ECLI:NL:RBNHO:2023:8961

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 2195 23 _ 2197
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van een leerling van een middelbare school na incident met muntstuk

In deze zaak gaat het om de verwijdering van een leerling, [voornaam], van een middelbare school, [school], na een incident waarbij hij een muntstuk gooide en een leerkracht raakte. De rector van de school besloot op 9 december 2022 tot verwijdering van de leerling, met ingang van 12 december 2022. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 7 maart 2023, waartegen eisers, de ouders van de leerling, in beroep gingen. De voorzieningenrechter heeft op 21 april 2023 uitspraak gedaan en het bestreden besluit vernietigd, omdat niet was aangetoond dat de verwijdering noodzakelijk en proportioneel was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de leerling onvoldoende waren meegewogen en dat er alternatieve maatregelen mogelijk waren om de onveiligheid op school aan te pakken. De voorzieningenrechter herstelde het primaire besluit en bepaalde dat de leerling direct weer tot school moest worden toegelaten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij disciplinaire maatregelen in het onderwijs.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/2195 en 23/2197
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 april 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] uit [plaats]

en
[wettelijk vertegenwoordigers/eisers]uit [plaats] (beiden optredend voor zichzelf en in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [voornaam] ),
tezamen te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. M.W.A. Scholtes),
en

het college van bestuur van Stichting Dunamare Onderwijsgroep, verweerder

(gemachtigde: mr. M.G. Hofman).

Inleiding

Met het besluit van de rector van het [school] , [naam 2] , van 9 december 2022 is [voornaam] met ingang van 12 december 2022 verwijderd en uitgeschreven van het [school] .
Met het bestreden besluit van 7 maart 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dit besluit gebleven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eisers, de gemachtigde van eisers, [naam 2] , H.H. [naam 4] (voorzitter college van bestuur) en de gemachtigde van verweerder.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. Hierbij overweegt de voorzieningenrechter dat eisers zelf ter zitting hebben verklaard dat zij geen behoefte meer hadden om de gronden van beroep aan te vullen. De gronden van het verzoek konden opgevat worden als beroepsgronden. Ter zitting zijn deze gronden uitvoerig besproken.

Totstandkoming van het besluit

1. [voornaam] , geboren op [datum] , is leerling in klas 3 van het VMBO-TL op het [school] .
2. Op 29 november 2022 is [voornaam] naar huis gestuurd. Dat gebeurde naar aanleiding van het (niet betwiste) feit dat hij op die dag aan het eind van de tweede pauze met een muntstuk had gegooid, dat tegen het hoofd (vlakbij het oog) van een medewerker ( [naam 1] ) was aan gekomen.
3. Op 30 november 2022 heeft de rector [voornaam] en zijn ouders meegedeeld dat hij wordt geschorst met het voornemen tot verwijdering. Eisers hebben daarop hun zienswijze ingediend (4 december 2022). Op 5 december 2022 heeft de rector eisers meegedeeld dat het voornemen [voornaam] te verwijderen geëffectueerd zal worden.
4. In het primaire besluit is toegelicht dat [voornaam] door het muntstuk te gooien grensoverschrijdend heeft gehandeld, en dat de gevolgen nog veel ernstiger hadden kunnen zijn. De rector stelt dat niet kan worden geaccepteerd dat medewerkers met dergelijke risico’s worden geconfronteerd. Verder wordt van belang geacht dat [voornaam] eerst tot 3 keer toe ontkend heeft dat hij het was die met de munt gegooid had. Pas nadat hij besefte dat op camerabeelden te zien was dat hij gooide, erkende hij dat.
Het is volgens de rector vanwege het zeer grensoverschrijdende gedrag en de impact daarvan op de medewerkers en leerlingen redelijkerwijs niet mogelijk [voornaam] op school te houden. De benodigde orde, rust en veiligheid op school zijn in het geding en daarmee is ook sprake van een mogelijk belemmerend effect op de voortgang van het onderwijsleerproces. De belangen van school wegen zwaarder dan het belang van [voornaam] om zijn opleiding op deze school voort te zetten, zeker nu [voornaam] al weer snel op een andere school terecht kan.
5. De voorzieningenrechter heeft op 17 januari 2023 het primaire besluit geschorst en bepaald dat [voornaam] moet worden behandeld als ware hij geschorst, totdat de beslissing op bezwaar is genomen.
6. Eisers hebben het geschil voorgelegd aan de Geschillencommissie Passend onderwijs (GPO). Op 2 februari 2023 heeft de GPO advies uitgebracht. De conclusie van de GPO is dat het verwijderingsbesluit disproportioneel en onevenredig is geweest. De feitelijke gedraging is onvoldoende ernstig om op grond van het protocol schorsing en verwijdering direct over te kunnen gaan tot verwijdering. Hierbij gaat de GPO er vanuit dat niet is vast komen te staan dat [voornaam] moedwillig de docente heeft willen raken met het muntstuk. De omstandigheid dat [voornaam] bewust het risico heeft genomen om de docente te raken is naar het oordeel van de GPO onvoldoende ernstig dat dit direct verwijdering rechtvaardigt. Het aan het besluit toegekend doel is daarbij niet kenbaar geweest en aan het besluit ontbreekt een zorgvuldige afweging van de belangen en de gevolgen voor [voornaam] . Het door [voornaam] veroorzaakte incident is van een zeker gewicht geweest en voor de betrokken docente geen kleinigheid. Volgens de GPO had verweerder echter met een minder ingrijpend middel kunnen en moeten volstaan.
Het verzoek wordt gegrond verklaard en verweerder wordt geadviseerd [voornaam] weer tot school toe te laten en daarbij het nodige in het werk te stellen voor een goede en veilige setting van die terugkeer en borging van het onderwijsaanbod aan hem, waaronder de voortvarende opstart en toepassing van het ontwikkelingsperspectief.
7. In het bestreden besluit houdt verweerder vast aan de verwijdering. Het gedrag van [voornaam] wordt als ernstig grensoverschrijdend aangemerkt; het gaat om het bewust in de richting van de medewerker gooien van het muntje. Het incident heeft nog altijd grote impact op de medewerker. Dat is in het bijzonder problematisch omdat zij als dagcoördinator regelmatig met [voornaam] zou worden geconfronteerd. De gevoelens van onveiligheid zijn ook onder het overige personeel nog aanwezig. Als werkgever is verweerder gehouden om te zorgen voor een veilige werkomgeving en (daarmee verband houdend) een zo gunstig mogelijk pedagogisch-didactisch klimaat. Verweerder heeft nog getracht te komen tot een compromis, maar eisers wilden zich niet committeren aan een strikt gedragskader. Een lichtere sanctie zoals een schorsing is onvoldoende om de orde, rust en veiligheid te herstellen. Dat blijkt uit het feit dat de betrokken medewerker, maar ook andere personeelsleden, zich nog altijd onveilig voelen als gevolg van het handelen van [voornaam] en als gevolg van zijn mogelijke terugkeer. De maatregel is ook evenwichtig, omdat de belangen van de school, orde, rust en veiligheid, zwaar wegen, ook omdat deze impact hebben op het pedagogisch-didactisch klimaat binnen de school. De individuele belangen van [voornaam] wegen daar niet tegenop. Verweerder merkt daarbij op dat er inmiddels ook scholen met een Havo-afdeling bereid zijn [voornaam] toe te laten.
Met betrekking tot het advies van de GPO stelt verweerder dat die zich beperkt heeft tot toetsing van het e-mailbericht van de rector van 5 december 2022. Voor zover uit de motivering van het besluit blijkt is de commissie geheel voorbijgegaan aan het besluit van 9 december 2022. In het licht van dat gemotiveerde besluit is onbegrijpelijk dat de GPO heeft overwogen dat er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. De GPO heeft volgens verweerder verder ten onrechte overwogen dat [voornaam] in de periode tussen 12 december 2022 en 17 januari 2023 in het geheel geen onderwijsaanbod heeft gekregen. De GPO heeft daarbij kennelijk over het hoofd gezien dat er voor [voornaam] een andere school was gevonden, waar hij al vanaf 12 december 2022 terecht kon. Die omstandigheid moet volgens verweerder wel meegenomen in de evenredigheidstoets, waarbij verwezen wordt naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 april 2022. [1]
8. Eisers voeren aan dat het door verweerder gestelde geen afdoende reden is om het advies van de GPO niet te volgen. Eisers vinden het ongeloofwaardig dat gevoelens van onveiligheid jegens [voornaam] zo groot zijn dat terugkeer onmogelijk is. Hij heeft nooit problemen gehad met docenten. Zijn gedrag is ook niet eerder reden geweest om een gele kaart te geven. Het feit dat hij één keer met een muntstuk gooit en daarbij een docente raakt kan niet de enige reden zijn van gevoelde onveiligheid. Kennelijk was er op school al langer sprake van een trend van het gooien van voorwerpen. Verweerder is er zelf verantwoordelijk voor dat zij niet eerder dit met leerlingen bespreekbaar heeft gemaakt, maatregelen heeft aangekondigd en vervolgens handhavend heeft opgetreden. Hoewel het begrijpelijk is dat het personeel van verweerder verwacht dat zij in het geval van [voornaam] ingrijpen, kan dat op zich geen reden zijn om direct de zwaarst mogelijke sanctie van verwijdering op te leggen. Eisers bestrijden dat verweerder zijn uiterste best heeft gedaan om terugkeer van [voornaam] mogelijk te maken. Onbekend is hoe verweerder de gevoelens van veiligheid op school heeft gepeild. Van verweerder mag worden verwacht dat zij als bevoegd gezag op grond van alle feiten en omstandigheden zelf heroverweegt of terugkeer redelijk is en zo ja, daarbij het nodige in het werk stelt om een goede en veilige setting van die terugkeer mogelijk te maken. Deze rol heeft verweerder niet (zichtbaar) vervuld. Het lijkt alsof het aan de school is overgelaten of [voornaam] terug kan keren. Als compromis komt verweerder met strenge gedragsvoorwaarden. Hoe deze voorwaarden kunnen bijdragen tot herstellen van de gevoelens van veiligheid onder het personeel wordt niet onderbouwd. Het feit dat de betrokken docente zich jegens [voornaam] onveilig zou voelen is oplosbaar. [voornaam] heeft nooit eerder een aanvaring met haar gehad en er is geen enkele reden om aan te nemen dat hij na terugkeer een bedreiging voor haar zou vormen. [voornaam] erkent dat zijn handelen fout was en heeft daar veel spijt van. Hij was en is nog steeds bereid om zijn persoonlijke excuses te maken. Van verweerder mag worden verwacht dat hij zo nodig een herstelgesprek tussen de docente en [voornaam] tot stand brengt, of, indien de docente er zich onverhoopt niet overheen kan zetten, dat verweerder de dagcoördinatie op school anders regelt waardoor de docente en [voornaam] niet in contact hoeven komen. Verder bestrijden eisers dat aan [voornaam] aanvankelijke ontkenning over zijn betrokkenheid zo zwaar kan worden getild dat dat de verwijdering rechtvaardigt. [voornaam] heeft na het incident al verteld dat hij het muntstuk gooide, maar niet wist dat hij de docente had geraakt. Hij heeft ook direct spijt betuigd en aangeboden om zijn excuses aan de docente persoonlijk te maken. Een schorsing zou proportioneel zijn geweest. Volgens eisers is de verwijdering van [voornaam] buitenproportioneel en kunnen de door verweerder genoemde argumenten de beslissing niet dragen. Eisers verwijzen hierbij naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 februari 2022. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
9. Ten aanzien van het spoedeisend belang, dat door verweerder ter zitting is betwist, overweegt de voorzieningenrechter dat al uit de aard van het besluit volgt dat sprake is van een spoedeisend belang. De omstandigheid dat [voornaam] op een andere school terecht had gekund doet aan de spoedeisendheid niets af. [voornaam] wil immers zo snel als mogelijk is terug naar het [school] om weer toegang te krijgen tot het onderwijs daar en dat kan hij alleen door middel van een voorlopige voorziening op korte termijn bereiken.
De verwijdering
10. Zoals uit de hiervoor weergegeven standpunten van partijen blijkt, staat vast dat [voornaam] met een muntstuk heeft gegooid en daarbij [naam 3] heeft geraakt. Uit de beelden die ter zitting zijn getoond is niet af te leiden of het de bedoeling van [voornaam] was haar te raken. Wel kan uit de beelden worden opgemaakt dat [voornaam] zich moet hebben gerealiseerd dat hij iemand zou raken met het muntstuk. Hij gooide het muntstuk immers richting een groep mensen bij de deur van de school. Door het gooien van het muntje met het risico pijnlijk iemand te raken heeft [voornaam] een grens overschreden die niet zonder gevolgen behoort te blijven. Dat wordt door eisers ook niet bestreden. Ter zitting hebben de ouders van [voornaam] – nogmaals – benadrukt dat zij dit gedrag van [voornaam] absoluut niet accepteren. Dat verweerder een maatregel kon treffen is dan ook niet in geschil. In geschil is – enkel – het antwoord op de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot de (zwaarst mogelijke) maatregel van verwijdering, dat wil zeggen of de uitkomst de toets aan het evenredigheidsbeginsel kan doorstaan. In dat kader is van belang of het besluit geschikt is om het doel te bereiken, noodzakelijk is en evenwichtig is.
10. Aan het belang van verweerder om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving komt onbetwist groot gewicht toe. Het is de voorzieningenrechter echter niet gebleken dat dit enkele incident heeft gezorgd voor de mate van onrust en onveiligheid in de hele school die verweerder omschrijft. Het gooien van voorwerpen was al een punt van aandacht binnen de school en om die reden werd ook meer gesurveilleerd tijdens de pauzes, zo is ter zitting door verweerder verklaard. Het verwijderen van [voornaam] lost dat – kennelijk reeds langer bestaande – probleem niet op, zodat niet vaststaat dat het middel geschikt is om het doel te bereiken.
12. Ter zitting heeft [naam 4] verklaard dat hij bij een rondgang bij medewerkers heeft vastgesteld dat de gevoelens van onveiligheid door het handelen van [voornaam] ook bij die medewerkers nog aanwezig zijn. Een onderbouwing daarvan met bijvoorbeeld verklaringen van de betrokken medewerkers ontbreekt echter. Hoewel de voorzieningenrechter aannemelijk acht dat andere medewerkers zullen zijn geschrokken van het incident, is zij er – mede door het gebrek aan onderbouwing – niet van overtuigd dat het verwijderen van [voornaam] noodzakelijk is om de gevoelens van onveiligheid weg te nemen. Het wegnemen van de gevoelens van onveiligheid bij [naam 3] – hoe invoelbaar ook – rechtvaardigt deze zware maatregel van verwijdering evenmin. Om de gevoelens van onveiligheid weg te nemen kan verweerder ook andere maatregelen treffen. Ook van bijvoorbeeld een schorsing gaat een sterk signaal uit en daarbij zou verweerder ervoor kunnen kiezen een gesprek tussen [naam 3] en [voornaam] (en zijn ouders) tot stand te brengen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was verwijdering van [voornaam] daarom ook niet noodzakelijk om het doel (het wegnemen van onveiligheid en onrust) te bereiken. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in ogenschouw dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat dit incident zich zal herhalen. Er hebben zich geen andere soortgelijke incidenten voorgedaan, waarbij [voornaam] betrokken was. Uit de door verweerder ingebrachte logboekgegevens is wel op te maken dat door verschillende docenten op verschillende momenten problemen zijn gesignaleerd met het gedrag van [voornaam] , maar die problemen zijn kennelijk niet ernstig genoeg geweest om aanleiding te zijn voor een waarschuwing of berisping en/of een gesprek met de ouders. Dat dit incident de spreekwoordelijke druppel is geweest – zoals verweerder ter zitting heeft verklaard – volgt dus niet uit de logboekgegevens en rechtvaardigt niet dat meteen de zwaarste maatregel wordt ingezet.
13. Verder is de maatregel niet evenwichtig, omdat met de belangen van [voornaam] onvoldoende rekening is gehouden. Zo heeft verweerder geen acht geslagen op de omstandigheid dat [voornaam] pas 14 jaar is, een leeftijd waarop kinderen nog niet goed in staat zijn alle gevolgen van hun handelen te overzien. Ook heeft verweerder geen rekening gehouden met het belang van [voornaam] om zijn onderwijsperiode op dezelfde school voort te zetten, daar waar hij vrienden heeft gemaakt en contacten heeft opgebouwd. Dat er een andere school is gevonden voor [voornaam] neemt dat belang niet weg.
14. De omstandigheid dat sprake zou zijn van een vertrouwensbreuk, omdat [voornaam] niet direct heeft erkend dat hij het muntje had gegooid, maakt het voorgaande niet anders. Daarbij heeft de voorzieningenrechter betrokken dat [voornaam] , nadat hij had erkend met het muntje te hebben gegooid, meermaals heeft aangeboden zijn persoonlijke excuses te maken. Dat zou een opening kunnen zijn voor herstel van vertrouwen.
15. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot verwijdering van [voornaam] . De voorzieningenrechter zal daarom het bestreden besluit vernietigen en het primaire verwijderingsbesluit herroepen. Dat betekent dat [voornaam] weer direct tot school zal moeten worden toegelaten. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat partijen in goed onderling overleg zullen kunnen regelen hoe de terugkeer van [voornaam] op zorgvuldige wijze vorm gegeven kan worden.
16. Voor alle duidelijkheid wijst de voorzieningenrechter erop dat alles wat hiervoor is overwogen niet afdoet en ook niet in de weg staat aan het standpunt van verweerder dat de actie van [voornaam] niet acceptabel is. Gelet op de verklaringen van de ouders en [voornaam] in deze procedure, mag worden aangenomen dat [voornaam] zich dit terdege realiseert.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:4 van de Awb. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit. De voorzieningenrechter neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat het primaire besluit wordt herroepen. Omdat het beroep gegrond is en de voorzieningenrechter zelf een beslissing neemt, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
17.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van de proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 3.108,- omdat de gemachtigde van eisers een bezwaarschrift en een beroepschrift heeft ingediend, een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 368,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 3.108,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.