ECLI:NL:RBNHO:2023:8628

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
10532788
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning in het kader van zorg- en huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Regionale Instelling voor Beschermend Wonen Kennemerland/Amstelland en de Meerlanden (hierna: RIBW) en Borgstaete B.V., vertegenwoordigd door een bewindvoerder. RIBW heeft Borgstaete gedagvaard omdat de huurder, [betrokkene 1], zijn zorgafspraken niet nakwam, wat leidde tot de opzegging van de zorgovereenkomst en daarmee ook de huurovereenkomst. De huurder had zich stelselmatig onttrokken aan de begeleiding, wat resulteerde in een vervuilde woning en overlast voor omwonenden. RIBW vorderde ontruiming van de woning en betaling van huurachterstand.

De kantonrechter oordeelde dat de zorgovereenkomst en de huurovereenkomst onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Aangezien de zorgovereenkomst was beëindigd, was de huurovereenkomst ook geëindigd. De rechter oordeelde dat RIBW voldoende zorgvuldigheid had betracht in de opzegging en dat Borgstaete niet had aangetoond dat RIBW onvoldoende had gedaan om alternatieve huisvesting voor de huurder te vinden. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn tot 1 november 2023 voor de ontruiming. Daarnaast werd Borgstaete veroordeeld tot betaling van huurachterstand en proceskosten. De rechter wees de vordering tot ontruimingskosten af, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van samenwerking tussen zorginstellingen en huurders, en de gevolgen van het niet nakomen van zorgafspraken voor de huurovereenkomst. De rechter heeft de belangen van de huurder in overweging genomen, maar concludeerde dat de ontruiming noodzakelijk was gezien de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10532788 \ VV EXPL 23-61
Uitspraakdatum: 8 augustus 2023
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
de stichting
Stichting Regionale Instelling voor beschermend wonen Kennemerland/Amstelland en de Meerlanden
gevestigd te Haarlem
eiseres
hierna te noemen: RIBW
gemachtigde: mr. E.J.M. Dubach
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Borgstaete B.V.in hoedanigheid van bewindvoerder van
[betrokkene 1]
gevestigd te IJmuiden
gedaagde
hierna te noemen: Borgstaete respectievelijk [betrokkene 1]
gemachtigde: mr. M. Baadoudi

1.Het procesverloop

1.1.
RIBW heeft Borgstaete op 19 juni 2023 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 juli 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, RIBW mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Borgstaete bij e-mail d.d. 27 juli 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
RIBW is een GGZ-zorginstelling die zorg verleent en (voor de duur van de zorg) ook huisvesting aan psychisch kwetsbare mensen. De zorgverlening van RIBW is gebaseerd op artikel 1.2.1. sub b van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). RIBW sluit met haar cliënten een zorgovereenkomst en een daaraan gekoppelde huurovereenkomst.
2.2.
Een deel van de woningen die RIBW (onder)verhuurt aan haar cliënten, huurt zij van derden, met name woningcorporaties.
2.3.
Eén van de projecten van RIBW is Housing First Haarlem (HFH) dat als doel heeft om cliënten van RIBW te begeleiden naar zelfstandig wonen. RIBW plaatst de deelnemers daartoe in woningen die zij huurt van onder andere woningcorporatie Pré Wonen. Indien de zorg en de verhuur naar tevredenheid zijn verlopen en de cliënt van RIBW in staat blijkt om zelfstandig zonder begeleiding te wonen, kunnen partijen besluiten dat de betreffende cliënt rechtstreeks van Pré Wonen gaat huren.
2.4.
Op 12 maart 2019 is tussen RIBW en [betrokkene 1] een zorgovereenkomst tot stand gekomen. Daarvan maken de algemene leveringsvoorwaarden GGZ (hierna: AV GGZ) deel uit. In de zorgovereenkomst is bepaald dat de begeleiding door RIBW in beginsel van tijdelijke aard is. Verder staat daarin dat de zorgovereenkomst kan eindigen op de gronden genoemd in de AZ GGZ.
2.5.
In de AZ GGZ is bepaald:
Artikel 27 – Beëindiging van de overeenkomst1. De overeenkomst eindigt: (…)d. na een eenzijdige opzegging door de zorginstelling met inachtneming van het bepaalde in artikel 30; (…)2. Indien de overeenkomst mede inhield het bieden van zelfstandige verblijfsruimte op grond van een huurovereenkomst, eindigt de overeenkomst uiterlijk na een kalendermaand na het moment van beëindigen van de overeenkomst conform het eerste lid van dit artikel. (…)Artikel 30 – Opzegging van de overeenkomst door de zorginstelling1. De zorginstelling is gerechtigd de overeenkomst op te zeggen, indien: (…)b. de cliënt herhaaldelijk diens verantwoordelijkheden uit de overeenkomst niet nakomt of niet kan nakomen, daarop herhaaldelijk is aangesproken maar hij of zij zijn of haar gedrag niet verandert en dit heeft geleid tot een zodanige situatie dat het langer voortduren van de overeenkomst in redelijkheid niet langer van de zorginstelling kan worden gevergd; (…)2. Bij beëindiging van de overeenkomst neemt de zorginstelling een redelijke termijn in acht als mede die zorgvuldigheid betreffende de nazorg, die in redelijkheid van de instelling mag worden verwacht.Artikel 31 – Nazorg (…)2. Indien de overeenkomst gepaard gaat met verblijf, is de zorginstelling behulpzaam bij het vinden van eventuele huisvesting en – indien nodig – het regelen van een uitkering voor de cliënt. (…)
2.6.
Tussen RIBW en [betrokkene 1] is op 11 maart 2019 eveneens een huurovereenkomst tot stand gekomen, waarbij RIBW de woning aan het [adres] (hierna: de woning) met ingang van 12 maart 2019 verhuurt.
2.7.
In de huurovereenkomst staat het volgende:
(…)c. RIBW K/AM verzorgt de begeleiding aan de huurder/deelnemer. Doelstelling is het geven van begeleiding aan mensen die zijn opgevangen door RIBW K/AM. Onderdeel van deze begeleiding is het verschaffen van onderdak in woonruimte zolang dat voor de begeleiding nodig is. Het gebruik van de woning is een onderdeel van die begeleiding waarbij de begeleidingsfunctie overheerst.d.. Op grond van het bovenstaande is deze huurovereenkomst onlosmakelijk met genoemde zorgovereenkomst (…) verbonden, en om die reden eindigt deze huurovereenkomst bij het einde van de begeleiding.e. Huurder/deelnemer onderschrijft de doelstelling van de begeleiding en aanvaardt dat hij/zij bij het einde van de begeleiding de woonruimte dient te verlaten. (…)1. Deze huurovereenkomst geldt voor de duur van de begeleiding van de huurder/deelnemer door RIBW K/AM. Op deze overeenkomst zijn derhalve niet van toepassing de artikelen 7:201 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. Door het einde van de begeleiding – om welke reden dan ook – eindigt derhalve van rechtswege ook deze huurovereenkomst.
2.8.
Bij brief van 6 maart 2023 heeft RIBW de zorgovereenkomst met [betrokkene 1] opgezegd tegen 7 april 2023 en daarbij aangegeven dat de huurovereenkomst op diezelfde datum stopt zodat [betrokkene 1] de woning dan leeg en ontruimd moet opleveren. In de brief staat als reden voor de opzegging dat [betrokkene 1] zich stelselmatig onttrekt aan begeleiding en daarmee niet voldoet aan de voorwaarden van het zorgtraject. Daarover staat in de brief:
(…) U laat geen begeleiding toe, (…)De woning is vervuild en omwonenden ervaren stankoverlast. Pré Wonen geeft aan dat ze de woning boven uw woning niet verhuurd krijgen omdat uw balkon vervuild is. (…)U verschaft uw begeleiders geen toegang tot de woning, (…)U komt uw verantwoordelijkheden uit de zorgovereenkomst niet na, (…)In feite geeft u aan dat u de zorg/begeleiding van RIBW niet langer op prijs stelt. Dit houdt in dat uw zorgvraag is veranderd, waardoor RIBW niet langer de zorg aan u kan leveren zoals overeengekomen. (…)Aangegeven is dat [betrokkene 1] blijkens het registratiesysteem van RIBW in 2021 55 keer niet op afspraken aanwezig was en in 2022 28 keer. Voorts staat in de opzeggingsbrief dat RIBW [betrokkene 1] op 10 september 2019, 1 oktober 2019, 11 maart 2021 en 10 september 2021 schriftelijke waarschuwingen heeft gestuurd, waarin [betrokkene 1] erop is gewezen dat zijn gedrag gevolgen kan hebben voor zijn woning. Verder heeft RIBW geconstateerd dat [betrokkene 1] sinds 8 december 2021 zijn begeleiders geen toegang tot de woning meer verschaft. RIBW vermoedt dat de woning sterk is vervuild. Ten slotte staat in de brief:
Hoewel de zorg aan u per 7 april 2023 zal eindigen, zal RIBW u de nodige nazorg bieden. Uw persoonlijk begeleider kan u helpen bij het zoeken naar een passende woonvorm of de aanmelding voor de nachtopvang. RIBW kan ook helpen met de verhuizing.
2.9.
Pré Wonen heeft in meerdere e-mails (4 november 2022, 9 januari 2023, 2 februari 2023 en 23 mei 2023) aan RIBW laten weten dat buurtbewoners klagen over de troep op het balkon van [betrokkene 1].
2.10.
[betrokkene 1] heeft de woning niet verlaten.
2.11.
Bij e-mail van 27 juli 2023 heeft [betrokkene 2], Ketenregisseur complexe casuïstiek OGGZ van de gemeente Haarlem aan de gemachtigde van Borgstaete laten weten:
(…)Wij zouden graag zo spoedig mogelijk een melding beschermd wonen ontvangen, zoals de casus bij ons bekend is, is zelfstandig wonen met begeleiding niet haalbaar gebleken en is er nog geen grond voor een WLZ indicatie. Dhr. is niet gebaat bij terug keer naar de maatschappelijke opvang en wij zouden dan ook graag beschermd wonen willen indiceren en deze indicatie toewijzen aan een gecontracteerde aanbieder binnen onze regio. Aangezien er wachtlijsten zijn, hebben we wel 3 maanden nodig om een plek te organiseren, vanzelfsprekend start de overbruggingszorg vanuit beschermd wonen direct en kan op iedere gewenste en passende manier worden ingezet. (…)

3.De vordering

3.1.
RIBW vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening Borgstate (als bewindvoerder van [betrokkene 1]) veroordeelt:
I. tot ontruiming van de woning aan het [adres] binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
II. tot betaling van € 589,28 per maand voor elke maand vanaf 7 april tot aan de dag van ontruiming;
III. tot betaling van de proceskosten inclusief de nakosten en de eventuele kosten voor ontruiming.
3.2.
RIWB legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat door de beëindiging van de zorgovereenkomst, de huurovereenkomst eveneens is geëindigd zodat [betrokkene 1] thans zonder recht of titel in de woning verblijft. Voor zover nodig heeft RIBW de zorg- en huurovereenkomsten buitengerechtelijk ontbonden, althans zal zij in een bodemprocedure ontbinding vorderen. Gelet op het voorgaande is [betrokkene 1] gehouden de woning te ontruimen.

4.Het verweer

4.1.
[betrokkene 1] betwist de vordering en voert aan – samengevat – dat de begeleiding maximaal twee jaar zou duren en dat hij dan rechtstreeks van Pré Wonen zou gaan huren. Gelet daarop wilde hij na die twee jaar de zorg van RIBW niet meer accepteren.
4.2.
Borgstaete betwist de vordering en voert aan dat RIBW op grond van artikel 30 van de AV GGZ gehouden was om een redelijke opzegtermijn in acht te nemen, wat in dit geval, mede gelet op de kwetsbaarheid van [betrokkene 1], niet is gebeurd. Voorts had RIBW zich op grond van artikel 31 AV GGZ actief moeten inzetten voor het vinden van alternatieve woonruimte voor [betrokkene 1] en ook dat is niet gebeurd. Volgens Borgstaete moet dit leiden tot afwijzing van de vordering tot ontruiming. Voor zover deze toch zou worden toegewezen, verzoekt Borgstaete om een ontruimingstermijn van tenminste drie maanden zodat er voldoende tijd is om [betrokkene 1] elders te huisvesten.

5.De beoordeling

5.1.
RIBW heeft in de dagvaarding de stichting Borgstaete als gedaagde opgeroepen. Bij de mondelinge behandeling heeft RIBW aangegeven dat de stichting een besloten vennootschap is geworden en dat zij heeft beoogd de besloten vennootschap in het geding op te roepen. De statutaire en feitelijke vestiging is onveranderd gebleven. RIBW heeft de kantonrechter verzocht de besloten vennootschap als procespartij te beschouwen en Borgstaete heeft daarmee ingestemd. Om die reden is Borgstaete B.V. in de kop van dit vonnis als gedaagde opgenomen.
5.2.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als RIBW daarbij een spoedeisend belang heeft. De kantonrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak. RIBW heeft aangevoerd dat [betrokkene 1] de woning thans zonder recht of titel gebruikt. De woning maakt deel uit van een beperkte hoeveelheid woningen die beschikbaar worden gesteld aan psychisch kwetsbare mensen die op basis van een zorgovereenkomst woonbegeleiding krijgen. Mede gelet op de schaarste aan dit soort type voorzieningen leidt het beëindigen van de door RIBW gestelde onrechtmatige bewoning door [betrokkene 1] tot een voldoende spoedeisend belang.
5.3.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding, mede gelet op de grote gevolgen die een ontruiming voor [betrokkene 1] kan hebben, vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen.
Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.4.
Tussen partijen bestaan twee overeenkomsten: een zorgovereenkomst en een huurovereenkomst. Deze beide overeenkomsten hangen blijkens de tekst ervan nauw met elkaar samen. Uit de huurovereenkomst blijkt dat de woning tijdelijk in gebruik wordt gegeven om het geven van (woon)begeleiding aan de huurder te realiseren. Het verschaffen van onderdak zolang dat voor de begeleiding nodig is, vormt een onderdeel van die begeleiding. In de huurovereenkomst is verder uitdrukkelijk bepaald dat de woning tijdelijk ter beschikking wordt gesteld voor de duur van de begeleiding en dat bij het einde van de begeleiding, ook de huurovereenkomst eindigt.
5.5.
Vast staat dat sprake is van een gemengde overeenkomst. Uit artikel 6:215 BW volgt dat de voor die beide overeenkomsten geldende bepalingen in beginsel naast elkaar van toepassing zijn. De huurder kan zich dus in beginsel op huurbescherming beroepen, tenzij deze bepalingen niet goed met die van de zorgovereenkomst verenigbaar zijn of de strekking van de huurbeschermingsbepalingen zich tegen de toepassing ervan op de overeenkomst verzet. Dat is voor wat betreft de huurbeschermingsbepalingen het geval als het zorgelement duidelijk overheerst en voortzetting van het gebruik van de woning zonder begeleiding strijdig is met het doel van de overeenkomst. Dat dit laatste het geval is, is door Borgstaete niet betwist. Daarbij volgt uit de door [betrokkene 1] ondertekende overeenkomst dat hij er zich van bewust is dat de woning en de zorg onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en dat hij zich begeleidbaar moet opstellen en de begeleiders desgevraagd toegang tot de woning moet geven. Daarmee is voor [betrokkene 1] (en Borgstaete) voldoende duidelijk geweest dat voortduring van de huurovereenkomst afhankelijk is van de voortduring van de zorgovereenkomst.
5.6.
Het betoog van [betrokkene 1] zelf dat de begeleiding na twee jaar hoe dan ook zou eindigen en dat hij dan rechtstreeks van Pré Wonen zou gaan huren, kan niet slagen. Dat volgt niet uit de overeenkomst. Weliswaar bestond de mogelijkheid dat de begeleiding na twee jaar zou stoppen en dat Pré Wonen dan direct aan [betrokkene 1] zou gaan verhuren, maar dat zou alleen het geval zijn als [betrokkene 1] volgens RIBW in staat zou zijn zelfstandig te wonen zonder begeleiding en Pré Wonen [betrokkene 1] als huurder zou willen accepteren. Daarvan is geen sprake geweest.
5.7.
Het betoog van Borgstaete dat RIBW een te korte opzegtermijn in acht heeft genomen en dat zij onvoldoende heeft gedaan om alternatieve huisvesting voor [betrokkene 1] te vinden, kan evenmin leiden tot afwijzing van de vordering. Zoals RIBW onvoldoende betwist heeft aangevoerd, is aan de opzegging een lang traject vooraf gegaan waarin meerdere aanpakken zijn geprobeerd. [betrokkene 1] is meerdere keren (ook schriftelijk) gewaarschuwd dat hij aan de geboden begeleiding moest meewerken en dat hij het risico liep zijn woning te verliezen. Dat heeft er allemaal niet toe geleid dat [betrokkene 1] zijn gedrag veranderde en zich door RIBW liet begeleiden, waarop RIBW uiteindelijk de conclusie heeft getrokken dat [betrokkene 1] niet begeleidbaar is en daarom niet past in het Housing First Project.
5.8.
Weliswaar heeft RIBW een relatief korte opzegtermijn van één maand in acht genomen, maar zij heeft er vervolgens niet actief op aangestuurd dat [betrokkene 1] op stel en sprong de woning verliet. Verder heeft zij blijkens de opzegbrief nazorg aangeboden, onder meer bestaande uit het zoeken naar alternatieve woonruimte. Ter zitting heeft RIBW nader toegelicht welke pogingen zij heeft ondernomen om [betrokkene 1] elders te huisvesten.
Dit is vooralsnog niet mogelijk gebleken omdat RIBW afhankelijk is van derden, die niet altijd de urgentie van de situatie inzien, en van de medewerking van [betrokkene 1] zelf, die deze medewerking niet wil of kan verlenen.
5.9.
Gelet op het voorgaande heeft RIBW voldoende zorgvuldigheid jegens [betrokkene 1] betracht en gehandeld overeenkomstig de artikelen 30 en 31 van de AV GGZ, ook als daarbij rekening wordt gehouden met de psychische kwetsbaarheid en beperkte mogelijkheden van [betrokkene 1]. Het verweer van Borgstaete wordt dan ook gepasseerd. De gevorderde ontruiming zal worden toegewezen omdat door de opzegging van de zorgovereenkomst ook de huurovereenkomst is geëindigd.
5.10.
Borgstaete heeft subsidiair aangevoerd dat als de ontruiming wordt toegewezen, haar een langere ontruimingstermijn (van drie maanden) wordt gegund zodat voor [betrokkene 1] een plek binnen “beschermd wonen” kan worden gezocht. Borgstaete heeft onder verwijzing naar de e-mail van [betrokkene 2], aangevoerd dat als RIBW een melding beschermd wonen doet, [betrokkene 1] in aanmerking komt voor een indicatiestelling en bemiddeld kan worden naar een aanbieder daarvan in de regio. Daarvoor zou blijkens de e-mail, gelet op de wachtlijsten, ongeveer drie maanden nodig zijn.
5.11.
Bij deze stand van zaken zal Borgstaete worden veroordeeld om de woning uiterlijk 1 november 2023 leeg en ontruimd aan RIBW op te leveren. Weliswaar heeft RIBW er belang bij dat de woning op korte termijn weer tot haar beschikking komt, maar dat belang weegt minder zwaar dan het belang van [betrokkene 1] om van de woning te kunnen doorstromen naar beschermd wonen zonder in de maatschappelijke opvang terecht te komen. Dat [betrokkene 1] de woning zodanig ernstig vervuilt of dat hij zodanig ernstige overlast veroorzaakt dat een ontruiming op zeer korte termijn noodzakelijk is, is door RIBW onvoldoende onderbouwd.
5.12.
RIBW heeft verder gevorderd dat Borgstaete wordt veroordeeld tot betaling van
€ 589,28 per maand aan schadevergoeding vanwege de feitelijke maar onrechtmatige gebruikmaking van de woning tot aan het moment waarop de woning leeg en ontruimd wordt opgeleverd. RIBW acht betaling van dit bedrag gerechtvaardigd omdat [betrokkene 1] verhindert dat RIBW de woning leeg aan Pré Wonen kan opleveren en jegens haar gehouden is de huur te betalen.
5.13.
De vordering is door Borgstaete niet weersproken. Hoewel de kantonrechter ervan uitgaat dat Borgstaete deze maandelijkse vergoeding zal blijven betalen tot dat de woning leeg en ontruimd aan RIBW is opgeleverd, zal zij de vordering toewijzen. Door het eerdere oordeel dat de huurovereenkomst gelijktijdig met de zorgovereenkomst is geëindigd, is immers de grond voor betaling van een maandelijkse vergoeding uit hoofde van huur komen te vervallen.
5.14.
De gevorderde ontruimingskosten worden afgewezen, omdat de met de ontruiming gemoeide kosten slechts toewijsbaar zijn als zij in redelijkheid zijn gemaakt, hetgeen niet op voorhand kan worden beoordeeld.
5.15.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van RIBW zal toewijzen als hierna bepaald. De proceskosten komen voor rekening van Borgstaete omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij wordt Borgstaete ook veroordeeld tot betaling van het nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door RIBW worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Borgstaete, in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [betrokkene 1], bij wijze van voorlopige voorziening om de woning aan het [adres] uiterlijk op 1 november 2023 te (laten) ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken en de woning bezemschoon op te leveren en de sleutels af te geven aan RIBW;
6.2.
veroordeelt Borgstaete, in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [betrokkene 1], tot betaling van € 589,28 per maand voor elke (kalender)maand vanaf 7 april 2023 tot aan de dag van ontruiming van de woning;
6.3.
veroordeelt Borgstaete, in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [betrokkene 1], tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van RIBW tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 106,73
griffierecht € 128,00
salaris gemachtigde € 592,00;
6.4.
veroordeelt Borgstaete, in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [betrokkene 1], tot betaling van € 132,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door RIBW worden gemaakt;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter