ECLI:NL:RBNHO:2023:7904

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
10162287 \ CV EXPL 22-6236
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door Turkse luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden mr. H. Paksoy en S. Deliboyraz van Flightlaw, een vordering ingesteld tegen de Turkse luchtvaartmaatschappij Turkish Airlines (Turk Havayollari A.O.) wegens vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol via Istanbul naar Adana op 27 juni 2022. Door een vertraging van de eerste vlucht, TK1958, misten zij hun aansluitende vlucht en arriveerden zij meer dan drie uur later op hun eindbestemming. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging van vluchten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers recht hebben op compensatie, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van drukte op de luchthaven van Schiphol, maar de kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat deze omstandigheden de vertraging hadden veroorzaakt. De kantonrechter wees de vordering van de passagiers toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de vervoerder tot betaling van in totaal € 945,20 aan de passagiers, plus proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10162287 \ CV EXPL 22-6236
Uitspraakdatum: 9 augustus 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigden: mr. H. Paksoy en S. Deliboyraz (Flightlaw)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Turk Havayollari A.O.,mede handelende onder de naam
Turkish Airlines
gevestigd te Ankara (Turkije) en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. H. Bulut-Yazir

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 19 oktober 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben zich bij akte uitgelaten over (de producties bij) de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Istanbul (Turkije) naar Adana (Turkije) met de vluchtcombinatie TK1958 en TK2470 op 27 juni 2022.
2.2.
Vlucht TK1958 van Amsterdam-Schiphol Airport naar Istanbul (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee zij meer dan drie uur later zijn aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.3.
Flightlaw heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 145,20 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat de passagiers per abuis in de gelegenheid zijn gesteld om bij akte te reageren op de conclusie van dupliek. De kantonrechter zal geen acht slaan op hetgeen de passagiers bij akte naar voren hebben gebracht.
4.3.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.
4.4.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.5.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vlucht vertraagd is uitgevoerd door de drukte op de luchthaven van Schiphol. Schiphol heeft aan de luchtvaartmaatschappijen verzocht om de
Target Off Block Time(hierna: TOBT) aan te passen (productie 1 bij conclusie van antwoord). Als gevolg hiervan zijn slotberichten aan de vlucht opgelegd. De vlucht mocht pas om 15:35 uur lokale tijd vertrekken. Hierbij verwijst de vervoerder naar de slotberichten en naar het vluchtrapport waarin code 85X (beveiliging) staat genoemd.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. Hoewel de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op de datum van de vlucht sprake was van bovengemiddelde drukte op Schiphol, heeft hij niet, of althans onvoldoende, onderbouwd hoe deze drukte van invloed is geweest op de uitvoering van de vlucht. Het is de kantonrechter niet duidelijk hoe de ongeregeldheden op Schiphol tot de vertraging van de vlucht hebben geleid. Dat de vervoerder zijn TOBT heeft moeten aanpassen is bovendien onvoldoende onderbouwd. Er wordt slechts verwezen naar productie 1, maar dat bericht is van een later tijdstip dan wanneer de onderhavige vlucht zou vertrekken. Bovendien was op dat tijdstip de vlucht al vertrokken. Tevens wordt in het vluchtrapport geen vluchtnummer genoemd, zodat niet valt na te gaan of het vluchtrapport inderdaad ziet op de vlucht in kwestie. Dit volgt evenmin uit de overgelegde slotberichten. Aldus valt niet na te gaan of de vlucht inderdaad vertraagd is uitgevoerd door de hiervoor vermelde omstandigheden. Ook is hierdoor niet gebleken dat de luchtverkeersleiding gewijzigde slottijden aan de vlucht heeft opgelegd. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal worden toegewezen.
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 945,20, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 800,00 vanaf 27 juni 2022 tot aan de dag van voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 214,00;
salaris gemachtigde € 264,00;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter