Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.Feiten
3.De vordering
4.Het verweer
5.De beoordeling
Deze overeenkomst heeft betrekking op het object, hierna ‘het gehuurde’ genoemd, plaatselijk bekend: [adres] te [postcode] [plaats] .[gedaagde] voert aan dat uit gegevens van het kadaster blijkt dat ook de ruimte op de begane grond tot dat adres behoort en dat in de huurovereenkomst geen ruimtes zijn uitgesloten. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat de woning vanaf de oplevering altijd in zijn geheel in gebruik is geweest bij de vorige huurders, dus inclusief de ruimte op begane grond en de tuin. Dit is echter niet doorslaggevend. Het gaat er immers ook om wat partijen voor ogen heeft gestaan bij het aangaan van de huurovereenkomst en hoe aan die overeenkomst uitvoering is gegeven. Uit het dossier komt dan een heel ander beeld naar voren, namelijk dat de ruimte op de begane grond nooit aan [gedaagde] ter beschikking is gesteld en geen onderdeel uitmaakt van het gehuurde.
Deze deur. Hier staat een plank voor. Die plank heb ik weggehaald. En er staat een deurpost achter. Waardoor ik vervolgens bij het hofje kan. En het lege ruimte vervolgens een werkruimte van gemaakt. Dus het gaat om deze ruimte die ik mezelf heb toegeëigend. Het was een volledige bouwval met gaten in de muur. (…) Deze ramen stonden twee grote witte planken voor jarenlang. Dus ik heb nooit eigenlijk naar binnen kunnen kijken om te zien wat hier nou in zat, totdat ik erachter kwam dat die gewoon leegstond. En in dat kader vond ik dat ik hem in gebruik kan nemen, ook vooral omdat verder niemand anders erbij kan (…)” Op grond hiervan komt het de kantonrechter ongeloofwaardig voor dat de ruimte, zoals [gedaagde] heeft gesteld, vanaf de eerste dag van de huurovereenkomst volledig toegankelijk en bereikbaar voor hem was. Daarnaast duidt het gebruik van het woord ‘toegeëigend’ erop dat [gedaagde] wist dat de ruimte niet tot het gehuurde behoort.
“Wij hebben de situatie beoordeeld omtrent de ruimte naast uw gang, welke tot op heden door Dekamarkt wordt gehuurd. U zou deze ruimte graagin gebruik willen nemen en betrekken bij uw woning(onderstreping kantonrechter)
(…). Vervolgens wordt aan [gedaagde] een voorstel gedaan om de mogelijkheden te onderzoeken om de ruimte (tegen een nog te bepalen huur) bij de woning te betrekken. Ook uit dit bericht, waarvan de inhoud door [gedaagde] niet is weersproken, volgt dat ook [gedaagde] aannam dat de ruimte op de begane grond niet tot het gehuurde behoorde.
wat de huurprijs zou worden als de ruimte onderdeel wordt van het door hem gehuurde”. Ook schrijft de toenmalig advocaat: “
Mochten partijen over de huurprijs onverhoopt geen overeenstemming krijgen, dan zal client vrijwillig de goederen vanuit de ruimte op de begane grond verwijderen.
Een kort geding zal aldus niet noodzakelijk zijn(…).” Ook hieruit volgt dat voor [gedaagde] duidelijk was dat de ruimte op de begane grond niet tot het gehuurde behoorde.
Moet [gedaagde] het gehuurde ontruimen?
6.De beslissing
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;