Geschil13. In geschil is of eiser recht heeft op een dwangsom wegens het niet-tijdig beslissen op het bezwaarschrift. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat de hoogte van de aanslag IB/PVV 2019 niet meer in geschil is en heeft hij het beroep inzake de aanslag ingetrokken.
14. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op een dwangsom omdat de uitspraak op bezwaar na het verlopen van de beslistermijn is gedaan.
Volgens eiser blijkt uit de ingebrekestelling dat deze ziet op het niet beslissen op zijn bezwaarschrift en niet op het bezwaarschrift van zijn broer. Eiser stelt dat het vermelden van het onjuiste zaaknummer in de ingebrekestelling een vergissing betreft en dat het duidelijk is dat de ingebrekestelling op zijn bezwaar ziet. Eiser doet daarnaast een beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel omdat verweerder onvolledig onderzoek zou hebben gedaan en onvoldoende kennis heeft genomen van de inhoud van de ingebrekestelling. Volgens eiser is sprake van een verwijtbaar ambtelijk verzuim.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en toekenning van een maximale dwangsom.
15. Verweerder stelt geen ingebrekestelling van eiser te hebben ontvangen dat te herleiden is tot het bezwaarschrift van eiser inzake de aanslag IB/PVV 2019. De op 8 april 2021 ontvangen ingebrekestelling bevat een ander zaaknummer (te weten die van het bezwaar van de broer van eiser). Eiser heeft daarom geen recht op een dwangsom voor het belastingjaar 2019. Verweerder concludeert tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.
16. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Beroep tegen niet-tijdig beslissen en de dwangsom
17. Artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
18. Het beroep van eiser is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 18 november 2020. Nu verweerder tijdens de beroepsprocedure alsnog uitspraak op bezwaar heeft gedaan op dit bezwaarschrift, is het procesbelang aan de onderhavige procedure voor zover gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar komen te ontvallen. De rechtbank zal het beroep van eiser voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar reeds om die reden niet-ontvankelijk verklaren. Op de voet van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit in beginsel mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoetkomt. Die laatste uitzondering doet zich thans niet voor, zodat de rechtbank toekomt aan het beroep tegen de alsnog genomen uitspraak op bezwaar. Eiser heeft echter ter zitting aangegeven dat de opgelegde aanslag (na de vermindering) niet in geschil is maar enkel de dwangsomvergoeding wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. Het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2019 heeft eiser ter zitting ingetrokken. De rechtbank zal daarom uitsluitend beoordelen of eiser recht heeft op een dwangsomvergoeding.
20. De rechtbank dient te beoordelen of eiser alvorens het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift een rechtsgeldige ingebrekestelling heeft verzonden.
21. Verweerder stelt zich op het standpunt dat door eiser geen geldige ingebrekestelling is ingediend voor het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2019 omdat op de ingebrekestelling het zaaknummer van het bezwaar van de broer van eiser vermeld staat en het Burgerservicenummer (BSN) van eiser ontbreekt.
22. Eiser stelt dat uit de ingebrekestelling blijkt dat deze ziet op het niet beslissen op zijn bezwaarschrift en niet op het bezwaarschrift van zijn broer. Het vermelden van het onjuiste zaaknummer is een vergissing en zijn naam in combinatie met zijn handtekening zouden leidend moeten zijn voor verweerder. Bovendien had verweerder moeten zien dat het aangegeven zaaknummer niet overeenkwam met de ondertekening van de ingebrekestelling en vervolgens eiser de mogelijkheid moeten geven om de vergissing ongedaan te maken.
23. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de ingebrekestelling op zichzelf beschouwd voldoende duidelijk moet maken op welke aanvraag (in dit geval welk bezwaarschrift) de ingebrekestelling betrekking heeft, dat de belastingplichtige stelt dat niet tijdig is beslist en dat hij erop aandringt om alsnog te beslissen (vgl. Hoge Raad 14 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2300, r.o. 4.4 en 4.5). 24. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser verstuurde ingebrekestelling niet aan het eerste vereiste voldoet. Het is niet voldoende duidelijk dat de ingebrekestelling (ook) ziet op het bezwaarschrift van eiser zelf. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het referentienummer, ook wel het LWB-nummer genoemd, een zaaknummer is dat wordt toegekend bij het indienen van een bezwaar om zo het bezwaar identificeerbaar te maken en dat dit leidend is bij de behandeling. De rechtbank volgt verweerder hierin. Het valt vanwege de gelijkenis van de LWB-nummers van eisers bezwaar en het bezwaar van de broer van eiser, weliswaar te begrijpen dat eiser zich vergist heeft in het nummer. De rechtbank is echter van oordeel dat het voor rekening en risico van eiser komt dat het in de ingebrekestelling genoemde LWB-nummer onjuist is. Eiser verzoekt om een dwangsom, zodat op hem de verantwoordelijkheid rust om ervoor te zorgen dat de brief voldoet aan de vereisten van een ingebrekestelling.
25. Verweerder heeft naar aanleiding van de ingebrekestelling aan de broer van eiser een dwangsom toegekend (zie onderdeel 10). Voor zover eiser stelt dat verweerder niet mocht aannemen dat eiser over een volmacht voor zijn broer beschikte, kan de rechtbank hem niet volgen. Gelet op artikel 2:2, tweede lid, van de Awb kan verweerder om een machtiging vragen maar is hij daartoe niet verplicht. Bovendien zijn eiser en zijn broer fiscaal partners zodat verweerder in redelijkheid ervan uit kon gaan dat de ingebrekestelling namens de broer van eiser is ingediend. De vraag of de ingebrekestelling van de broer wel voldoende duidelijk was, ligt overigens niet voor.
26. Gelet op het voorgaande hoefde verweerder er niet vanuit te gaan dat het in de ingebrekestelling vermelde zaaknummer onjuist was of berustte op een kennelijke vergissing. Niet kan worden gezegd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Eisers stelling dat sprake is van een ambtelijk verzuim gaat daarom niet op. Bovendien ziet het leerstuk van het ambtelijk verzuim op de navorderingbevoegdheid als bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en speelt daarom in onderhavige zaak geen rol.
27. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover het ziet op het niet tijdig beslissen op bezwaar. Het verzoek om een dwangsom dient te worden afgewezen.
28. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
29. Verweerder heeft ter zitting aangegeven akkoord te gaan met een vergoeding van griffierecht aan eiser. De rechtbank acht een vergoeding van het griffierecht op zijn plaats nu het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2019 is ingetrokken na (gedeeltelijke) tegemoetkoming door verweerder.