Uitspraak
[eiser] uit [plaats]
[wettelijk vertegenwoordigers/eisers]uit [plaats] (beiden optredend voor zichzelf en in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [voornaam] ),
het college van bestuur van Stichting Dunamare Onderwijsgroep, verweerder
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Het is volgens de rector vanwege het zeer grensoverschrijdende gedrag en de impact daarvan op de medewerkers en leerlingen redelijkerwijs niet mogelijk [voornaam] op school te houden. De benodigde orde, rust en veiligheid op school zijn in het geding en daarmee is ook sprake van een mogelijk belemmerend effect op de voortgang van het onderwijsleerproces. De belangen van school wegen zwaarder dan het belang van [voornaam] om zijn opleiding op deze school voort te zetten, zeker nu [voornaam] al weer snel op een andere school terecht kan.
Het verzoek wordt gegrond verklaard en verweerder wordt geadviseerd [voornaam] weer tot school toe te laten en daarbij het nodige in het werk te stellen voor een goede en veilige setting van die terugkeer en borging van het onderwijsaanbod aan hem, waaronder de voortvarende opstart en toepassing van het ontwikkelingsperspectief.
Met betrekking tot het advies van de GPO stelt verweerder dat die zich beperkt heeft tot toetsing van het e-mailbericht van de rector van 5 december 2022. Voor zover uit de motivering van het besluit blijkt is de commissie geheel voorbijgegaan aan het besluit van 9 december 2022. In het licht van dat gemotiveerde besluit is onbegrijpelijk dat de GPO heeft overwogen dat er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. De GPO heeft volgens verweerder verder ten onrechte overwogen dat [voornaam] in de periode tussen 12 december 2022 en 17 januari 2023 in het geheel geen onderwijsaanbod heeft gekregen. De GPO heeft daarbij kennelijk over het hoofd gezien dat er voor [voornaam] een andere school was gevonden, waar hij al vanaf 12 december 2022 terecht kon. Die omstandigheid moet volgens verweerder wel meegenomen in de evenredigheidstoets, waarbij verwezen wordt naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 april 2022. [1]