In deze zaak vorderde de eiser, een man die na zijn echtscheiding de gezamenlijke woning met zijn ex-vrouw had gekregen, een machtiging om de woning te gelde te maken. De woning was bij de echtscheiding aan hem toegedeeld, maar de goederenrechtelijke levering had nooit plaatsgevonden. De gedaagde, zijn ex-vrouw, was niet verschenen in de procedure en had geen bekende woon- of verblijfplaats. De eiser had de woning inmiddels verkocht en de levering stond gepland voor 2 oktober 2023. De voorzieningenrechter oordeelde dat hij bevoegd was en dat het gevorderde niet onrechtmatig of ongegrond was. De vordering werd toegewezen, waarbij de voorzieningenrechter de eiser machtigde om als vertegenwoordiger van de gedaagde de noodzakelijke rechtshandelingen te verrichten voor de verkoop en levering van de woning. Tevens werd bepaald dat het vonnis in de plaats treedt voor de ontbrekende wilsverklaring van de gedaagde, zodat de eigendomsoverdracht kon plaatsvinden. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.