is en een extra opvoedbehoefte heeft. [de minderjarige] is daarom op jonge leeftijd – eerst op vrijwillige basis – elders en uiteindelijk in een meeleefgezin gaan wonen. [de minderjarige] ontwikkelde zich goed in het meeleefgezin en er was sprake van een gezonde hechting. Vanuit daar kon hij contact hebben met zijn ouders. Vanaf 2020 is de samenwerking tussen de ouders, met name de moeder, en de meeleefouders echter steeds verder verstoord geraakt. Dit heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat de meeleefouders in oktober 2022 hebben moeten besluiten dat zij [de minderjarige] niet meer kunnen opvangen. [de minderjarige] is vervolgens – tegen zijn zin in – overgeplaatst naar [verblijfplaats] . Dit heeft bij hem voor veel onrust gezorgd. Hij groeit niet langer op in een gezinssituatie, wordt blootgesteld aan veel prikkels en mist het meeleefgezin erg. De kinderrechter maakt zich hier net als de GI, de Raad en de ouders zorgen over.
5.3.
Ook school en [verblijfplaats] hebben hun zorgen geuit over de overplaatsing en vragen zich af of dit de juiste plek is voor [de minderjarige] . [de minderjarige] raakt daar overprikkeld en laat in toenemende mate fysiek en verbaal dreigend gedrag zien. Zeker vanwege zijn gedragsproblematiek is het belangrijk dat [de minderjarige] op een rustige en voorspelbare woonplek verblijft waar hij de hulp kan krijgen die hij nodig heeft, zodat hij kan toekomen aan zijn eigen ontwikkeling. [de minderjarige] is onlangs overgeplaatst naar een rustigere groep binnen [verblijfplaats] . De GI hoopt dat hij daar kan aarden, maar vraagt zich evenals de Raad af of deze woonplek passend is. Een gezinsvorm met een professionele opvoeder waarin [de minderjarige] kan profiteren van de geboden gezinsstructuur waar er één-op-één aandacht voor hem is lijkt volgens de Raad het meest in zijn belang. De Raad stelt dan ook dat de komende periode duidelijk moet worden wat ervoor nodig is om een plaatsing in een dergelijke woonvorm mogelijk te maken. Omdat de samenwerking tussen de ouders nog steeds stroef verloopt, acht de kinderrechter het noodzakelijk dat er objectieve deskundigen betrokken blijven om het gezin hierbij te begeleiden.
5.4.
Ter zitting is duidelijk geworden dat de samenwerking tussen de moeder en de GI moeizaam verloopt. Zo lukt het niet om een evaluatiemoment te plannen om het verloop van de begeleide omgangsmomenten tussen de moeder en [de minderjarige] te evalueren. Daardoor is er nog niet gesproken over de mogelijkheden om de omgang uit te breiden. De kinderrechter vindt het belangrijk dat de omgang snel wordt geëvalueerd, zodat kan worden gekeken wat er mogelijk is. Tussen de vader en [de minderjarige] is er behalve het belcontact op de maandagen geen vaste omgangsregeling. Eerder verbleef [de minderjarige] op regelmatige basis in de weekenden bij de vader en de stiefmoeder, maar dat is op dit moment niet mogelijk omdat hij snel overprikkeld raakt. De kinderrechter hoopt dat het regelmatige contact weer kan worden hervat als er meer rust voor [de minderjarige] is.
5.5.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn:
- de complexe (gedrags)problematiek van [de minderjarige] ;
- de wisselingen in de woonsituatie van [de minderjarige] , waardoor er veel onrust en onduidelijkheid is over waar hij kan gaan opgroeien;
- de moeizame samenwerking tussen de moeder en de GI;
- de onduidelijkheid over (de uitbreiding van) de omgang van [de minderjarige] met de ouders.
5.6.
Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter het noodzakelijk dat de gezinsvoogd vanuit een verplicht kader betrokken blijft om de regie te voeren, de situatie te monitoren en de belangen van [de minderjarige] te behartigen. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] naar het oordeel van de kinderrechter noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Hoewel onduidelijk is of de huidige groep bij [verblijfplaats] op de lange termijn een passende plek is voor [de minderjarige] , zijn alle betrokkenen het erover eens dat hij niet naar huis kan. De kinderrechter acht het daarom van belang de uithuisplaatsing van [de minderjarige] te waarborgen en zal de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , voor de duur van een jaar, tot uiterlijk 29 juli 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, voor de duur van een jaar,
tot uiterlijk 29 juli 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2023 door
mr. A.S. van Leeuwen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L. Jense als griffier, en op schrift gesteld op 3 augustus 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.