ECLI:NL:RBNHO:2023:8789

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
C/15/338595 / JU RK 23-551
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van de ontwikkeling en veiligheid

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2023 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, omdat de moeder niet in staat is om de zorg voor [de minderjarige] te dragen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, die kampt met een licht verstandelijke beperking en psychiatrische problematiek, onvoldoende in staat is om aan de behoeften van [de minderjarige] te voldoen. De minderjarige verblijft sinds 3 maart 2023 bij de grootouders, die nu de zorg voor hem op zich nemen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij bij de grootouders blijft wonen, terwijl de mogelijkheden voor contact met de moeder worden onderzocht.

De kinderrechter heeft de situatie van [de minderjarige] als ernstig bedreigd beoordeeld, gezien de instabiele opvoedomgeving en de onvoorspelbare gedragingen van de moeder. De Raad heeft aangegeven dat de moeder niet in staat is om een veilige en stabiele opvoedingssituatie te bieden, wat heeft geleid tot zorgen over de hechtingsontwikkeling en mogelijke vroegkinderlijke traumatisering van [de minderjarige]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van twaalf maanden, met een machtiging tot uithuisplaatsing in het netwerkgezin van de grootouders. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kinderrechter heeft benadrukt dat de situatie van de moeder en de mogelijkheden voor herplaatsing in het moeder-kindhuis verder onderzocht moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/338595 / JU RK 23-551
Datum uitspraak: 28 april 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Haarlem,
betreffende de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. mw. mr. C.J. Avis, te Hoofddorp ,
[de grootmoeder]en
[de grootvader],
hierna te noemen: de grootouders (moederszijde),
beiden wonende te [plaats] .

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek, met bijlagen, van de Raad van 11 april 2023, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum;
  • de e-mail van mr. Reitsma-van Riel van 26 april 2023;
  • de e-mail van mr. Reitsma-van Riel van 27 april 2023;
  • de e-mail van [medewerker moeder-kindhuis] van [moeder-kindhuis] van 28 april 2023, overgelegd door mr. Reitsma-van Riel ter zitting van 28 april 2023.
1.2
Op 28 april 2023 heeft de kinderrechter de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling ter zitting met gesloten deuren. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. G.H.G. Reitsma-van Riel, waarnemend voor mr. Avis;
  • de grootouders;
  • de Raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2
[de minderjarige] verblijft sinds 3 maart 2023 bij de grootouders.

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt De Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het netwerkgezin van grootouders, te weten [de grootvader] en [de grootmoeder] , te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2
De Raad vindt de verzochte maatregelen nodig omdat [de minderjarige] in een instabiele opvoedomgeving opgroeit, waarin onvoorspelbare en voor hem dreigende gezinssituaties hebben plaatsgevonden in de vorm van veranderingen van opvoedomgeving, aan- en afwezigheid van de moeder in zijn leven, onvoorspelbaar gedrag van de moeder, getuige zijn van verbaal en fysiek geweld tussen moeder en grootouders, en onvoldoende sensitief en responsief gedrag vanuit moeder naar [de minderjarige] . De veiligheid, stabiliteit en voorspelbaarheid stonden in het leven van [de minderjarige] onder druk doordat moeder op momenten van stress keuzes heeft gemaakt die niet in het belang van [de minderjarige] zijn geweest. In het functioneren van [de minderjarige] zijn signalen die mogelijk wijzen op hechtingsproblematiek. Er kan eveneens sprake zijn van vroegkinderlijke traumatisering. Daarnaast heeft [de minderjarige] een taalachterstand. Het is (nog) niet duidelijk of deze taalachterstand voortkomt uit eigen beperkingen of een reactie is op de opvoedsituatie. Vanuit de beschikbare informatie komt uitdrukkelijk naar voren dat [de minderjarige] met heftige boosheid, verdriet en frustratie reageert op momenten dat hij overvraagd wordt. Ook hiervoor geldt dat (nog) niet duidelijk is in hoeverre zijn gedrag reactief is op de belaste thuissituatie of gevolg van mogelijk eigen beperkingen.
3.3
Grootste zorg van de Raad is het functioneren van de moeder, bij wie sprake is van licht verstandelijke beperking en psychiatrische problematiek. Met name de cognitieve beperking lijkt te veroorzaken dat het de moeder niet lukt om voldoende zelfinzicht en probleeminzicht te hebben op haar eigen situatie en functioneren. Voor [de minderjarige] betekent dit dat de moeder onvoldoende kan afstemmen op zijn behoeften. De basisbehoeften van [de minderjarige] worden door moeder niet vervuld. Ook laat moeder richting [de minderjarige] onveilig en gewelddadig gedrag zien. Moeder ontkent/herkent dit beschreven gedrag niet. Ook lukt het de moeder pedagogisch niet/onvoldoende om aan te sluiten bij [de minderjarige] ontwikkelingsfase.
3.4
De Raad ziet dat de borderline problematiek van de moeder een onvoorspelbaarheid in gedrag en visie met zich meebrengt. Moeder heeft dan stemmingswisselingen, legt alle ‘schuld’ buiten zichzelf en heeft dan niet de intrinsieke drive om hulp te accepteren en daarvan te kunnen profiteren. Moeder heeft reeds diverse keren aangegeven hulp van de GGZ te willen aanvaarden, maar ziet hier uiteindelijk weer vanaf. Moeder heeft in de afgelopen jaren laten zien onmachtig te zijn om [de minderjarige] een veilige en stabiele opvoedingssituatie te bieden die aansluit bij wat hij nodig heeft voor een gezonde ontwikkeling. Voor het creëren van een stabiele opvoedomgeving heeft zij de hulp en sturing van grootouders nodig gehad.
Moeder overziet niet wat haar gedrag betekent voor [de minderjarige] en is tevens, opnieuw mede als gevolg van haar beperkingen, onvoldoende leerbaar om hier duurzaam verbetering in te krijgen.
3.5
Gezien de persoonlijke problematiek waarmee de moeder kampt, heeft de Raad er onvoldoende vertrouwen in dat de moeder intrinsiek gemotiveerd en in staat is om hulpverlening in het vrijwillig kader aan te gaan. Ook heeft de Raad de zorg dat de moeder hierin onvoldoende leerbaar is, overvraagd wordt en/of eventuele trajecten voortijdig staakt.
Ten slotte is er op dit moment ook de praktische situatie dat moeder feitelijk ‘geen dak boven haar hoofd’ heeft. Zij kan momenteel niet in basisbehoeften voor haarzelf danwel een kind voorzien.
3.6
De verstoorde relatie tussen de moeder en de grootouders, die op dit moment tegen de wil van de moeder in voor [de minderjarige] zorgen, maken dat het contact tussen de moeder en [de minderjarige] ook onder druk staat. De rol van de grootouders is ingewikkeld. Enerzijds zijn zij de ouders van de moeder voor wie ze al haar hele leven zorgen en anderzijds zijn ze de grootouders en opvoeders van [de minderjarige] , die gelet op zijn jonge leeftijd en belaste geschiedenis volledig afhankelijk van hen is.
3.7
Momenteel is zijn situatie stabiel omdat de moeder en de grootouders meewerken aan de afspraken die gelden gedurende de periode van onderhavig raadsonderzoek. De aandacht, duidelijkheid, rust, begrenzing die [de minderjarige] nu krijgt maken dat hij daarvan lijkt te profiteren en zich rustiger kan gedragen. Vanuit de betrokken hulpverlening wordt gezien dat [de minderjarige] op dit moment veiligheid en rust ervaart bij de grootouders. Hij is aan hen gewend en gehecht als (mede) opvoeders en verzorgers. Zorgen ten aanzien van zijn basale veiligheid en sociaal emotionele ontwikkeling lijken op dit moment ‘onder controle’. Hoewel er voorafgaand aan het raadsonderzoek ook zorgen waren of de grootouders pedagogisch voldoende in staat waren voor [de minderjarige] te zorgen, lijken deze zorgen door moeders vertrek uit het gezin te zijn afgenomen. Grootouders hebben nu puur de rol van opvoeders van [de minderjarige] en hoeven niet meer te schakelen tussen hun rol ten opzichte van de moeder en [de minderjarige] . Ook de afwezigheid van stress en onrust door moeders onvoorspelbare gedrag heeft voor rust gezorgd bij zowel de grootouders als [de minderjarige] .
3.8
De Raad erkent dat het niet vaststaat dat de grootouders op de langere termijn in staat zullen zijn, ook met gebruikmaking van de voorhanden zijnde begeleiding te beantwoorden aan de verzwaarde opvoedvraag van [de minderjarige] en ook de belangen van de moeder binnen het systeem, te beantwoorden. De Raad ziet ondanks de risico’s van plaatsing bij de grootouders dat deze stap geprobeerd dient te worden. Hiermee krijgt [de minderjarige] de kans om een ‘nieuwe’ start te maken in een voor hem vertrouwde en veilige omgeving. Er zal veel moeten worden geïnvesteerd om de band met zijn moeder op een constructieve manier vorm te geven. Het zal een wankel evenwicht zijn, waar veel sturing en begeleiding op gericht dient te zijn, omdat eventuele (deeltijd) terugplaatsing bij de moeder vooralsnog niet uit te sluiten is. De omgang tussen [de minderjarige] en de moeder moet geëvalueerd worden en eventueel naar de draagkracht worden bijgesteld als de draagkracht van [de minderjarige] en/of de moeder daarom vraagt. Een positieve ontwikkeling in de thuissituatie van de moeder, zal hopelijk op termijn bijdragen aan uitbreiding van de mogelijkheden tot contact tussen [de minderjarige] en de moeder.
3.9
De Raad heeft zijn verzoek ter zitting van 28 april 2023 gehandhaafd. Gelet op de jonge, kwetsbare leeftijd van [de minderjarige] en alles wat hij in zijn leven al heeft meegemaakt, de zorgen over hem en eerdere ontwikkelingen, heeft de Raad op dit moment onvoldoende vertrouwen in de toezegging van de moeder dat zij aan de nieuwe plaatsing bij het moeder-kindhuis van [moeder-kindhuis] zal meewerken. Het is aan de gezinsmanager om de bestaande situatie en zorgen in het kader van de ondertoezichtstelling zorgvuldig te bezien en een reële inschatting te maken van wat nodig, haalbaar en het beste is voor [de minderjarige] . Daarbij moet er ook aandacht zijn voor het contact tussen de moeder en [de minderjarige] zolang hij bij de grootouders verblijft.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1
Door en namens de moeder is ter zitting geen verweer gevoerd tegen de verzochte ondertoezichtstelling. De moeder kan zich echter niet vinden in de verzochte uithuisplaatsing en heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
4.2
De moeder is primair van mening dat het verzoek tot uithuisplaatsing op grond van de actuele feiten en omstandigheden dient te worden afgewezen. De situatie van de moeder is sinds enkele maanden in positieve zin veranderd. Na de stopzetting van haar verblijf in het moeder-kindhuis van [moeder-kindhuis] heeft de moeder positieve stappen gezet, inzicht verkregen met betrekking tot haar eigen problematiek en erkend dat er problemen zijn die opgelost moeten worden. Zij wil meewerken aan haar herplaatsing bij het moeder-kindhuis en [moeder-kindhuis] is bereid om haar die kans te bieden. De plaatsing van [de minderjarige] bij de grootouders ziet de moeder niet als de beste optie voor [de minderjarige] . Dit vanwege de zorgen van het Meer-team over de opvoedvaardigheden van de grootouders en vanwege de spanningen tussen de grootouders en de moeder, waarin niet alleen de moeder verwijt treft.
4.3
Subsidiair heeft de moeder zich op het standpunt gesteld dat de beslissing op het verzoek tot uithuisplaatsing dient te worden aangehouden in afwachting van de herplaatsing van de moeder bij het moeder-kindhuis en het verloop daarvan.
4.4
Meer subsidiair is namens de moeder verzocht de duur van de uithuisplaatsing tot drie maanden te beperken.
4.5
De grootouders hebben ter zitting te kennen gegeven dat zij achter de verzochte maatregelen staan.

5.De beoordeling

5.1
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat uit (dreigende) schade aan de basale veiligheid, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] , als gevolg van belemmeringen bij de moeder. Door psychiatrische problematiek is zij onvoorspelbaar in haar gedrag. Daarbij lijkt zij het lastig te vinden om te zien wat het effect is van haar gedrag op anderen en beperkt leerbaar te zijn. Zorg is dat de moeder op dit moment de verantwoordelijkheid die horen bij de rol van verzorger en opvoeder van [de minderjarige] niet kan dragen. Er zijn zorgen over de hechtingsontwikkeling van [de minderjarige] , over mogelijke vroegkinderlijke traumatisering en signalen van ontwikkelingsachterstand op taalgebied.
Daar komt bij dat de relatie tussen moeder en grootouders verstoord is geraakt. Dat heeft ertoe geleid dat de moeder nu geen onderdak heeft. Dat alles maakt dat de moeder op dit moment niet goed voor [de minderjarige] kan zorgen..
5.2
Tevens blijkt dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is in dit geval onvoldoende wordt geaccepteerd. De moeder is nog onvoldoende bereid en in staat om de bedreiging met passende acties en/of hulp van netwerk/instanties onder eigen verantwoordelijkheid weg te nemen. De belemmeringen in moeders functioneren en leefsituatie maken dat de moeder op dit moment onvoldoende in staat is te zien en te doen wat nodig is voor [de minderjarige] . De enkele bereidheid van de moeder tot medewerking aan herplaatsing bij het moeder-kindhuis van [moeder-kindhuis] maakt dit niet anders alleen al omdat er nog geen concrete afspraken met alle betrokkenen zijn gemaakt over herplaatsing.
5.3
De Raad ziet momenteel geen mogelijkheden voor een terugkeer van [de minderjarige] naar de moeder, maar vindt het noodzakelijk om binnen een jaar, na voldoende opgedane ervaringen, een opvoedbesluit te nemen dat moet bijdragen aan het verder bestendigen van een stabiele verblijfs- en opvoedstructuur voor [de minderjarige] . De kinderrechter gaat er voorlopig vanuit dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] binnen die termijn zal kunnen dragen.
5.4
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek tot ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen, zoals hierna bepaald.
Gelet op de aanwezige problematiek en de gestelde doelen, zal de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
5.5
Uit het voorgaande volgt ook dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de zijn verzorging en opvoeding en dat voldaan is aan de wettelijke criteria daarvan. Het verzoek van de Raad zal daarom worden toegewezen, en wel voor de duur van de ondertoezichtstelling.
5.6
De moeder is op dit moment om voornoemde redenen niet in staat de zorg voor [de minderjarige] te dragen. Of herplaatsing in het moeder-kindhuis reëel is en in het belang van [de minderjarige] , zal moeten worden onderzocht. Voor nu vindt de kinderrechter het het meest in het belang van [de minderjarige] dat hij bij de grootouders blijft wonen en dat de mogelijkheden tot contact tussen de moeder en [de minderjarige] worden onderzocht en – voor zover in het belang van [de minderjarige] - bevorderd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
stelt de minderjarige [de minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, met ingang van 28 april 2023 tot 28 april 2024;
6.2
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige] in het netwerkgezin van de grootouders moederszijde, met ingang van 28 april 2023 tot 28 april 2024;
6.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2023 door mr. E.L. Grosheide, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. A. Hausenblasová als griffier, en op schrift gesteld op 25 mei 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.