ECLI:NL:RBNHO:2023:7908

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
10172237 \ CV EXPL 22-6398
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eiswijziging en annulering van vlucht in het kader van de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, hebben de passagiers, vertegenwoordigd door mr. R. Bos van ProBe-ASP B.V. onder de naam Aviclaim, een vordering ingesteld tegen Delta Air Lines, Inc. De zaak betreft een geschil over de annulering van een vlucht van Amsterdam naar Miami via Boston op 16 oktober 2020. De passagiers vorderden restitutie van hun vliegtickets en compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, Delta Air Lines, betwistte de vordering en stelde dat er geen sprake was van een annulering in de zin van de Verordening, omdat de reservering door D-Reizen was geannuleerd.

De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 23 november 2022 vastgesteld dat de vervoerder zich tijdig had gesteld, waardoor het eerder verleende verstek onterecht was. De passagiers hebben hun eis in de loop van de procedure gewijzigd, wat door de vervoerder werd betwist. De kantonrechter oordeelde dat de wijziging van de eis geen onredelijke bemoeilijking van de verdediging met zich meebracht en dat de vorderingen tijdig waren ingesteld.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de passagiers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat er sprake was van een annulering in de zin van de Verordening. De vorderingen van de passagiers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder. Dit vonnis is uitgesproken op 2 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10172237 \ CV EXPL 22-6398
Uitspraakdatum: 2 augustus 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Bos (ProBe-ASP B.V. handelend onder de naam Aviclaim)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Delta Air Lines, Inc.
gevestigd te Wilmington (Verenigde Staten) en mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 12 oktober 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld.
1.2.
Vervolgens is op 23 november 2022 een tussenvonnis gewezen waarin de passagiers de mogelijkheid hebben gekregen om hun vordering nader toe te lichten. Ook is in dat vonnis opgenomen dat tegen de vervoerder verstek is verleend. Nadien is gebleken dat de vervoerder zich wel degelijk tijdig had gesteld.
1.3.
De passagiers hebben vervolgens op 21 december 2022 een akte genomen en zij hebben in die akte tevens hun eis verminderd. De vervoerder heeft hierna schriftelijk geantwoord.
1.4.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd en hebben tevens een akte vermeerdering eis genomen. De vervoerder heeft tot slot schriftelijk gereageerd.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben via D-Reizen een vlucht geboekt op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Boston (Verenigde Staten) naar Miami (Verenigde Staten) op 16 oktober 2020, hierna: de vlucht.
2.2.
De passagiers hebben restitutie van hun vliegtickets van de vervoerder gevorderd.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen - na vermeerdering van eis - dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 1.699,30, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast vorderen de passagiers veroordeling van de vervoerder in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering dan wel schemawijziging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier. Daarnaast stellen de passagiers dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is tot restitutie van de vliegtickets binnen zeven dagen na annulering van de vluchten conform artikel 5 lid 1 sub a in samenhang met artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
Ten onrechte verstek verleend
4.2.
In het tussenvonnis van 23 november 2022 is opgenomen dat tegen de vervoerder verstek is verleend. Nadien is gebleken dat de vervoerder zich wel tijdig had gesteld. Per abuis is dan ook tegen de vervoerder verstek verleend. De feiten zoals opgenomen in het tussenvonnis van 23 november 2022 kunnen dan ook niet als vaststaand worden aangenomen. Van de feiten zoals genoemd onder ‘2. De Feiten’ moet worden uitgegaan.
Eiswijziging
4.3.
De passagiers hebben eerst bij akte van 21 december 2022 hun eis verminderd en later bij conclusie van repliek hun eis vermeerderd. De passagiers vorderen naast de restitutie van de heenvlucht ook compensatie ter hoogte van € 1.200,00 op grond van artikel 7 van de Verordening. De vervoerder heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De vervoerder heeft aangevoerd dat van een wijziging geen sprake is. Er is sprake van een nieuwe vordering. De passagiers konden eerder een aanvullende eis indienen, hetgeen zij hebben nagelaten. Bovendien is de vordering tot compensatie komen te vervallen, aldus de vervoerder.
4.4.
De kantonrechter overweegt omtrent de eiswijziging het volgende. De passagiers hebben bij de inleidende dagvaarding een vordering tegen de vervoerder ingesteld op grond van de Verordening. Het onderwerp van de eiswijziging houdt daar ook mee verband. De vervoerder heeft - hoewel de passagiers pas in de conclusie van repliek hun eis hebben vermeerderd - reeds in de conclusie van antwoord verweer gevoerd tegen een vordering op grond van de Verordening. De vervoerder is daarbij in de conclusie van dupliek uitvoerig ingegaan op beide vorderingen. Gelet op het voorgaande brengt de wijziging van de grondslag geen onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel een onredelijke vertraging van het geding mee. Het bezwaar van de vervoerder tegen de eiswijziging wordt daarom gepasseerd.
4.5.
De eiswijziging ziet op hetzelfde feitencomplex. Om die reden is de kantonrechter van oordeel, anders dan de vervoerder, dat voor de vervaltermijn ingevolge artikel 8:1390 van het Burgerlijk Wetboek de datum van de dagvaarding in dit het onderhavige geval leidend is. De conclusie is dan ook dat de vorderingen tijdig zijn ingesteld.
Annulering in de zin van de Verordening?
4.6.
De vervoerder voert verder aan dat de gehele vordering (vordering tot compensatie en restitutie) moet worden afgewezen, omdat geen sprake is van een annulering in de zin van de Verordening.
4.7.
Artikel 3 lid 2 van de Verordening bepaalt dat voor toepassing van de Verordening vereist is dat de passagiers over een bevestigde boeking beschikken. Het is aan de passagiers om te stellen en te bewijzen dat zij over een bevestigde boeking beschikken; zij beroepen zich immers op het rechtsgevolg van die stelling, te weten restitutie van de vliegtickets op grond van de Verordening (zie hiervoor onder meer het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 maart 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:2273). De vervoerder heeft aangevoerd dat D-Reizen dan wel Airtrade op 24 september 2020 de reservering(en) van de passagiers heeft geannuleerd (mogelijkerwijs in verband met de sluiting van de Amerikaanse grens voor niet-ingezetenen in verband met de COVID-19 pandemie). Hierbij verwijst de vervoerder naar productie 2 bij conclusie van antwoord. Dit heeft volgens de vervoerder te gelden als een ontbinding van de vervoersovereenkomst. Bovendien zijn de vluchten uitgevoerd (productie 1 bij conclusie van antwoord). Ook betoogt de vervoerder dat, anders dan de passagiers stellen, geen sprake is van tijdverlies nu de passagiers zelf ruim voor vertrek hebben aangegeven niet langer te willen reizen. Dit hebben de passagiers niet, althans onvoldoende, weersproken, zodat niet is komen vast te staan dat sprake is van een annulering in de zin van de Verordening. De passagiers hebben nog gesteld dat in het tussenvonnis is geoordeeld dat sprake is van een annulering en dat recht op restitutie bestaat. In het tussenvonnis is niet geoordeeld dat recht op restitutie bestaat, maar zijn de passagiers in de gelegenheid gesteld om hun vordering nader toe te lichten. Daarbij heeft de vervoerder de feiten zoals opgenomen in het tussenvonnis betwist, zodat deze niet als vaststaand kunnen worden aangenomen. De vorderingen van de passagiers worden dan ook afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven geen bespreking meer.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. De kosten voor de genomen akte blijven echter voor rekening van de passagiers, aangezien het aan hen te wijten is dat het nodig was deze extra akte op te stellen. De passagiers hebben bovendien in die akte hun eis verminderd. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 398‬,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 99,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter