ECLI:NL:RBNHO:2023:930

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
HAA 21/5430
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door eiseres met invalidenkaart

Op 24 januari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, wonende te [woonplaats], en de heffingsambtenaar van de Gemeente Zaanstad. Eiseres had een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 66,85 ontvangen, opgelegd op 26 augustus 2021, omdat zij geparkeerd stond zonder een geldige gehandicaptenparkeervergunning, ondanks het feit dat zij in het bezit was van een Europese gehandicaptenparkeerkaart. Eiseres stelde dat haar invalidenkaart zichtbaar achter de voorruit van haar auto lag en dat zij onterecht was beboet. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de verweerder van 8 oktober 2021 beoordeeld. Tijdens de zitting op 1 november 2022 was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar echtgenoot, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. [inspecteur]. De rechtbank oordeelde dat eiseres, ondanks haar invalidenkaart, een gehandicaptenparkeervergunning had moeten aanvragen om op een reguliere parkeerplek te mogen parkeren zonder parkeerbelasting te betalen. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de regelgeving dit vereiste. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/5430

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

en

de heffingsambtenaar van de Gemeente Zaanstad, verweerder.

Procesverloop

Bij beschikking van 26 augustus 2021 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,85 (€ 3,35 aan parkeerbelasting en € 63,50 aan naheffingskosten).
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 8 oktober 2021.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar echtgenoot [naam] en namens verweerder mr. [inspecteur] .

Feiten

1. Eiseres heeft een Europese gehandicaptenparkeerkaart (hierna: invalidenkaart).
2. Tijdens een controle op 26 augustus 2021 om 12:18 uur stond de auto van eiseres met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) geparkeerd op een parkeerplaats aan de Vinkenstraat te Zaandam. Naar aanleiding van deze controle heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag ten bedrage van € 66,85 opgelegd, vanwege het niet hebben van een geldige gehandicaptenparkeervergunning.

Geschil

3. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4. Eiseres stelt dat zij met een invalidenkaart ontheven is van het betalen parkeerbelasting en dat haar invalidenkaart zichtbaar achter de voorruit lag. De naheffingsaanslag is daarom volgens haar onterecht is opgelegd. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de naheffingsaanslag.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd, omdat eiseres op 26 augustus 2021 geparkeerd stond met haar auto op een parkeerplaats waar parkeerbelasting verschuldigd is. Verweerder stelt dat enkel met een gehandicaptenparkeervergunning geparkeerd mag worden op betaald parkeerplaatsen zonder parkeerbelasting te voldoen en dat eiseres niet over een gehandicaptenparkeervergunning beschikte.
6. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader

7. Op grond van artikel 225, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet kan in het kader van de parkeerregulering een belasting worden geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
8. Op grond van artikel 2, onder a, van de Verordening op de heffing en invordering parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Zaanstad (hierna: de verordening) wordt onder de naam “parkeerbelastingen” een belasting geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
9. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de verordening wordt de parkeerbelasting geheven van degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.
10. Op grond van artikel 3, vijfde lid, van de verordening mogen gehandicapten in het bezit van een gehandicaptenparkeervergunning zonder daarvoor parkeerbelasting te betalen hun voertuigen in parkeervakken plaatsen waarvoor niet-gehandicapten parkeerbelastingplichtig zijn.
11. Op grond van artikel 11 van de Parkeerverordening 2017 van de gemeente Zaanstad is een gehandicaptenparkeervergunning een vergunning die op een daartoe strekkend verzoek wordt verleend aan de houder van een geldige gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in de Regeling gehandicaptenparkeerkaart.
12. Niet in geschil is dat eiseres heeft geparkeerd op een parkeerlocatie waar ten plaatse een betaald parkeren regime geldt. Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Verordening had eiseres dan ook in het bezit dienen te zijn van een gehandicaptenparkeervergunning voor de auto. Eiseres stelt dat zij haar invalidenkaart zichtbaar achter de voorruit had gelegd en dat daarom onterecht de naheffingsaanslag is opgelegd. Eiseres heeft ter zitting toegelicht al jaren op deze manier te parkeren in Zaanstad en dat zij nog nooit een naheffingsaanslag heeft ontvangen. Zij begrijpt niet waarom de controleurs opeens zijn gaan handhaven. Verweerder heeft aangegeven dat al vanaf 2017, sinds het van kracht worden van de Parkeerverordening, de verplichting bestaat om een gehandicaptenparkeervergunning aan te vragen en dat geen sprake is van een nieuw handhavingsbeleid.
13. De rechtbank overweegt dat het niet in geschil is dat eiseres beschikt over een invalidenkaart en dat die kaart achter de voorruit lag. Gelet op de hiervoor genoemde regelgeving en de geschetste omstandigheden had eiseres echter een gehandicaptenvergunning moeten aanvragen voordat zij parkeerde op een reguliere parkeerplek. Op grond van vaste rechtspraak mag van een parkeerder worden verwacht dat hij of zij, alvorens over te gaan tot parkeren, redelijke inspanningen pleegt om zich op de hoogte te stellen van de plaatselijke parkeervoorschriften. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de gemeente haar beleid wat betreft de handhaving heeft veranderd. Dat eiseres niet eerder een naheffingsaanslag heeft ontvangen moet daarom gezien worden als een meevaller voor eiseres.
14. De Gemeentewet, noch de Verordening, noch algemene beginselen van behoorlijk bestuur geven in een geval als het onderhavige een aanknopingspunt om op grond van redelijkheid dan wel coulance de opgelegde naheffingsaanslag te vernietigen. De parkeerbelasting is een zogenaamde objectieve belasting en daarbij kan geen rekening worden gehouden met persoonlijke omstandigheden.
15. Wat betreft eiseres haar stelling dat verweerder haar had kunnen informeren over de regelgeving door op het duplicaat van de naheffingsaanslag een toelichting te geven, overweegt de rechtbank dat dit haar niet had kunnen baten omdat de naheffingsaanslag dan reeds was opgelegd.
16. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. van Opzeeland, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.