Bij invoer in de periode vóór 2007, zoals in de voorliggende zaken, gaat het uiteraard over indeling in de GN van vóór 2007. Daarbij draait het meestal om de vraag of indeling moet plaatsvinden in GS-post 8471, als printer of uitvoereenheid van een AGM, of in GS-post 9009, als kopieerapparaat. Complicatie daarbij is dat die twee posten niet alleen onder verschillende hoofdstukken, maar ook onder verschillende afdelingen vallen. Daardoor is volgens verweerder aantekening 3 op Afdeling XVI, inzake het bepalen van de hoofdfunctie niet van toepassing. In die periode zijn meerdere indelingsverordeningen verschenen, waarbij indeling meestal plaatsvond in GS-post 9009, al dan niet met toepassing van indelingsregel 3c. Verweerder wijst hierbij ter illustratie op Verordening (EG) nr. 517/999 van 9 maart 1999.
De indeling van MFA’s in de GN van vóór 2007 is ook in de jurisprudentie aan de orde gekomen. Volgens verweerder heeft met name het Kip-arrest aanwijzingen gegeven voor de indeling van MFA’s in de GN zoals die gold tot 1 januari 2007. Volgens verweerder is een concrete uitwerking hiervan terug te zien in het arrest van de Hoge Raad van 1 maart 2013, nr. 02134, ECLI:NL:HR:2013:BZ2693. Toetsing aan de criteria van het Kip-arrest leidde tot indeling van een MFA uit het assortiment van eiseres in GS-post 9009, met toepassing van indelingsregel 3c. Verweerder stelt dat de jurisprudentie inzake indeling van MFA’s een consistente lijn vertoont, in die zin dat steeds aan de hand van de criteria uit het Kip-arrest, het belang van de diverse functies moet worden meegewogen. Als functies even belangrijk zijn moet gekeken worden naar indelingsregel 3b. Maar een rode draad in deze jurisprudentie is ook dat toepassing van indelingsregel 3b in de meeste gevallen in feite niet mogelijk is, omdat het goed waaraan de MFA’s hun wezenlijke karakter ontlenen (printer of scanner dan wel kopieerapparaat) niet kan worden bepaald. Verweerder is van mening dat deze lijn in de jurisprudentie ook heeft te dienen als leidraad voor de indeling van de in geschil zijnde MFA’s. Volgens hem is het immers onmiskenbaar dat met de indeling van deze MFA’s, zonder acht te slaan op de kopieerfunctie, voorbij zou worden gegaan aan de richtlijnen die in de jurisprudentie zijn gegeven. Dat wordt niet anders doordat eiseres stelt dat het apparaat is bedoeld voor documentbeheer.
Een blik op de specificaties en toepassingsmogelijkheden leert dat de MFA’s kantoorapparaten betreffen met de gebruikelijke functies: kopiëren, printen, scannen (ook naar een aangesloten emailadres) en faxen (te beschouwen als een ondergeschikte functie).
Een toetsing aan de criteria uit het Kip-arrest leidt volgens verweerder tot de conclusie dat de kopieerfunctie even belangrijk is als de andere functies. Immers: de afdruk- en kopieersnelheid zijn gelijk, de MFA’s beschikken over een sheetfeeder en de MFA’s beschikken over vijf papierlades die alle kunnen worden gebruikt bij zowel de print- als de kopieerfunctie. Gelet op deze drie objectieve kenmerken is de kopieerfunctie even belangrijk als de print- en scanfunctie. Naar de mening van verweerder kan het wezenlijk karakter niet worden bepaald, zoals bedoeld in indelingsregel 3b. Elke module en elk mechanisme, ook de door eiseres zo aangeduide AGM-module, speelt immers een rol bij zowel de print- en scanfunctie als de kopieerfunctie. Nu indelingsregel 3b niet kan worden toegepast wordt toegekomen aan de toepassing van indelingsregel 3c. Deze regel leidt tot indeling in GS-post 9009, de post die in volgorde van nummering het laatst in het tarief is geplaatst.
De stelling van eiseres dat de MFA’s moeten worden aangemerkt als AGM’s (dan wel AGM’s bevatten) kan volgens verweerder niet tot een andere indeling leiden. Er is nog steeds sprake van apparaten die de functies printen, scannen en kopiëren combineren. De (ingebouwde) AGM betekent weliswaar een technologische vernieuwing, maar deze maakt niet dat de MFA’s andere functies gaan vervullen of voor andere functies gebruikt kunnen gaan worden, en leidt op zich ook niet tot een indeling in een ander post. Volgens verweerder valt dit op te maken uit het arrest van het Hof van Justitie van 17 maart 2016, zaak C-85/15 (Sonos Europe B.V.). Daar komt volgens verweerder bij dat ook anderszins niet is voldaan aan de voorwaarden voor indeling in GS-post 8471. Zo is maar de vraag of er sprake is van een computer (AGM) die vrij kan worden geprogrammeerd overeenkomstig de wensen van de gebruiker. Verweerder stelt ook vast dat niet wordt voldaan aan het gestelde in aantekening 5E.
De bti’s waarop eiseres wijst, zijn niet van belang. Deze bti’s hebben betrekking op de indeling in de GN zoals die gold vanaf de wijzigingen per 1 januari 2007. Vanaf dat moment kwam GS-post 9009 niet meer in aanmerking.
Verordening 620/2011 waarnaar eiseres verwijst is niet van toepassing. De wijzigingen in deze verordening gelden vanaf 1 januari 2011 en een toepassing van die wijzigingen met terugwerkende kracht zou niet alleen in strijd zijn met de verordening zelf, maar ook met vaste jurisprudentie die bepaalt dat de WTO-overeenkomsten – gelet op hun aard en opzet – in beginsel niet horen tot de normen waaraan de instellingen van de Unie worden getoetst.
Verweerder wijst op het arrest van het Hof van Justitie van 17 januari 2013, zaak C-361/11, Hewlett-Packard Europe B.V., (punt 51 e.v.) waarin het Hof van Justitie dit nog eens heeft benadrukt.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.