ECLI:NL:RBNHO:2023:806

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
15.339767.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf voor openlijk geweld na verkeersruzie met partiële vrijspraak voor aanrijding

Op 6 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij openlijk geweld na een verkeersruzie op 25 juni 2021 in Heiloo. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van geweld tegen een aangever, waarbij hij samen met een medeverdachte de aangever eerst in zijn gezicht had geduwd en geslagen. Vervolgens heeft de verdachte de aangever hard in zijn gezicht geslagen, waarna de aangever ten val kwam en door de verdachte en zijn medeverdachte werd geschopt terwijl hij op de grond lag. Later die avond heeft de verdachte opnieuw contact gezocht met vrienden en zich met hen schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen de aangever, waarbij hij een ploertendoder gebruikte.

De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de beschuldiging dat hij met een auto de aangever had aangereden, omdat niet bewezen kon worden dat hij de bestuurder was van de auto die betrokken was bij het tweede incident. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen de aangever, zowel door te slaan als te schoppen, en door met een ploertendoder te slaan.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast tot een taakstraf van 240 uur. Tevens is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 650,- aan de benadeelde partij voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.339767.21 (P)
Uitspraakdatum: 6 februari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 januari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De politierechter heeft bij beslissing van 25 oktober 2022 de zaak naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.M. van der Most en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 juni 2021 te Heiloo, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op het [plaats], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde], door meerdere malen, althans eenmaal:
- tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [benadeelde] te duwen en/of te slaan, ten gevolge waarvan deze ten val is gekomen, en/of
- vervolgens, terwijl die [benadeelde] op de grond lag, deze tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te schoppen;
2.
hij op of omstreeks 25 juni 2021 te Heiloo, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op het [plaats], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde], door meerdere malen, althans eenmaal,
- met een ploertendoder tegen het hoofd en/of been, althans het lichaam, van die voornoemde [benadeelde], te slaan en/of
- met een auto (BMW) over en/of tegen het been, althans het lichaam, van die [benadeelde], te rijden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op de terechtzitting op een vraag van de voorzitter meegedeeld dat de tenlastelegging aldus moet worden begrepen dat ten laste zijn gelegd de geweldshandelingen die aan
dezeverdachte worden verweten. Niet bedoeld is in de omschrijving van de openlijke geweldpleging geweldshandelingen verricht door een ander dan de verdachte op te nemen.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde op het standpunt dat bewezen kan worden dat de verdachte de aangever een klap op het gezicht heeft gegeven. Niet kan worden bewezen dat deze klap het letsel aan de neus van de aangever heeft veroorzaakt. In de worsteling op de grond heeft de verdachte niet bewust geschopt naar de aangever, in zijn poging om los te komen heeft hij hem met zijn voet geraakt.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat op grond van de camerabeelden en de verklaring van de verdachte op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte met een ploertendoder achter de aangever is aangerend. Niet kan worden bewezen dat de verdachte de aangever met die ploertendoder heeft geslagen. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte met een auto tegen of over het been van de aangever is gereden. Vastgesteld kan worden dat de aangever die avond is aangereden door een auto, maar niet kan worden vastgesteld dat het dezelfde auto was als waar de verdachte eerder die avond in reed, en wie de bestuurder van die auto is geweest, aldus de raadsman.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 2Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met een auto tegen of over het been of lichaam van de aangever heeft gereden, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat op grond van de verklaringen van getuigen kan worden vastgesteld dat de aangever is aangereden door de BMW, die de verdachte eerder die avond bij het eerste incident, zoals ten laste gelegd onder 1, heeft bestuurd. Er kan echter niet worden bewezen dat de verdachte de bestuurder was van die BMW bij het tweede incident, waarbij tegen of over het been van de aangever is gereden.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 25 juni 2021 te Heiloo, openlijk, te weten op het [plaats], in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde], door:
- tegen het gezicht van die [benadeelde] te slaan, en
- vervolgens, terwijl die [benadeelde] op de grond lag, deze tegen het lichaam te schoppen.
2.
hij op 25 juni 2021 te Heiloo, openlijk, te weten op het [plaats], in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde], door:
- met een ploertendoder tegen het lichaam van die voornoemde [benadeelde] te slaan.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 en feit 2, telkens:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voor wat betreft het door hem bewezen geachte kan worden volstaan met taakstraf of een geldboete, al dan niet voorwaardelijk. Als aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd is te verwachten dat hij zijn baan kwijt raakt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Op 25 juni 2021 is een ruzie ontstaan op het [plaats]. De aangever is, met zijn armen gebarend, in de richting gestapt van de langsrijdende auto waarin de verdachte als bestuurder en zijn medeverdachte als passagier zaten. De verdachte en zijn medeverdachte zijn vervolgens uit de auto gestapt. De aangever is naar de bestuurderszijde gelopen om, naar eigen zeggen, de confrontatie met de bestuurder aan te gaan en hem aan te spreken op zijn rijgedrag. De reactie van de verdachte en zijn medeverdachte was vervolgens buiten iedere proportie. Zij hebben zich op de openbare weg schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen de aangever door hem te slaan en te schoppen.
Nadat de medeverdachte de aangever eerst in zijn gezicht had geduwd en daarna in zijn gezicht had geslagen, heeft vervolgens de verdachte de aangever hard in zijn gezicht geslagen. De aangever is ten val gekomen, waarna de aangever door de verdachte en zijn medeverdachte tegen het lichaam werd geschopt terwijl hij op de grond lag.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij later die avond doelbewust contact heeft gezocht met vrienden en dat hij zich met die vrienden op het [plaats] in Heiloo nogmaals schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen de aangever. De verdachte heeft daarbij zelfs een ploertendoder gebruikt en daarmee tegen het lichaam van de aangever geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat met een ploertendoder zwaar letsel kan worden toegebracht.
Verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en bij het slachtoffer, maar ook bij de personen die getuige zijn geweest van het geweld, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank oog gehad voor voornoemde, provocerende gedragingen van de aangever. Een agressieve en dreigende rol van de aangever, zoals door de raadsman op de terechtzitting naar voren gebracht, is niet aannemelijk geworden. Dat de verdachte, naar de rechtbank op de zitting van hem heeft begrepen, was geschrokken door het gedrag van de aangever, wil de rechtbank aannemen maar dit is geen rechtvaardiging voor zijn gewelddadige gedrag.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
27 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake enig misdrijf is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat – om uitdrukking te geven aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten - een vrijheidsbenemende straf voor de duur van twee maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter, met name gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 uren moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft via zijn advocaat mr. F.F. den Ouden een vordering tot schadevergoeding van € 5.650,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, alsmede proceskosten (kosten advocaat), tot een bedrag van € 1.154,34. Op de terechtzitting heeft mr. Den Ouden de vordering naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 650,- (immateriële schade in verband met de gebroken neus). Ook heeft de advocaat op de terechtzitting aangegeven dat in deze procedure niet langer proceskosten worden gevorderd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, zoals aangepast door de advocaat ter terechtzitting, in zijn geheel kan worden toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit onder 1. Omdat sprake is van lichamelijk letsel komt deze immateriële schade voor vergoeding in aanmerking (artikel 6:106, lid 1 aanhef en onder b BW). Het gevorderde bedrag ter grootte van een bedrag van € 650,- als vergoeding voor die schade acht de rechtbank billijk, rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachte’s bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: het telkens plegen van openlijk geweld] aanleiding de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, voor een bedrag van 650 euro.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 36f, 57, 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 650,- (zeshonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 650,- (zeshonderdvijftig euro), en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 13 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Lolkema, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. J.J. Roos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 februari 2023.
Mr. J.J. Roos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.