ECLI:NL:RBNHO:2023:8908

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
9918360 \ CV EXPL 22-3367
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers wegens annulering van vlucht door vervoerder in het kader van de COVID-19 pandemie

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen LOT Polish Airlines vanwege de annulering van hun vlucht van Warschau naar Wroclaw op 4 juli 2020. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de COVID-19 pandemie.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet kon aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat er geen beperkende maatregelen golden op de datum van de annulering en dat de passagiers tijdig op de hoogte waren gesteld van de annulering. De kantonrechter wees de vordering van de passagiers toe en veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 590,75, inclusief wettelijke rente, en de proceskosten. De vervoerder werd ook veroordeeld tot betaling van nakosten, voor zover deze daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om adequaat bewijs te leveren voor claims van buitengewone omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9918360 \ CV EXPL 22-3367 (DB)
Uitspraakdatum: 6 september 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]
beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap Spólka komandytowo-akcyjna (Polen)
LOT Polish Airlines Polskie Linie Lotnicze “Lot”
gevestigd te Warschau (Polen)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde A. Palicka

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 21 maart 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol naar Frederic Chopin Airport (Warschau, Polen) met vlucht LO268 op 3 juli 2020 en aansluitend naar Strachowice Airport (Wroclaw, Polen) met vlucht LO3847 op 4 juli 2020.
2.2.
De vlucht van Warschau naar Wroclaw is geannuleerd.
2.3.
EUclaim heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van een bedrag van € 500,00 aan hoofdsom, € 181,50 dan wel € 90,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten, het een ander te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vluchten LO268 en LO3874 gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft allereerst aangevoerd dat de gemachtigde van de passagiers alleen gevolmachtigd is om compensatie te vorderen met betrekking tot vlucht LO268. Deze vlucht vond volgens de vervoerder plaats zoals gepland, zodat de passagiers geen aanspraak op compensatie maken. Dit verweer slaagt niet. Niet in geschil is dat vlucht LO268 en vlucht LO3874 deel uitmaken van één boeking. Uit de bij dagvaarding overgelegde volmachten en kopieën van de paspoorten van de passagiers blijkt voldoende dat de gemachtigde gevolmachtigd was om namens de passagiers compensatie te vorderen met betrekking tot de gehele boeking. In ieder geval hebben de passagiers dit bevestigd in hun e-mails van 11 oktober 2022 en 30 september 2022 die bij de conclusie van repliek zijn overgelegd.
4.3.
Vast staat dat vlucht LO3874 is geannuleerd. De passagiers stellen dat zij eerst op 22 juni 2020 door hun reisagent per mail van de annulering op de hoogte zijn gesteld, welke e-mail zij ook hebben overgelegd. De vervoerder heeft dit onvoldoende weerlegd. Volgens de vervoerder heeft hij de passagiers 17 dagen van tevoren per-email over de annulering geïnformeerd, maar hij heeft de betreffende e-mail niet overgelegd. Daarnaast is de “HUBINFO” waarnaar de vervoerder heeft verwezen te summier. Daarin staat “FLT geannuleerd 17 dagen voor inwerking”. Daaruit kan worden opgemaakt dat de vlucht 17 dagen voor de geplande datum is geannuleerd, maar daarmee is niet komen vast te staan dat de passagiers ook op dat moment over de annulering zijn geïnformeerd. De vervoerder heeft voorts aangevoerd dat de e-mail is verzonden naar het e-mailadres dat is opgegeven in de reservering, maar ook dit heeft de vervoerder niet onderbouwd. De gegevens uit het ‘uittreksel uit de reservering’ zijn hiervoor onvoldoende.
4.4.
Gelet op het voorgaande kan de vervoerder zich niet op artikel 5, eerst lid, onder c, sub i, van de Verordening beroepen. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub ii van de Verordening geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. De vervoerder heeft in dat verband aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd als gevolg van de COVID-19-pandemie.
4.5.
Vast staat dat op het moment dat de vlucht had moeten worden uitgevoerd, sprake was van een wereldwijde corona uitbraak en dat deze uitbraak ook gevolgen heeft gehad voor de luchtvaart. De Europese Commissie heeft in haar richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van Covid-19 op 18 maart 2020 (2020/C 89 I/01) aangegeven dat als overheden maatregelen nemen om de Covid-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben. De kantonrechter is niet aan deze richtsnoeren gebonden, nu dit geen geldend recht is. Wel kunnen de richtsnoeren richtinggevend zijn.
4.6.
Gesteld noch gebleken is dat er op 4 juli 2020 met betrekking tot de onderhavige vlucht beperkende maatregelen door de overheid golden of dat er verboden voor binnenlandse vluchten in Polen van kracht waren. Voorts hebben de passagiers gesteld dat vlucht LO3847 in de periode van 29 juni 2020 tot en met 14 juli 2020 iedere dag probleemloos heeft gevlogen, behalve op de geplande datum van de vlucht in kwestie, te weten 4 juli 2020. De vervoerder heeft dit niet betwist. Hij heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat op de geplande vluchtdatum andere omstandigheden golden met betrekking tot de COVID-19-pandemie dan op de overige dagen van de door de passagiers genoemde periode, die de annulering van de vlucht noodzakelijk maakten. Het beroep van de vervoerder op een buitengewone omstandigheid slaagt dan ook niet. Beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen kan daarom achterwege blijven.
4.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen van rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw), zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 590,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,00 vanaf 4 juli 2020 en over € 90,75 vanaf 21 maart 2022 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 214,00;
salaris gemachtigde € 264,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter